Bijlage 3 behorende bij artikel 6, eerste lid, onder d, artikel 13, eerste lid, onder b, en
artikel 14, eerste lid, onder c, van de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap
Noord-Brabant
Definities
Vrij liggend: als 75% of meer van de randlengte van het element grenst aan bouw- of grasland of
er een afstand tussen elementen is van tenminste 5 meter.
Cyclisch beheer: Beheer dat volgens een bepaalde regelmaat uitgevoerd moet worden om de verschijningsvorm
van het landschapselement in stand te houden. Tot cyclisch beheer behoren onder meer:
het knotten van knotbomen, het afzetten van een hout-/elzensingel, het opschonen van
een poel.
Diameter: de doorsnee van een boom of struik gemeten door de omtrek van de boom op een meter
boven het maaiveld te meten en te delen door π (3,14)
Maaiveld: is bovenkant van niet afgegraven bodem
Natte oppervlakte: oppervlakte van zichtbaar water
Grasland: Perceel met de aanduiding ‘blijvend grasland’ in de Basisregistratie Gewaspercelen
van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Bouwland: Perceel met een aanduiding, niet zijnde ‘blijvend grasland’, in de Basisregistratie
Gewaspercelen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Indicatorsoorten: botanische soorten zoals opgenomen onder de kop ‘Indicator soorten’
Kleigrond: gronden in de landschapstypen; Zeekleigebied, Komgebied, Oeverwal en Uiterwaarden,
Dijken en Open beemdengebied.
Zandgrond: gronden in de landschapstypen Oude zandontginning, Jonge zand- en/of veenontginning
en Langstraatontginning.
Landbouwkundig gebruik: grond welke ten minste 5 jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag aantoonbaar
landbouwkundig in gebruik is blijkend uit de Basisregistratie Gewaspercelen.
L1: Hakhoutsingel
Afbakening
- •
Een houtwal of houtsingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement,
al dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen
en/of struiken.
- •
Een houtwal of houtsingel is minimaal 2,5 meter en maximaal 20 meter breed en minimaal
25 meter lang.
- •
Het doel van het beheer van het element is het behoud van de karakteristieke uitstraling
en natuurlijke waarde door het element als hakhout te beheren en het periodiek afzetten
van het element (cyclisch beheer). De cyclus varieert tussen de 10 en 25 jaar.
- •
Indien een beheereenheid wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal
5 meter kunnen de beheereenheden als één beheereenheid worden aangevraagd.
- •
Elzensingels bestaande uit een enkele rij horen niet tot dit beheertype, maar tot
het beheertype Elzensingel.
- •
Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.
- •
Aanplant met 2- en/of 3-jarig inheems bosplantsoen.
- •
Aanplant in de periode oktober tot april.
- •
Plantverband van minimaal 1,25 m x 1,25 meter of 1,50 m x 1,00 meter en maximaal 2,00
m x 2,00 meter.
- •
Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid
wordt.
Beheervoorschriften
- •
Ten minste 75% van de oppervlakte van het element wordt als hakhout beheerd. De gemiddelde
diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 15 cm
op 1 m boven de hakhoutstoof (beheereenheden met grotere dikte dienen afgezet te worden).
- •
Er mag maximaal één overstaander per 100m2 worden behouden.
- •
Snoeiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de periode tussen 1 november en 14 maart;
- •
Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de
stoven die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt
mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.
- •
Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier
mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.
Beperkingen
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in het element.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het houtgewas bevestigd worden. Als er geen vee in het aangrenzende perceel loopt,
is een raster niet nodig
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Specifieke beheervoorschriften
- •
L1a: Takken en bramen die over aangrenzende percelen hangen mogen worden teruggesnoeid.
- •
L1b: Elementen langer dan 100 m worden bij voorkeur in minimaal twee fasen afgezet.
Ca. 50% van het element wordt het ene jaar afgezet en ca. 50% wordt minimaal 2 jaar
later afgezet.
- •
L1b: Het element dient gedurende de contractperiode te worden afgezet.
Aan te vragen pakketten
L2: Elzensingel
Afbakening
- •
Een elzensingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement,
bestaande uit één rechte dan wel zigzaggende rij, dat grotendeels bestaat uit zwarte
els.
- •
Een elzensingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 3 meter breed.
- •
Het doel van het beheer van het element is het behoud van de karakteristieke uitstraling
en natuurlijke waarde. Dit wordt bereikt door het element als hakhout te beheren en
het periodiek af te zetten (cyclisch beheer). De cyclus varieert tussen de 6 en 21
jaar.
- •
Indien een beheereenheid wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal
5 meter kunnen de beheereenheden als één beheereenheid worden aangevraagd.
- •
Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype bomenrij/solitaire
boom.
- •
Windsingels om boomgaarden en kwekerijen die geschoren worden, horen niet tot dit
beheertype.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.
- •
Aanplant met 2- en/of 3-jarig inheems bosplantsoen.
- •
Aanplant in de winterperiode: oktober tot april.
- •
Minimaal 100 stuks planten per 100 meter elzensingel aanplanten.
- •
Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de rij indien perceel beweid wordt.
Beheervoorschriften
- •
Tenminste 75% van de lengte van het element wordt als hakhout beheerd. De gemiddelde
diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 15 cm
op 1 m boven de hakhoutstoof (beheereenheden met grotere dikte dienen afgezet te worden).
- •
Snoeiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de periode tussen 1 november en 15 maart;
takken die over aangrenzende percelen hangen mogen het hele jaar worden teruggesnoeid.
- •
Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de
stoven die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt
mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.
- •
Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier
mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.
Beperkingen
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in het element.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het houtgewas bevestigd worden. Als er geen vee in het aangrenzende perceel loopt,
is een raster niet nodig
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Specifieke beheervoorschriften
- •
L2a: Takken en bramen die over aangrenzende percelen hangen mogen worden teruggesnoeid
- •
L2b: Elzensingels langer dan 100 meter worden bij voorkeur in minimaal twee fasen
afgezet. Ca. 50% van het element wordt het ene jaar afgezet en ca. 50% wordt minimaal
2 jaar later afgezet.
- •
L2b: Elzensingel dient gedurende de contractperiode te worden afgezet.
Aan te vragen pakketten
L3: Bossingel
Afbakening
- •
Een bossingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met
een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.
- •
Het doel van het beheer van het element is het behoud van natuurlijke waarde en boskwaliteit.
- •
Dit kan worden bereikt door de buitenrand (pleksgewijs) periodiek af te zetten en
te snoeien.
- •
Doel van het onderhoud is het behoud van het ecosysteem en indien nodig herstel hiervan.
- •
Een bossingel is minimaal 25 meter lang en heeft een breedte van maximaal 20 meter.
- •
Indien een beheereenheid wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal
5 meter kunnen de beheereenheden als één beheereenheid worden aangevraagd.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg bossingel
- •
Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.
- •
Aanplant met 2- en/of 3-jarig inheems bosplantsoen.
- •
Aanplant in de winterperiode: oktober tot april.
- •
Plantverband van minimaal 1,25 m x 1,25 meter of 1,50 m x 1,00 meter en maximaal 2,00
m x 2,00 meter.
- •
Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid
wordt.
Beheervoorschriften
- •
Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.
- •
Het element wordt voor maximaal 80% beheerd als bos met opgaande bomen.
- •
Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de
stoven die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt
mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.
- •
Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier
mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.
Beperkingen
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in het element.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het houtgewas bevestigd worden. Als er geen vee in het aangrenzende perceel loopt,
is een raster niet nodig
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Specifieke beheervoorschriften
- •
L3a:Takken en bramen die over aangrenzende percelen hangen mogen worden teruggesnoeid
- •
L3b : Beheereenheid wordt gedurende de contractperiode gedeeltelijk afgezet, 20% van
de oppervlakte
Aan te vragen pakketten
L4: Hakhoutbosje
Afbakening
- •
Een hakhoutbos(je) is een vrij liggend vlakvormig landschapselement met inheemse bomen
en/of struiken dat als hakhout wordt beheerd door periodiek afzetten van het element
(cyclisch beheer).
- •
Een hakhoutbosje is minimaal 100 m2 en maximaal 5.000 m2 groot.
- •
Doel van het beheer van het element is het behoud van de traditionele hakhoutcultuur
en ecologische waarde. Bij een hakhoutbosje met overwegend langzaam groeiende soorten
wordt dit gedaan door om de 15 tot 25 jaar het element af te zetten (cyclisch beheer).
Bij een hakhoutbosje met overwegend snelgroeiende soorten wordt dit gedaan door om
de 10 tot 20 jaar het element af te zetten (cyclisch beheer).
- •
Met langzaam groeiende soorten wordt bedoeld dat de zomereik dominant is.
- •
Met snelgroeiende soorten wordt bedoeld dat zwarte els en/of gewone es dominant zijn.
- •
Kleine vrij liggende bosjes zonder hakhoutbeheer of met een zeer beperkte vorm van
hakhoutbeheer behoren tot het beheertype Bossingel en bosje.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.
- •
Aanplant met 2- en/of 3-jarig inheems bosplantsoen.
- •
Aanplant in de winterperiode: oktober tot april.
- •
Plantverband van minimaal 1,25 m x 1,25 meter of 1,50 m x 1,00 meter en maximaal 2,00
m x
- •
2,00 meter.
- •
Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid
wordt.
