Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
ambitiekaart: kaart als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, van de Subsidieregeling natuur- en
landschapsbeheer Noord-Brabant 2016;
DAEB-vrijstellingsbesluit: Besluit 2012/21/EU van de Europese Commissie betreffende de toepassing van artikel
106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun
in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het
beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen, PbEU 2012,
L7;
Deltafonds: fonds als bedoeld in artikel 7.22a van de Waterwet;
Deltaplan Hoge Zandgronden (DHZ): regionale uitwerking van het Deltaprogramma Zoetwater voor de zandgronden in Zuid-Nederland
met als doel de zandgronden in Noord-Brabant weerbaar te maken tegen watertekort;
DHZ-gebied: gebied als aangegeven op de kaart DHZ, opgenomen als bijlage 2 behorende bij deze
regeling;
KRW: Kaderrichtlijn water, zijnde richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en
de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende
het waterbeleid, PB EU L 327/1;
landbouwer: natuurlijk persoon of rechtspersoon die producten van de bodem en van de veehouderij
als bedoeld in bijlage I van het Verdrag betreffende de werking van de EU, produceert,
fokt of teelt;
medeoverheid: overheid als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Regeling informatieverstrekking
sisa;
natte natuurparel: hydrologisch gevoelig gebied, dat vanwege specifieke omstandigheden van bodem en
water hoge natuurwaarden vertegenwoordigt als opgenomen en begrensd in de Interim
omgevingsverordening Noord-Brabant;
Natuurnetwerk Brabant: samenhangend netwerk van natuurgebieden, dat van nationaal en internationaal belang
is en het veiligstellen van ecosystemen als doel heeft als opgenomen en begrensd in
de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;
Regionaal water en bodemprogramma 2022-2027 (RWP): water- en bodembeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2022-2027,
vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 3 december 2021;
spuk
zoet water: specifieke uitkering van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aan de provincie
Noord-Brabant, gebaseerd op de Tijdelijke regeling stimuleren maatregelen tweede fase
Deltaprogramma zoetwater;
Vogel- of Habitatrichtlijn: richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009
inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010 L 20) en richtlijn 92/43/EEG van de
Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde
flora en fauna (PbEU 1992 L 206).
Toelichting behorende bij de Subsidieregeling regionaal water en bodem programma
Noord-Brabant
Achtergrond
Op 3 december 2021 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant het regionaal water
en bodem programma 2022-2027 (RWP) vastgesteld. Door middel van het RWP is beleid
vastgesteld om te komen tot een klimaatrobuust water- en bodemsysteem in 2050 en zorg
te dragen voor veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem in de provincie
Noord-Brabant. De provincie wil de uitvoering van projecten t.b.v. een klimaatbestendig
en waterrobuust Brabant door andere partners initiëren en stimuleren en heeft daarvoor
voorzien in financiële middelen. In deze subsidieregeling staat omschreven welke activiteiten
voor een bijdrage in aanmerking kunnen komen en wat daarvoor de voorwaarden zijn.
Juridisch kader
Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening
Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van
subsidies niet in de subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat
onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor
Gedeputeerde Staten en algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de
meldingsplicht.
Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk.
Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing
zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.
Staatssteun
Op grond van paragraaf 1 van deze subsidieregeling wordt op onderdelen staatssteun
verstrekt aan ondernemingen. Om die reden wordt gebruikgemaakt van het DAEB-vrijstellingsbesluit
van de Europese Commissie. Om te voldoen aan de vereisten die gesteld worden in het
genoemde vrijstellingsbesluit, zijn er enkele (deels van de Asv afwijkende) specifieke
bepalingen opgenomen voor wat betreft de maximale hoogte van de subsidie, de weigeringsgronden,
de hoogte van de subsidie, de verplichtingen en de financiële verantwoording achteraf.
Artikel 1.2 Doelgroep
Deze paragraaf staat open voor natuurlijke personen