Beheervoorschriften
- •
Minimaal 80% van het bosje wordt als hakhout beheerd en periodiek afgezet in de periode
tussen 1 november en 15 maart.
- •
De gemiddelde diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal
15 cm op 1 m boven de hakhoutstoof (beheereenheden met grotere dikte dienen afgezet
te
- •
worden).
- •
Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de
stoven die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt
mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.
- •
Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Japanse duizendknoop,
robinia en ratelpopulier mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.
Beperkingen
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in het element.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het houtgewas bevestigd worden. Als er geen vee in het aangrenzende perceel loopt,
is een raster niet nodig
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Specifieke beheervoorschriften
- •
L4a: Takken en bramen die over aangrenzende percelen hangen mogen worden teruggesnoeid
- •
L4b: De beheereenheid wordt gedurende de contractperiode afgezet
- •
L4c: De beheereenheid wordt gedurende de contractperiode afgezet
Aan te vragen pakketten
L5: Griendje
Afbakening
- •
Een griendje is een vrij liggend vlakvormig landschapselement met inheemse wilgensoorten.
- •
Het doel van het beheer van het element is het behoud en de instandhouding van de
karakteristieke uitstraling en de ecologische waarde. Dit wordt bereikt door het element
periodiek af te zetten. De cyclus varieert tussen de 3 en 5 jaar.
- •
Het griendje is minimaal 100 m2 en maximaal 5.000 m2 groot. Grienden die machinaal
gemaaid worden behoren niet tot dit beheertype.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.
- •
Aanplant met 2-3 jarige onbewortelde wilgenstek.
- •
Aanplant in de winterperiode: oktober tot april.
- •
Plantverband van minimaal 1,25 m x 1,25 meter of 1,50 m x 1,00 en maximaal 2,00 m
x 2,00 meter.
- •
Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid
wordt.
Beheervoorschriften
- •
Het element bestaat uit inheemse wilgensoorten en wordt geheel als hakhout beheerd
en afgezet in een cyclus van tenminste éénmaal per 5 jaar en maximaal éénmaal per
3 jaar.
- •
Snoeiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de periode tussen 1 november en 14maart; takken
die over aangrenzende percelen hangen mogen het hele jaar worden teruggesnoeid.
- •
Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de
stoven die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt
mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.
- •
Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier
mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.
Beperkingen
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in het element.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het houtgewas bevestigd worden. Als er geen vee in het aangrenzende perceel loopt,
is een raster niet nodig
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Specifieke beheervoorschriften
Aan te vragen pakketten
L6: Struweelhaag
Afbakening
- •
Een struweelhaag is een vrij liggend lijnvormig landschapselement van ca. 3 meter
breed met een aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige,
struiken.
- •
Een struweelhaag is minimaal 25 meter lang.
- •
Indien een beheereenheid wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal
5 meter kunnen de beheereenheden als één beheereenheid worden aangevraagd.
- •
Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het beheertype Knip-
of scheerheg.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Aanplant met 2- en/of 3 jarig bosplantsoen, waarvan 50% bestaat uit doorndragende
struiken, uitgezonderd meidoorn in bufferzones bacterievuur.
- •
Aanplant in de winterperiode: oktober tot april.
- •
Het betreft een één- of tweerijig element.
- •
Plantafstand in de rij bij 1 rij minimaal 0,25 meter en maximaal 0,40 meter en bij
twee rijen
- •
plantafstand in de rij minimaal 0,50 m en maximaal 1,00 meter en afstand tussen rijen
minimaal 0,50 m en maximaal 1,00 meter.
- •
Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid
wordt.
- •
In het gebied van de ‘Maasheggen’ dient minimaal 70% te bestaan uit meidoorn (één-
en tweestijlige) eventueel aangevuld met andere gebiedseigen soorten.
Beheervoorschriften
- •
Snoeiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 oktober en 14 maart.
- •
Na het snoeien heeft de haag een hoogte van tenminste 1,00 meter en een breedte van
tenminste 0,8 meter;
- •
Na het vlechten heeft de haag een hoogte van tenminste 1,00 meter en een breedte van
tenminste 0,5 meter
- •
Het gebruik van een klepelmaaier is niet toegestaan, uitgezonderd voor het snoeiwerk
van zijkanten.
- •
Het snoeien kan gecombineerd worden met het vlechten van de haag.
- •
Het snoeihout moet afgevoerd worden. Als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers
niet verwerkt worden in het element.
- •
Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier
mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden
Beperkingen
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in het element.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het houtgewas bevestigd worden. Als er geen vee in het aangrenzende perceel loopt,
is een raster niet nodig
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Specifieke beheervoorschriften
- •
L6a: Takken en bramen die over aangrenzende percelen hangen mogen worden teruggesnoeid.
Overhangende takken aan de zijkanten mogen maximaal 1 maal per 3 jaar worden teruggesnoeid.
- •
L6b: Beheereenheid wordt eens in de 5-7 jaar afgezet.
- •
L6c: Beheereenheid wordt eens in de >12 jaar afgezet
- •
L6b, L6c: Haag wordt ten minste een keer teruggezet gedurende de contractperiode.
Aan te vragen pakketten
L7: Knip- of scheerheg
Afbakening
- •
Een knip- of scheerheg is een vrij liggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten
begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren.
- •
Een knip- of scheerheg is minimaal 25 meter lang, 0,8 meter breed en maximaal 3 meter
hoog.
- •
Indien een beheereenheid wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal
5 meter kunnen de beheereenheden als één beheereenheid worden aangevraagd.
- •
Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Aanplant 2- en/of 3 jarig inheems bosplantsoen.
- •
Aanplant in de winterperiode: oktober tot april.
- •
Het betreft een éénrijig of tweerijig element.
- •
Plantafstand: 4 stuks per meter
- •
In jonge zand- en/of veenontginning en Beekdal en broekontginning in nabijheid (max.
100 meter) van bebouwing aanplanten (niet op erf)
Beheervoorschriften
Beperkingen
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
De stammen van het element mogen niet worden beschadigd door vee.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Specifieke beheervoorschriften
- •
L7a: De beheereenheid wordt jaarlijks geknipt/geschoren. Na het knippen of scheren
heeft de heg een minimale hoogte van 0,8 meter
- •
L7b: De beheereenheid wordt minimaal eenmaal per 3 jaar geknipt/geschoren.
Aan te vragen pakketten
L8: Bomenrij en solitaire boom
Afbakening
- •
Een bomenrij/solitaire boom is een vrij liggend landschapselement van inheemse loofbomen
dat niet kan worden gerangschikt onder andere beheertypes van deze subsidieregeling.
- •
Bedoeld worden solitaire bomen of bomen in een groep of rij staande op of langs landbouwgrond.
Lanen behoren ook tot dit beheertype.
- •
Bomen die een onderdeel vormen van een ander beheertype van deze subsidieregeling
of deel uitmaken van een bomenrij als bedoeld in dit beheertype kunnen niet als solitaire
boom of verzameling van solitaire bomen aangevraagd worden.
- •
De bomenrij is minimaal 50 meter lang en bestaat uit minimaal 8 en maximaal 20 bomen
per 100 meter die voor subsidie in aanmerking komen.
- •
Vlakvormige boomweides, knotbomen en windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen
niet tot dit beheertype.
- •
Een solitaire boom bestaat uit een cluster van minimaal één en maximaal 10 bomen,
welke vrijstaan in het landschap.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Aanplant van inheemse laanbomen, minimaal maat 10-12.
- •
Aanplant in de winterperiode: oktober tot april.
- •
Plantafstand in de rij minimaal 8 meter en maximaal 12,5 meter.
- •
Plantafstand in de rij minimaal 8 meter en bij dubbele rijen minimaal 6 meter tussen
de rijen.
Beheervoorschriften
Beperkingen
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het element bevestigd worden. Als er geen vee in het aangrenzende perceel loopt,
is een raster niet nodig.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Aan te vragen pakketten
- •
L8a: Cyclisch beheer diameter bomen < 20 cm; snoeien in contractperiode
- •
L8b: Cyclisch beheer diameter bomen 20-60 cm; snoeien in contractperiode
- •
L8c: Cyclisch beheer diameter bomen > 60 cm; snoeien in contractperiode
L9: Knotboom
Afbakening
- •
Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van
minimaal 1,5 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot).
- •
Het doel van het beheer van het element is het behoud van de karakteristieke eigenschap
van het element. Ten behoeve daarvan worden de knotboom cyclisch geknot.
- •
De knotcyclus varieert tussen de 3 en 5 jaar voor wilg en populier en 7-15 jaar voor
eik, es, els, haagbeuk, veldesdoorn en berk.
- •
Knotbomen worden aangetroffen als solitaire boom, in rijen of in kleine groepen. Een
kleine groep bestaat uit maximaal 20 bomen.
- •
Vlakvormige elementen met knotbomen, behoudens kleine groepen, horen niet tot dit
beheertype maar kunnen mogelijk gerangschikt worden onder het beheertype Hakhoutbosje
of Griendje mits voldaan wordt aan de eisen van deze beheertypen.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Aanplant inheemse soorten die als knotboom beheerd kunnen worden (schietwilg, gewone
es, zwarte els, populier, haagbeuk, veldesdoorn, inlandse eik en berk).
- •
Aanplant in de winterperiode: oktober tot april.
- •
Plantafstand in de rij minimaal 5 en maximaal 12,5 meter.
- •
Voor wilg kan een 3-jarige onbewortelde stek met een lengte van ca. 2,5 meter gebruikt
worden.
- •
Andere soorten worden geplant als laanbomen met maat 10-12 of dikker.
Beheervoorschriften
- •
Knotwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 november en 14 maart; veldesdoorn
en berk alleen tussen 1 november en 1 december.
- •
De stam van een knotboom wordt minimaal op een hoogte van 1,5 meter boven maaiveld
afgezet (geknot).
- •
Gedurende de contractperiode wordt de knotboom minimaal éénmaal geknot.
Beperkingen
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee.
- •
Geadviseerd wordt om knotbomenrijen van meer dan 30 stuks worden in minimaal twee
fasen geknot. Ca. de helft van de knotbomenrij wordt het ene jaar geknot en de andere
helft wordt minimaal 2 jaar later geknot.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Aan te vragen pakketten
- •
L9a: Cyclisch beheer diameter boom < 20 cm; knotten in contractperiode
- •
L9b: Cyclisch beheer diameter boom 20-60 cm; knotten in contractperiode
- •
L9c: Cyclisch beheer diameter boom > 60 cm; knotten in contractperiode
L10: Hoogstamboomgaard
Afbakening
- •
Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal
1,5 meter hoog, waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie (geen
gazon).
- •
Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 8 fruitbomen met een dichtheid van minimaal
50 en maximaal 150 bomen per hectare.
- •
De hoogstamboomgaard heeft een oppervlakte van maximaal 0,25 hectare.
- •
Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnoten.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Aanplant inheemse fruitbomen met stam van minimale 8-10 cm omtrek
- •
Aanplant in de winterperiode: oktober tot april.
- •
Plantafstand minimaal 10 x 10 meter en maximaal 15 x 15 meter.
- •
Rond jonge bomen boomkorf aanbrengen indien perceel wordt beweid.
- •
Minimale afstand tussen boomgaarden van aanvrager bedraagt 100 meter.
- •
In jonge zand- en/of veenontginning en Beekdal en broekontginning in nabijheid (max.
100 meter) van bebouwing aanplanten (niet op erf)
Beheervoorschriften
- •
Indien het appel of peer betreft wordt de boom tenminste eenmaal in de contractperiode
gesnoeid in de periode 1 juli tot 15 maart. Voor andere soorten is enkel vorm- of
onderhoudsnoei nodig.
- •
De onderbegroeiing wordt jaarlijks beweid, of de boomgaard wordt jaarlijks gemaaid,
waarbij het maaisel wordt afgevoerd.
- •
Bemesting met ruige mest van rundvee en bekalking is toegestaan.
- •
Bij bemesten van de boomgaard, grondbewerking en maaiwerkzaamheden worden de fruitbomen
en wortels niet beschadigd
Beperkingen
- •
De stam van de hoogstamfruitboom mag niet beschadigd worden door vee. Het raster mag
niet aan de boom bevestigd worden.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Aan te vragen pakketten
L11: Struweelrand
Afbakening
- •
Een struweelrand is een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel (bramen en/of
andere inheemse bomen of struiken) en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen
en kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen.
- •
Het doel van het beheer van het element is het behoud van de karakteristieke uitstraling
en ecologische waarde. Dit wordt bereikt door onderhoud te plegen zoals het maaien,
snoeien, uitdunnen en kappen van bomen.
- •
Maximaal 50% van de oppervlakte van de rand wordt ingenomen door inheemse bomen en/of
struiken.
- •
De struweelrand kan langs een bosrand of een landschapselement liggen, maar ook vrij
in het veld, bijvoorbeeld langs een perceelrand.
- •
De rand is minimaal 25 meter lang en maximaal 12 meter breed.
- •
Indien een beheereenheid wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal
5 meter kunnen de beheereenheden als één beheereenheid worden aangevraagd.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
Beheervoorschriften
- •
Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de
ondergroei en/of de stoven niet schaadt en als snoeihout versnipperd wordt mogen de
snippers niet verwerkt worden in het element.
- •
Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd tussen 15 juli en 14 maart en het afzetten van
struweel wordt alleen verricht in de periode tussen 1 november en 14 maart.
Beperkingen
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het element bevestigd worden. Als er geen vee in het aangrenzende perceel loopt,
is een raster niet nodig
Specifieke beheervoorschriften
- •
L11a: Maaien ongewenste kruiden (akkerdistel, brandnetel, ridderzuring, jacobskruiskruid
en Japanse duizendknoop.
- •
L11b: De rand bestaande uit een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden
mag periodiek gemaaid worden met een cyclus van maximaal éénmaal per 5 jaar. Het maaisel
wordt afgevoerd.
Aan te vragen pakketten
L12: Poel en klein historisch water
Afbakening
- •
Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand
water dat gevoed wordt door grond- en/of regenwater.
- •
Alleen een poel groter dan 200 m2 mag in verbinding staan met sloten of greppels wanneer
sprake is van een natuurlijke eenheid die vrij afwatert en ‘geen afwatering’ een risico
voor omgeving kan veroorzaken. Veenputten mogen in verbinding staan met het slotenstelsel
in het gebied.
- •
Het element heeft een oppervlakte van minimaal 100 en maximaal 5000 m2.
- •
Vijvers die een onderdeel zijn van een park- of tuinaanleg en sloten vallen niet onder
dit beheertype.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Oppervlakte van een nieuwe poel gemeten vanaf insteek talud met maaiveld is maximaal
500 m2. Oppervlakte inclusief landbiotoop is maximaal 700 m2. Diepte poel maximaal
1,70 meter.
- •
Taluds minimaal 1:3.
- •
De laagste grondwaterstand van de locatie waar de poel wordt aangelegd is niet dieper
dan 1,30 m onder het maaiveld.
- •
Landbiotoop rond poel en droog gedeelte van de oevers mag ingezaaid worden met mengsel
met inheemse kruiden of voorzien van kruidenrijk hooi/maaisel.
- •
Voor poelen (‘basisbiotoop’) die aangelegd worden t.b.v. de boomkikker geldt maximaal
2000 m², een diepte van maximaal 1,5 meter en taludverhoudingen van 1:8 tot 1: 10.
Beheervoorschriften
- •
Minimaal de helft van het natte oppervlakte van de poel bestaat in de periode 15 maart
tot 15 juni uit open water. De waterdiepte van de diepste delen van de poel is minimaal
0,5 m in de periode tussen 1 oktober en 1 april.
- •
Een incidentele droogval is toegestaan in de periode 15 juni tot 15 november.
- •
Maximaal 20% van de oeverlengte bestaat uit opslag van bomen of struiken. Het teveel
aan
- •
opslag wordt verwijderd.
- •
Vertrapping van de oevers bij het gebruik van het element als veedrinkpoel wordt voorkomen.
Bij het gebruik als veedrinkpoel is minimaal de helft van de oeverlengte uitgerasterd.
Bij schapenbeweiding is het (gedeetelijk) uitrasteren van een poel niet nodig.
Beperkingen
- •
Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan
- •
Er mogen geen vissen worden uitgezet of gekweekt.
- •
Er mogen geen gedomesticeerde watervogels in de poel worden gehouden.
- •
Er mogen geen uitheemse waterplanten in de poel worden aangeplant.
- •
De poel wordt niet gebruikt voor hemelwateropvang van daken en erven.
- •
Maaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.
- •
Er vindt geen wateronttrekking plaats, behalve ten behoeve van het drenken van vee
op aangrenzende percelen.
Specifieke beheervoorschriften
- •
L12a en L12c: Oevers worden jaarlijks gemaaid of tijdelijk (max.2 weken in de periode
november t/m februari) beweid door schapen om opslag van bomen te voorkomen.
- •
L12b en L12d: De poel wordt opgeschoond/gebaggerd. Bij L12b gemiddeld om de 5 jaar
baggeren en bij L12d gemiddeld om de 10 jaar baggeren.
Aan te vragen pakketten
- •
L12a: Jaarlijks beheer poel < 175 m2; jaarlijks oever maaien
- •
L12b: Cyclisch beheer poel< 175 m2; opschonen /baggeren in contractperiode
- •
L12c: Jaarlijks beheer poel > 175 m2; jaarlijks oever maaien
- •
L12d: Cyclisch beheer poel > 175 m2; opschonen/baggeren in contractperiode
L13: Natuurvriendelijke oever
Afbakening
- •
Een natuurvriendelijke oever is een aaneengesloten oever langs een bestaande watervoerende
waterloop, in de vorm van een drasberm, plasberm of flauw talud (minimaal 1:3), met
een begroeiing van inheemse kruidachtige planten. De oeverbegroeiing kan overwegend
uit riet bestaan (rietoever) of uit diverse grassen en kruiden (graskruidenoever).
- •
De oever heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van tenminste 3 meter
en maximaal 10 meter.
- •
Indien een beheereenheid wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal
5 meter kunnen de beheereenheden als één beheereenheid worden aangevraagd.
- •
De natuurvriendelijk oever kan worden voorzien van een schouw-/onderhoudsrand met
kruidenrijk gras.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd in de vorm van een drasberm, plasberm
of een flauw talud
- •
Bij peilgestuurde gebieden wordt de plasberm ontgraven tot 50 cm onder en tot 10 cm
boven het zomerpeil en een drasberm wordt ontgraven tot 10 cm onder tot 10 cm boven
het zomerpeil. Bij afwezigheid van een plas-dras oever is een flauw talud minimaal
1:3 of flauwer. Het talud wordt ontgraven vanaf de slootbodem tot het maaiveld
- •
Bij vrij afwaterende gebieden: ligt de bodem van de oever boven de GHG (gemiddeld
hoogste grondwaterpeil).
- •
Een schouw- /onderhoud rand langs een natuuroever is maximaal 4 meter breed en beslaat
niet meer dan 20% van het oppervlak.
Beheervoorschriften
- •
Maaiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 oktober en 1 maart en worden
gefaseerd uitgevoerd.
- •
Maximaal 20% van de oppervlakte van het element bestaat uit struweel. Teveel aan struweel
wordt verwijderd.
Beperkingen
- •
De beheereenheid wordt niet beweid. (max.2 weken in de periode november t/m februari)
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan.
- •
Er mogen geen wijzigingen aangebracht worden in het profiel van de natuurvriendelijke
oever
Specifieke beheervoorschriften
Aan te vragen pakketten
L14: Infiltratiegreppel
Afbakening
- •
Een infiltratiegreppel is een greppel die niet in directe verbinding staat met het
oppervlaktewatersysteem.
- •
De greppel ligt evenwijdig aan een A-waterloop en begint op minimaal 2 en maximaal
10 meter afstand vanaf de insteek van de waterloop.
- •
De greppel heeft een bovenbreedte van minimaal één meter en lengte van minimaal 25
meter.
- •
Indien een beheereenheid wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal
5 meter kunnen de beheereenheden als één beheereenheid worden aangevraagd.
- •
De greppel kan niet liggen in een zone/strook die gereserveerd is voor onderhoud van
de A-waterloop.
- •
De greppel mag niet worden aangelegd in beschermde grondwaterwingebieden.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
Beheervoorschriften
Beperkingen
- •
Het maaisel mag niet verwerkt worden in het element.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het element bevestigd worden.
- •
Er mogen geen wijzigingen aangebracht worden in het profiel van de greppel.
Aan te vragen pakketten
L15: Waterbergingsvoorziening
Afbakening
- •
Een waterbergingsvoorziening is een laagte met een kruidachtige begroeiing of broekbos
of een ondiepe plas die ten tijde van hoge waterstanden extra water kan bergen.
- •
De waterbergingsvoorziening kan worden voorzien van een schouw-/onderhoud rand met
kruidenrijk gras
- •
Een waterbergingsvoorziening heeft een oppervlakte van maximaal 5000 m2.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Een waterbergingsvoorziening wordt aangelegd in de vorm van een natte laagte die na
enige tijd droogvalt of een ondiepe plas met permanent water.
- •
Eisen voor peilgestuurde gebieden: Bij een natte laagte of broekbos ligt de bodem
van de waterbergingsvoorziening van 10 cm onder tot 10 cm boven het zomerpeil. Bij
een ondiepe plas ligt de bodem van de waterbergingsvoorziening tot 100 cm onder het
zomerpeil.
- •
Eisen voor vrij afwaterende gebieden: Bij een natte laagte of broekbos in vrij afwaterende
gebieden ligt de bodem van de waterbergingsvoorziening op minimaal 50 cm onder maaiveldhoogte
en niet onder de GHG (gemiddeld hoogste grondwaterpeil).
- •
Om waterbergingsmogelijkheden te maximaliseren kunnen kunstwerken (stuw, knijpduiker)
toegepast worden. Een kunstwerk is noodzakelijk als afwatering plaatsvindt naar een
sloot of waterloop.
- •
Broekbos niet aanplanten maar laten ontstaan door natuurlijke opslag van inheemse
bomen en struiken.
- •
Een schouw-/ onderhoud rand langs een waterbergingsvoorziening is maximaal 4 meter
breed en beslaat niet meer dan 20% van het oppervlak.
Beperkingen
- •
De beheereenheid wordt niet beweid.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan.
- •
Lozen van “niet organische stoffen” en ander ‘afval’ is ook niet toegestaan.
- •
Toepassen van meststoffen is niet toegestaan.
- •
Infiltratie van water via pijpleiding(en) naar grondwater is niet toegestaan.
- •
De beheereenheid wordt niet beschadigd door werkzaamheden op aangrenzende gronden.
- •
Zwerfvuil wordt ten minste één keer per jaar verwijdert.
Specifieke beheervoorschriften
- •
L15a: De beheereenheid wordt éénmaal per jaar gemaaid. Maaiwerkzaamheden worden verricht
in de periode tussen 1 oktober en 1 maart. Het maaisel wordt afgevoerd. Schapenbegrazing
(max.2 weken in de periode november t/m februari)
- •
L15b: Minimaal de helft van het natte oppervlakte van de plas bestaat in de periode
15 maart tot 15 juni uit open water. Een incidentele droogval is toegestaan in de
periode 15 juni tot 15 november. Maximaal 20% van de oppervlakte van de oevers bestaat
uit opslag van bomen of struiken. Oevers worden jaarlijks gemaaid.
- •
L15c: Minimaal 80% van het broekbos/wilgenstruweel wordt als hakhout beheerd en periodiek
afgezet in de periode tussen 1 november en 15 maart. Aanplant bosplantsoen (1.25 x
1.25 m) tot max. 80% van oppervlak. De gemiddelde diameter van het hakhout, behoudens
de eventuele overstaanders, is maximaal 15 cm op 1 m boven de hakhoutstoof (beheereenheden
met grotere dikte dienen afgezet te worden). Snoeihout moet afgevoerd worden uit de
beheereenheid. Element wordt in contractperiode afgezet.
Aan te vragen pakketten
- •
L15a: Waterbergingsvoorziening- Natte laagte
- •
L15b: Waterbergingsvoorziening- Ondiepe plas
- •
L15c: Waterbergingsvoorziening- Broekbos/Wilgenstruweel; element afzetten in contractperiode
G1: Botanische weiderand
Afbakening
- •
De rand ligt op blijvend grasland langs een landschapselement (L-type) of langs een
waterloop met een KRW-doelstelling.
- •
Een botanische weiderand is een rand op grasland die beweid wordt en niet wordt bemest
(behoudens mest van het weidende vee) en waar minimaal 4 indicatorsoorten in voorkomen
in het groeiseizoen.
- •
Een botanische weiderand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van
maximaal 6 meter en gemiddelde tussen de 3 en 6 meter
- •
Indien een beheereenheid wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal
5 meter kunnen de beheereenheden als één beheereenheid worden aangevraagd.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Inzaaien vindt plaats in het najaar voor de vorstperiode, bij voorkeur tussen augustus
t/m oktober.
- •
Indien in de rand 4 indicatorsoorten aanwezig zijn kan vanuit deze uitgangssituatie
het beheer gestart worden.
- •
Indien er geen 4 indicatorsoorten in de rand voorkomen wordt de rand eenmalig ingezaaid
met een hieronder omschreven zaadmengsel en zaaidichtheid.
- •
De beheereenheid mag niet direct grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of
B-element. De afstand tussen de beheereenheden is minimaal 50 meter. Uitzondering
hierop is indien de beheereenheid onderdeel uitmaakt van een EVZ, dan mogen G-elementen
direct aan elkaar grenzen.
Beperkingen
- •
De rand wordt niet bemest (behoudens mest van weidend vee).
- •
De rand mag niet worden gescheurd of gefreesd. Doorzaaien en herinzaaien op eigen
initiatief is, na overleg en advies van de veldcoördinator, toegestaan om de kruidenrijkdom
te vergroten. Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze
(max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel,
ridderzuring, jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
- •
De rand wordt niet gebruikt als pad, behoudens voor het schonen van aanliggende sloot.
Aan te vragen pakketten
G2: Botanische hooilandrand
Afbakening
- •
Een botanische hooilandrand is een rand op blijvend grasland die gehooid wordt, niet
wordt bemest en waar minimaal 8 indicatorsoorten in voorkomen in het groeiseizoen.
- •
Een botanische hooilandrand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte
van maximaal 6 meter en gemiddelde tussen de 3 en 6 meter m.u.v. randen op dijken
en in natuurelementen langs ecologische verbindingszones. Deze randen mogen een breedte
hebben tot maximaal 25 meter.
- •
Indien een beheereenheid wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal
5 meter kunnen de beheereenheden als één beheereenheid worden aangevraagd.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Inzaaien vindt plaats in het najaar voor de vorstperiode, bij voorkeur tussen augustus
t/m oktober.
- •
Indien in de rand 8 indicatorsoorten aanwezig zijn kan vanuit deze uitgangssituatie
het beheer gestart worden.
- •
Indien er geen 8 indicatorsoorten in de rand voorkomen wordt de rand eenmalig ingezaaid
met een hieronder voorgeschreven zaadmengsel en zaaidichtheid
- •
De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel
niet beschaduwd.
- •
In geval van een bijdrage voor grondwaardedaling kan de rand worden geplagd. Na plaggen
kan kruidenrijk maaisel worden opgebracht of worden ingezaaid met een zaadmengsel.
- •
De beheereenheid mag niet direct grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of
B-element. De afstand tussen de beheereenheden is minimaal 50 meter, m.u.v. Langstraatontginning
en Dijken in Zeekleigebied. Uitzondering hierop is indien de beheereenheid onderdeel
uitmaakt van een EVZ, dan mogen G-elementen direct aan elkaar grenzen.
Beheervoorschriften
Beperkingen
- •
De rand wordt niet beweid.
- •
De rand wordt niet bemest.
- •
De rand mag niet worden gescheurd of gefreesd. Doorzaaien en herinzaaien op eigen
initiatief is, na overleg en advies van de veldcoördinator, toegestaan om de kruidenrijkdom
te vergroten. Hierbij dienen afspraken te worden gemaakt over de periode en uitvoering.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
De rand wordt niet gebruikt als pad, behoudens voor het schonen van aanliggende sloot.
Specifieke beheervoorschriften
- •
G2a: is uitsluitend aan te vragen voor beheereenheden die gelegen zijn op grond met
Landbouwkundiggebruik , op grond waarop geen verplichting rust tot instandhouding
(KV) en niet gelegen zijn op verplichte bufferstroken in het kader van GLMC 4 van
het nieuwe GLB.
- •
G2a: het pakket kan niet wordt aangevraagd in combinatie met een aanvraag voor functiewijziging
van de betreffende grond.
Aan te vragen pakketten
G3: Wilde bijenrand op grasland
Afbakening
- •
Een wilde bijenrand is een rand op blijvend grasland die niet beweid en bemest wordt,
gefaseerd wordt beheerd en waar minimaal 8 indicatorsoorten in voorkomen.
- •
Een wilde bijenrand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van maximaal
12 meter en een gemiddelde breedte tussen de 3 en 12 meter m.u.v. randen op dijken
en in natuurelementen langs ecologische verbindingszones. Deze randen mogen een breedte
hebben tot maximaal 25 meter.
- •
Indien een beheereenheid wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal
5 meter kunnen de beheereenheden als één beheereenheid worden aangevraagd.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Inzaaien vindt plaats in het najaar voor de vorstperiode, bij voorkeur tussen augustus
t/m oktober.
- •
Indien in de rand al 8 indicatorsoorten aanwezig zijn kan vanuit deze uitgangssituatie
het beheer gestart worden.
- •
Indien er geen 8 indicatorsoorten in de rand voorkomen wordt de rand eenmalig ingezaaid
met een hieronder voorgeschreven zaadmengsel en zaaidichtheid.
- •
De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel
niet beschaduwd.
- •
In geval van een bijdrage voor grondwaardedaling kan de rand worden geplagd. Na plaggen
kan kruidenrijk maaisel worden opgebracht of worden ingezaaid met een zaadmengsel.
- •
De beheereenheid mag niet direct grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of
B-element. De afstand tussen de beheereenheden is minimaal 50 meter, m.u.v. Langstraatontginning.
Uitzondering hierop is indien de beheereenheid onderdeel uitmaakt van een EVZ, dan
mogen G-elementen direct aan elkaar grenzen.
Beheervoorschriften
- •
Het gewas wordt jaarlijks 1 keer gemaaid en het maaisel wordt binnen 14 dagen afgevoerd.
De eerste maaibeurt is tussen 1 juli en 1 augustus en bij deze maaibeurt wordt 50%
van de beheereenheid niet gemaaid en blijft overstaan.
- •
De tweede maaibeurt is tussen 15 september en 15 november en dan wordt het deel dat
nog niet gemaaid is gemaaid. Het overige deel blijft staan.
Beperkingen
- •
De rand mag niet worden gescheurd of gefreesd. Doorzaaien en herinzaaien op eigen
initiatief is, na overleg en advies van de veldcoördinator, toegestaan om de kruidenrijkdom
te vergroten. De rand wordt niet bemest.
- •
De rand wordt niet beweid.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
De rand wordt niet gebruikt als pad, behoudens voor het schonen van aanliggende sloot.
Specifieke beheervoorschriften
- •
G3a: het pakket kan niet wordt aangevraagd in combinatie met en aanvraag voor functiewijziging
voor betreffende grond.
- •
G3a: is uitsluitend aan te vragen voor beheereenheden die gelegen zijn op grond met
landbouwkundig gebruik, op grond waarop geen verplichting rust tot instandhouding
(KV) en niet gelegen zijn op verplichte bufferstroken in het kader van GLMC 4 van
het nieuwe GLB.
Aan te vragen pakketten
B1: Wintervoedselrand op bouwland
Afbakening
- •
Een wintervoedselrand ligt langs bouwland en wordt jaarlijks ingezaaid met zaadmengsel
dat voor 90% uit granen bestaat.
- •
De rand blijft in de winter overstaan.
- •
De rand heeft een minimale lengte van 25 meter en een gemiddelde breedte van maximaal
12 meter met een gemiddelde breedte tussen de 6 en 12 meter.
- •
Indien een beheereenheid wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal
5 meter kunnen de beheereenheden als één beheereenheid worden aangevraagd.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
De rand wordt jaarlijks ingezaaid met een in de subsidieregeling voorgeschreven zaadmengsel
en zaaidichtheid.
- •
De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel
niet beschaduwd.
- •
De beheereenheid mag niet direct grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of
B-element. De afstand tussen de beheereenheden is minimaal 50 meter, m.u.v. Langstraatontginning.
Beheervoorschriften
- •
De rand wordt jaarlijks tussen 16 maart en 30 april ingezaaid met een hieronder voorgeschreven
zaadmengsel en zaaidichtheid. Er wordt ingezaaid met niet ontsmet zaaizaad.
- •
Er wordt een rustperiode in acht genomen van 15 mei tot 1 maart van het daaropvolgende
jaar. In de rustperiode vinden in de beheereenheid geen bewerkingen plaats.
- •
Indien er massaal ongewenste woekerende soorten in de rand opkomen, kan na overleg
en advies van de veldcoördinator, specifiek beheer worden uitgevoerd om kruidenrijkdom
te vergroten.
Beperkingen
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Er wordt geen bagger of slootmaaisel op de beheereenheid opgebracht.
- •
De rand wordt niet gebruikt als pad.
- •
De beheereenheid mag om de 2 jaar bemest worden met vaste/ruige rundermest.
Specifieke voorwaarde
- •
B1a: betreft rand op kleigrond met landbouwkundig gebruik waarop geen bufferstrook
in het kader van GLMC 4 van het nieuwe GLB verplicht is en die niet ingezet wordt
voor GLMC 8 (niet-productieve grond)
- •
B1b: betreft rand op zandgrond met landbouwkundig gebruik waarop geen bufferstrook
in het kader van GLMC 4 van het nieuwe GLB verplicht is en die niet ingezet wordt
voor GLMC 8 (niet-productieve grond)
- •
B1c: betreft rand die niet ingezet wordt voor GLMC 8 (niet-productieve grond)
Aan te vragen pakketten
- •
B1a: Jaarlijks beheer op kleigronden met landbouwkundig gebruik
- •
B1b: Jaarlijks beheer op zandgronden met landbouwkundig gebruik
- •
B1c: Jaarlijks beheer op zand- en kleigronden zonder landbouwkundig gebruik
B2: Wilde bijenrand op bouwland
Afbakening
- •
Een wilde bijenrand ligt op bouwland en bestaat voor 100% uit een meerjarig kruidenmengsel.
- •
De rand wordt gefaseerd beheerd.
- •
De rand heeft een minimale lengte van 25 meter en een gemiddelde breedte van maximaal
12 meter met een gemiddelde breedte tussen de 6 en 12 meter.
- •
Indien een beheereenheid wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal
5 meter kunnen de beheereenheden als één beheereenheid worden aangevraagd.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
De rand wordt eenmalig ingezaaid met een in de subsidieregeling voorgeschreven zaadmengsel
en zaaidichtheid.
- •
De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel
niet beschaduwd.
- •
De beheereenheid mag niet direct grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of
B-element. De afstand tussen de beheereenheden is minimaal 50 meter, m.u.v. Langstraatontginning.
Beheervoorschriften
- •
De rand wordt eenmalig ingezaaid met onderstaand voorgeschreven zaadmengsel en zaaidichtheid.
- •
Het gewas wordt jaarlijks 1 keer gemaaid en het maaisel wordt binnen 14 dagen afgevoerd.
- •
De eerste maaibeurt is tussen 1 juli en 1 augustus en bij deze maaibeurt wordt 50%
van de beheereenheid niet gemaaid en blijft overstaan.
- •
De tweede maaibeurt is tussen 15 september en 15 november en dan wordt het deel dat
nog niet gemaaid is gemaaid. Het overige deel blijft staan.
- •
Indien er massaal ongewenste woekerende soorten in de rand opkomen, kan na overleg
en advies van de veldcoördinator, specifiek beheer worden uitgevoerd om kruidenrijkdom
te vergroten.
Beperkingen
- •
De rand wordt niet bemest.
- •
De rand wordt niet beweid.
- •
De rand wordt niet gebruikt als pad, behoudens voor het schonen van aanliggende sloot.
- •
Er wordt geen bagger of slootmaaisel op de beheereenheid opgebracht.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
Specifieke voorwaarde
- •
B2a: betreft rand op kleigrond met landbouwkundig gebruik waarop geen bufferstrook
in het kader van GLMC 4 van het nieuwe GLB verplicht is en die niet ingezet wordt
voor GLMC 8 (niet-productieve grond)
- •
B2b: betreft rand op zandgrond met landbouwkundig gebruik waarop geen bufferstrook
in het kader van GLMC 4 van het nieuwe GLB verplicht is en die niet ingezet wordt
voor GLMC 8 (niet productieve grond)
- •
B2c: betreft rand die niet ingezet wordt voor GLMC 8 (niet-productieve grond)
Aan te vragen pakketten
- •
B2a: Jaarlijks beheer op kleigronden met landbouwkundig gebruik
- •
B2b: Jaarlijks beheer op zandgronden met landbouwkundig gebruik
- •
B2c: Jaarlijks beheer op zand- en kleigronden zonder landbouwkundig gebruik
B3: Patrijzenrand op bouwland
Afbakening
- •
Een patrijzenrand ligt op bouwland en bestaat voor 50% uit een meerjarig laagblijvend
graskruidenmengsel en 50% van de rand wordt jaarlijks ingezaaid met een wintervoedselmengsel.
- •
De rand heeft een minimale lengte van 25 meter en een gemiddelde breedte van minimaal
6 en maximaal 12 meter.
- •
Indien een beheereenheid wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal
5 meter kunnen de beheereenheden als één beheereenheid worden aangevraagd.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Graskruidenstrook eenmalig inzaaien met een in de subsidieregeling voorgeschreven
zaadmengsel en zaaidichtheid.
- •
Wintervoedselstrook jaarlijks inzaaien met een in de subsidieregeling voorgeschreven
zaadmengsel en zaaidichtheid.
- •
De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel
niet beschaduwd.
- •
De beheereenheid mag niet direct grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of
B-element. De afstand tussen de beheereenheden is minimaal 50 meter, m.u.v. Langstraatontginning.
Beheervoorschriften
- •
De rand wordt niet beweid.
- •
Er wordt geen bagger of slootmaaisel op de beheereenheid opgebracht.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Indien er massaal ongewenste woekerende soorten in de rand opkomen, kan na overleg
en advies van de veldcoördinator, specifiek beheer worden uitgevoerd om kruidenrijkdom
te vergroten.
- •
De rand bestaat uit twee even grote, evenwijdig lopende stroken te weten de:
Graskruidenstrook:
- •
Deze strook wordt jaarlijks minimaal 1 en maximaal 2 keer gemaaid en het maaisel wordt
binnen 14 dagen na het maaien afgevoerd. De eerste maaibeurt is na 1 juli.
- •
Het maaisel wordt binnen 14 dagen afgevoerd.
- •
Deze strook wordt niet bemest.
- •
Deze strook wordt niet gebruikt als pad, behoudens voor het schonen van aanliggende
sloot.
-
Wintervoedselstrook
- •
De strook wintervoedsel wordt jaarlijks ingezaaid en niet geoogst.
- •
Er wordt een rustperiode in acht genomen van 15 mei tot 1 maart van het daaropvolgende
jaar. In de rustperiode vinden in de beheereenheid geen bewerkingen plaats.
- •
Deze strook wordt niet gebruikt als pad.
- •
Deze strook mag om de 2 jaar bemest worden met vaste/ruige rundermest.
Specifieke voorwaarde
- •
B3a: betreft rand op kleigrond met landbouwkundig gebruik waarop geen bufferstrook
in het kader van GLMC 4 van het nieuwe GLB verplicht is en die niet ingezet wordt
voor GLMC 8 (niet-productieve grond).
- •
B3b: betreft rand op zandgrond met landbouwkundig gebruik waarop geen bufferstrook
in het kader van GLMC 4 van het nieuwe GLB verplicht is en die niet ingezet wordt
voor GLMC 8 (niet productieve grond).
- •
B3c: betreft rand die niet ingezet wordt voor GLMC 8 (niet-productieve grond).
Aan te vragen pakketten
- •
B2a: Jaarlijks beheer op kleigronden met landbouwkundig gebruik.
- •
B2b: Jaarlijks beheer op zandgronden met landbouwkundig gebruik.
- •
B2c: Jaarlijks beheer op zand- en kleigronden zonder landbouwkundig gebruik.
B4: Bloemenblok voor akkervogels op bouwland
Afbakening
- •
Een bloemenblok ligt op bouwland en wordt periodiek opnieuw ingezaaid.
- •
Een bloemenblok heeft een minimale lengte van 25 meter en is maximaal 0,5 hectare
groot en minimaal 18 meter breed.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
De rand wordt ingezaaid met een in de subsidieregeling voorgeschreven zaadmengsel
en zaaidichtheid.
- •
De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel
niet beschaduwd.
- •
De beheereenheid mag niet direct grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of
B-element. De afstand tussen de beheereenheden is minimaal 50 meter.
Beheervoorschriften
- •
In april van het eerste jaar wordt de beheereenheid ingezaaid met het in bijlage 1
omschreven
- •
zaadmengsel en zaaidichtheid.
- •
In april van het derde groeiseizoen wordt de helft van de beheereenheid ondergewerkt
en opnieuw ingezaaid. In het vierde groeiseizoen volgt de andere helft.
Beperkingen
- •
De beheereenheid wordt niet gemaaid of beweid.
- •
De beheereenheid mag niet worden bemest.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
Specifieke voorwaarde
- •
B4a: betreft beheereenheid op kleigrond met landbouwkundig gebruik waarop geen bufferstrook
in het kader van GLMC 4 van het nieuwe GLB verplicht is en die niet ingezet wordt
voor GLMC 8 (niet-productieve grond).
- •
B4b: betreft beheereenheid op zandgrond met landbouwkundig gebruik waarop geen bufferstrook
in het kader van GLMC 4 van het nieuwe GLB verplicht is en die niet ingezet wordt
voor GLMC 8 (niet productieve grond)
- •
B4c: betreft beheereenheid die niet ingezet wordt voor GLMC 8 (niet-productieve grond)
Aan te vragen pakketten
- •
B4a: Jaarlijks beheer op kleigronden met landbouwkundig gebruik.
- •
B4b: Jaarlijks beheer op zandgronden met landbouwkundig gebruik.
- •
B4c: Jaarlijks beheer op gronden zonder landbouwkundig gebruik.
W1: Wandelpad over boerenland
Afbakening
- •
Een wandelpad over boerenland is een toegankelijk pad voor wandelaars dat over landbouwgrond
loopt.
- •
Het wandelpad heeft een breedte van minimaal 1 en maximaal 3 meter.
- •
Het wandelpad vormt een onderdeel van een doorgaande wandelstructuur.
Element past binnen landschapstype(n)
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Het wandelpad sluit aan op bestaande routestructuren.
- •
Het wandelpad wordt aangeduid met bewegwijzering.
- •
Het wandelpad wordt ingezaaid met een laagblijvend grasmengsel als het pad wordt aangelegd
op bouwland.
Beheervoorschriften
- •
Het wandelpad moet 364 dagen per jaar opengesteld zijn van zonsopgang tot zonsondergang.
- •
Het wandelpad bestaat uit gras en wordt zodanig beheerd dat een goede begaanbaarheid
gewaarborgd is.
- •
De begroeiing is maximaal 20 cm hoog.
Beperkingen
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
Aan te vragen pakketten
Omschrijving rasters en recreatieve voorzieningen
X1: Veeraster (rundvee of paard)
Afbakening
- •
Afstand tussen palen maximaal 4 meter
- •
Palen zijn onbehandeld met duurzaamheidsklasse 1-3 (robinia/acacia1, tamme kastanje, inlandse eik)
- •
Diameter kop palen 10-12 cm, lengte palen minimaal 160 cm
- •
Op de palen worden minimaal 2 draden bevestigd; 2 draden of 1 draad i.c.m. 1 gladde
draad (stroom boven)
X2: Elektrisch veeraster (rundvee)
Afbakening
- •
Afstand tussen palen maximaal 10 meter
- •
Palen zijn onbehandeld met duurzaamheidsklasse 1-3 (robinia/acacia, tamme kastanje,
inlandse eik)
- •
Diameter kop palen 10-12 cm, lengte palen minimaal 160 cm
- •
Op de palen worden isolatoren met minimaal 1 gladde draad bevestigd
- •
Op draden wordt stroom gezet
X3: Schapenraster
Afbakening
- •
Afstand tussen palen maximaal 3 meter
- •
Palen zijn onbehandeld met duurzaamheidsklasse 1-3 (robinia/acacia, tamme kastanje,
inlandse eik)
- •
Diameter kop palen 10-12 cm, lengte paal minimaal 160 cm
- •
Op de palen wordt minimaal middelzwaar verzinkt schapengaas van 100 cm hoogte en een
maaswijdte van maximaal 15 cm x 15 cm bevestigd
X4: Boomkorf; type schaap
Afbakening
- •
De boomkorf heeft een degelijke uitvoering zodat schapen/geiten de stam van de boom
niet kunnen aanvreten
- •
De basisuitvoering bestaat minimaal 2 onbehandelde palen met duurzaamheidsklasse 1-3
(robinia/acacia, tamme kastanje, inlandse eik)
- •
Diameter kop palen 10-12 cm, lengte paal minimaal 180 cm
- •
Palen worden zo geplaatst dat de boom niet kan worden beschadigd door palen
- •
Rond de palen wordt minimaal middelzwaar verzinkt gaas van 150 cm hoogte en met een
maaswijdte van maximaal 10 cm x 10 cm bevestigd
X5: Boomkorf; type rund
Afbakening
- •
De boomkorf heeft een degelijke uitvoering zodat runderen en paarden de stam en kroon
van de boom niet kunnen aanvreten
- •
De basisuitvoering bestaat minimaal uit 3 onbehandelde palen met duurzaamheidsklasse
1-3 (robinia/acacia, tamme kastanje, inlandse eik) die in een driehoek rond de boom
worden geplaatst
- •
Rond de palen worden draden of verzinkt gaas met een maaswijdte van maximaal 10 cm
x 10 cm bevestigd of rondom de stam wordt een directe bescherming gemaakt d.m.v. frame
of gaas
- •
Diameter kop palen 10-12 cm, lengte paal minimaal 250 cm
- •
Palen worden zo geplaatst dat deze de boom niet beschadigen
R1: Klaphekje
Afbakening
- •
Het klaphekje is minimaal 90 cm breed en minimaal 80 cm hoog en is gemaakt van onbehandeld
hout met duurzaamheidsklasse 1-3 (robinia/acacia, tamme kastanje, inlandse eik)
- •
Klaphekje bestaat uit 2 palen van minimaal 15 cm x 15 cm waarop een poort met scharnieren
is bevestigd
- •
De palen worden zodanig geplaatst of voorzien van een spie waardoor de poort automatisch
dicht gaat na opening
- •
De planken van de poort hebben een dikte van minimaal 2 cm
R2: Tourniquet
Afbakening
- •
Tourniquet voor wandelaars bestaande uit een ijzeren paal (verticale as) met daarop
een ijzeren en draaiende constructie die zorgt dat wandelaars het perceel kunnen betreden,
maar het vee het perceel niet kan verlaten
- •
De tourniquet wordt tussen 2 palen geplaatst en verankerd in de grond d.m.v. een verharding
rondom de as
R3: Overstapje
Afbakening
- •
Een overstapje wordt geplaatst op een locatie waar wandelaars een raster over moeten
Een overstapje bestaat uit 2 palen waar een overstapplank op is bevestigd en voorzien
is van 1 steunpaal (waar voetgangers zich bij oversteken raster aan vast kunnen houden)
- •
De overstap wordt gemaakt van onbehandeld hout met duurzaamheidsklasse 1-3 (robinia/acacia,
tamme kastanje, inlandse eik)
- •
De overstapplank is minimaal 80 cm lang, 20 cm breed en 3 cm dik
- •
De steunpaal heeft een lengte van minimaal 200 cm en een diameter van minimaal 10
cm of minimaal 10 cm x 10 cm
R4: Markeringspaal route
Afbakening
- •
Paal van onbehandeld hout met duurzaamheidsklasse 1-3 (robinia/acacia, tamme kastanje,
inlandse eik) met een diameter van minimaal 10 cm of afmeting van 10 cmx10 cm
- •
De paal heeft een lengte van minimaal 160 cm
- •
Op de paal is een kleur of bordje aangebracht voor markering van een route
R5: Openstellingsbord/klein informatiepaneel
Afbakening
- •
Openstellingsbord/informatiepaneel is gemaakt van weerbestendig materiaal en in minimaal
twee kleuren vormgegeven.
- •
Het bord wordt bevestigd op paal van onbehandeld hout met duurzaamheidsklasse 1-3
(robinia/acacia, tamme kastanje, inlandse eik)
- •
Op het openstellingsbord zijn de regels voor openstelling opgenomen en op een informatiepaneel
info over het project (inclusief logo’s van financierende partners)
R6: Informatiepaneel groot
Afbakening
- •
Informatiepaneel is minimaal 0,25 m2 groot (oppervlakte A2 formaat), gemaakt van weerbestendig
materiaal en full-colour vormgegeven
- •
Het informatiepaneel is opgesloten tussen twee onbehandelde palen met duurzaamheidsklasse
1-3 (robinia/acacia, tamme kastanje, inlandse eik) met diameter van minimaal 10 cm
of afmeting van minimaal 10 cm x10 cm
- •
Op het paneel is aangegeven dat het project gefinancierd wordt vanuit de Stimuleringsregeling
Landschap
R7: Boomstambrug 3 meter
Afbakening
- •
Een boomstambrug bestaat uit 2 halfronde liggers, met een minimale dikte van 15 cm,
gezaagd
- •
uit een boomstam van een soort met duurzaamheidsklasse 1-3 (robinia/acacia, tamme
kastanje, inlandse eik)
- •
De breedte van de brug is minimaal 80 cm en de brug is aan een zijde voorzien van
een leuning
- •
De liggers hebben een lengte van 3 meter
R8: Boomstambrug 5 meter
Afbakening
- •
Een boomstambrug bestaat uit 2 halfronde liggers, met een minimale dikte van 15cm,
gezaagd uit een boomstam van een soort met duurzaamheidsklasse 1-3 (robinia/acacia,
tamme kastanje, inlandse eik)
- •
De breedte van de brug is minimaal 80 cm en de brug is aan een zijde voorzien van
een
- •
leuning.
- •
De liggers hebben een lengte van 5 meter
R9: Boomstambrug 7,5 meter
Afbakening
- •
Een boomstambrug bestaat uit 2 halfronde liggers, met een minimale dikte van 15cm,
gezaagd uit een boomstam van een soort met duurzaamheidsklasse 1-3 (robinia/acacia,
tamme kastanje, inlandse eik)
- •
De breedte van de brug is minimaal 80 cm en de brug is aan een zijde voorzien van
een leuning
- •
De liggers hebben een lengte van 7,5 meter
R10: Boomstambrug 10 meter
Afbakening
- •
Een boomstambrug bestaat uit 2 halfronde liggers, met een minimale dikte van 20 cm,
gezaagd uit een boomstam van een soort met duurzaamheidsklasse 1-3 (robinia/acacia,
tamme kastanje, inlandse eik)
- •
De breedte van de brug is minimaal 80 cm. De boomstambrug is aan een zijde voorzien
van een leuning.
- •
De liggers hebben een lengte van 10 meter
R11: Zitbank met rugleuning
Afbakening
- •
Lengte bank minimaal 180 cm
- •
De zitting en de leuning zijn gemaakt van onbehandeld hout met duurzaamheidsklasse
1-3 (robinia/acacia, tamme kastanje, inlandse eik)
- •
Bank bestaat uit 2 palen van onbehandeld hout met duurzaamheidsklasse 2-3, staal of
beton die voorzien zijn van zitting en rugleuning met breedte van minimaal 30 cm
- •
De bank is middels palen in de grond verankerd
R12: Plankenbrug 3 meter
Afbakening
- •
Brug bestaande uit 2 liggers van minimaal 15 cm x 8 cm van onbehandeld hout met duurzaamheidsklasse
1-3 (robinia/acacia, tamme kastanje, inlandse eik)
- •
Liggers zijn voorzien van planken van onbehandeld hout met duurzaamheidsklasse 1-3
(robinia/acacia, tamme kastanje, inlandse eik) die dwars op de liggers zijn aangebracht
en een minimale lengte hebben van 80 cm en minimale dikte van 3 cm
- •
De liggers hebben een lengte van 3 meter
R13: Plankenbrug 5 meter
Afbakening
- •
Brug bestaande uit 2 liggers van minimaal 20 cm x 10cm van onbehandeld hout met duurzaamheidsklasse
1-3 (robinia/acacia, tamme kastanje, inlandse eik)
- •
Liggers zijn voorzien van planken van onbehandeld hout met duurzaamheidsklasse 1-3
(robinia/acacia, tamme kastanje, inlandse eik) die dwars op de liggers zijn aangebracht
en een minimale lengte hebben van 80 cm en minimale dikte van 3 cm
- •
De liggers hebben een lengte van 5 meter
R14: Plankenbrug 7,5 meter
Afbakening
- •
Brug bestaande uit 2 liggers van minimaal 20 cm x 10cm van onbehandeld hout met duurzaamheidsklasse
1-3 (robinia/acacia, tamme kastanje, inlandse eik)
- •
Liggers zijn voorzien van planken van onbehandeld hout met duurzaamheidsklasse 1-3
(robinia/acacia, tamme kastanje, inlandse eik) die dwars op de liggers zijn aangebracht
en een minimale lengte hebben van 80 cm en minimale dikte van 3 cm
- •
De liggers hebben een lengte van 7,5 meter
R15: Plankenbrug 10 meter
Afbakening
- •
Brug bestaande uit 2 liggers van minimaal 15 cm x 25 cm van onbehandeld hout met duurzaamheidsklasse
1-3 (robinia/acacia, tamme kastanje, inlandse eik)
- •
Liggers zijn voorzien van planken van onbehandeld hout met duurzaamheidsklasse 1-3
(robinia/acacia, tamme kastanje, inlandse eik) die dwars op de liggers zijn aangebracht
en een minimale lengte hebben van 80 cm en minimale dikte van 3 cm
- •
De liggers hebben een lengte van 10 meter
R16: Duiker tbv overgang over sloot t.b.v. wandelpad over boerenland
Afbakening
Lijst inheemse soorten
Bosplantsoen bomen en struiken:
Een van de volgende soorten: Wilde appel(Malus sylvestris); Ruwe berk (Betula pendula);
Zachte berk (Betula pubescens); Aalbes (Ribes rubrum); Zwarte bes (Ribes nigrum);
Beuk (Fagus Sylvatica); Bosroos (Rosa arvensis); Eglantier(Rosa rubiginosa); Zomereik
(Quercus robur); Wintereik (Quercus petrea); Zwarte els (Alnus glutinosa); Gagel (Miryca
gale); Gelderse roos (Viburnum opulus); Haagbeuk (Carpinus betulus); Hazelaar (Corylus
avellana); Heggeroos (Rosa corymbifera); Hondsroos (Rosa canina); Hulst (Ilex aquifolium);
Steel iep (Ulmus laevis); Kardinaalsmuts (Euonymus europaeus); Tamme kastanje (Castanea
sativa); Zoete kers (Prunus avium); Rode kornoelje (Cornus sanguinea); Gele kornoelje
(Cornus mas); Kraagroos (Rosa agrestis); Krenteboompje (Amelanchier lamarckii);Wilde
liguster (Ligustrum vulgare); Kleinbladige linde (Tilia cordata); Hollandse Linde
(Tilia vulgaris);Lijsterbes (Sorbus aucuparia); Eenstijlige Meidoorn (Crataegus monogyna);Tweestijlige
Meidoorn (Crataegus laevigata);Mispel (Mespilus germanica);Wilde Peer (Pyrus pyraster);Sleedoorn
(Prunus spinosa);Veldesdoorn (Acer campestre);Gewone Vlier (Sambucus nigra);Bergvlier
(Sambucus racemosa);Inheemse Vogelkers (Prunus padus);Vuilboom (Rhamnus frangula);Wegedoorn
(Rhamnus catharticus); Amandel Wilg (Salix triandra);Bittere wilg (Salix purpurea);Boswilg
(Salix caprea); Grauwe wilg (Salix cinerea);Katwilg (Salix viminalis); Geoorde wilg
(Salix aurita);Kraakwilg (Salix fragilis); Kruipwilg (Salix repens); Laurierwilg (Salix
pentandra); Schietwilg (Salix alba)
Laanbomen:
Een van de volgende bomen: Zomereik (Quercus robur); Wintereik (Quercus petrea); Grauwe
abeel (Populus canescens*); Ruwe berk (Betula pendula); Beuk (Fagus sylvatica); Gewone
esdoorn (Acer pseudoplatanus*); Haagbeuk (Carpinus betulus); Iep, diverse klonen (Ulmus*);
Tamme Kastanje (Castanea sativa); Zoete Kers (Prunus avium); Kleinbladige Linde (Tilia
cordata*); Grootbladige Linde (Tilia platyphyllos); Hollandse Linde (Tilia vulgaris);
Noot (Juglans regia); Zwarte Populier (Populus nigra*); Populier‘Canadapopulier’ (Populus
x canadensis*); Schietwilg (Salix alba); Inheemse Hoogstamfruitbomen
*Bij deze soorten worden de volgende cultivars als inheems aangemerkt: Populus canescens
‘De Moffart en Witte van Haamstede’; Acer pseudeplatanus ‘ Negenia en Rotterdam’Ulmus
‘Dodoens Clusius en Lobel’; Tilia cordata ‘ Erecta en Roelvo’; Tilia vulgaris ‘Pallida’;
Populus x canadensis ‘div. cultivars’; Populus nigra ‘div. cultivars m.u.v. Italica’;
Salix alba ‘ Liempde, Belders’.
Hoogstamfruitbomen:
Diverse soorten appels, peren, pruimen en kersen
Indicatorsoorten
Indicatorsoorten voor de beheerpakketten botanische weiderand, botanische hooilandrand
en wilde bijenrand op grasland
Duizendblad; Madeliefje; Pinksterbloem; Knoopkruid; Hoornbloemsoorten (o.a. gewone
hoornbloem); Cichorei; Kale jonker; Streepzaadsoorten; Wilde peen; Walstrosoorten;
Ooievaarsbeksoorten; Hertshooisoorten; Gewoon biggenkruid; Leeuwentandsoorten (o.a.
herfstleeuwetand); Gewone margriet; Rolklaversoorten (o.a. gewone rolklaver en moerasrolklaver);
Echte koekoeksbloem; Wederiksoorten; Smalle weegbree; Potentilla soorten; Brunel;
Boterbloemsoorten (m.u.v. blaartrekkende boterbloem); Zuringsoorten (m.u.v. Ridderzuring);
Grasmuur; Boerenwormkruid; Paardenbloem; Klaversoorten (o.a. witte en rode klaver);
Ereprijssoorten; Wikkesoorten (m.u.v voederwikke)
Zaadmengsels
Botanische weiderand
Roodzwenk gras en/of veldbeemdgras( Festuca rubra rubra) 45,0%, Witte klaver (Trifolium repens) 20%, Gewone rolklaver (Lotus corniculatus) 30%, Duizendblad (Achillea millefolium) 5% met een zaaidichtheid van 12 kg/ha
Botanische hooilandrand:
Eenjarige kruiden: Boekweit (Fagopyrum esculentum) 7,5%, Bernagie (Borago officinalis) 7,5%, Korenbloem (Centaurea cyanus) 2,5%, Gele ganzenbloem (Chrysanthemum segetum) 2,5%,
Meerjarige kruiden: Gewone margriet (Leucanthemum vulgare) 10%, Gewone rolklaver (Lotus corniculatus) 20%, Wilde peen (Daucus carota) 10%, Duizendblad (Achillea millefolium) 7%, Witte klaver (Trifolium repens) 10%, Rode klaver (Trifolium pratense) 10%, Groot streepzaad (Crepis biennies) 5%, Knoopkruid (Centaurea jacea) 3%, Cichorei (Cichorium intybus) 5,0%
met een zaaidichtheid van 15kg/ ha
Wintervoedselrand op bouwland:
Zomertarwe (korte soort) (Triticum aestivum) 20%, Zomerhaver (Avena sativa) 10%, Zomergerst
(korte soort) (Hordeum distochon) 20%, Zomer Triticale (Triticale x triticale) 20%,
Boekweit (Fagopyrum esculentum) 10%, Zonnebloem (Helianthus annuus) 12%, Vlas (Linum
usitatissimum) 5%, Phacelia (Phacelia tanacetifolia) 1%, Gele ganzenbloem (Chrysantemum
segetum) 1%, Incarnaatklaver (Trifolium incarnatum) 1%
Met een zaaidichtheid van 125 kg/ha
Patrijzenrand op bouwland:
Bloemen: Roodzwenk gras en/of veldbeemdgras (Festuca rubra rubra) 45%,
Witte klaver (Trifolium repens) 20%, Gewone rolklaver (Lotus corniculatus) 30%,
Duizendblad (Achillea millefolium) 5% met een zaaidichtheid van 15 kg/ha.
Wintervoedselstrook: Zomertarwe (korte soort)(Triticum aestivum) 20%, Zomerhaver (Avena sativa) 10%, Zomergerst (korte soort) (Hordeum distochon) 20%, Zomer Triticale (Triticale x triticale) 20%, Boekweit (Fagopyrum esculentum) 10%, Zonnebloem (Helianthus annuus) 12%, Vlas (Linum usitatissimum) 5%, Phacelia (Phacelia tanacetifolia) 1%, Gele ganzenbloem ( Chrysantemum segetum) 1%, Incarnaatklaver (Trifolium incarnatum) 1%
Met en zaaidichtheid van 125 kg/ha.
Bijenrand
Eenjarige kruiden: Boekweit (Fagopyrum esculentum) 7,5%, Bernagie (Borago officinalis) 7,5%, Korenbloem (Centaurea cyanus) 2,5%, Gele ganzenbloem (Chrysanthemum segetum) 2,5%,
Meerjarige kruiden: Gewone margriet (Leucanthemum vulgare) 10%, Gewone rolklaver (Lotus corniculatus) 15%, Wilde peen (Daucus carota) 10%, Duizendblad (Achillea millefolium) 7%, Gewone pastinaak (Pastinaca sativa) 5%, Witte klaver (Trifolium repens) 5%, Rode klaver (Trifolium pratense) 5%, Venkel (Foeniculum vulgare) 5%, Groot streepzaad (Crepis biennies) 5%, Knoopkruid (Centaurea jacea) 3%, Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare) 2,5%, Muskuskaasjeskruid (Malva moschata) 3%, Gewone berenklauw (Heracleum sphondylium) 2,5%, Cichorei (Cichorium intybus) 2,0%
met een zaaidichtheid van 12 kg/ ha
Bloemenblok
Triticale (Triticale x triticale)20%, Oude rogge (Secale multicaule) 20%, Haver (Avena
sativa)20%, Quinoa / gierstmelde (Chenopodium quinoa) 10%, Mergstamkool (Brassica
oleracea) 4%, Voederwikke (Vicia sativa) 3%, Venkel (Foeniculum vulgare) 3%, Luzerne
(Medicago sativa) 2%, Bladrammenas (Raphanus sativus) 2%, Gele mosterd (Sinapis alba)
2%, Esparcette (Onobrychis viciifolia) 2%, Cichorei (Cichorium intybus) 2%, Groot
streepzaad (Crepis biennis) 1%, Wilde peen (wild)(Daucus carota) 1%, Groot kaasjeskruid
(Malva sylvestris) 1%, Knoopkruid (Centaurea thuillieri) 1%, Boerenwormkruid (Tanacetum
vulgare) 1%, Grote kaardebol (Dipsacus fullonum) 1%, Incarnaatklaver (Trifolium incarnatum)
2%, Margriet (wild)(Leucanthemum vulgare) 1%, Gewone rolklaver (Lotus corniculatus)
1%
met en zaaidichtheid van 10 kg/ha. Op zandgronden en 7 kg/ha. op kleigronden.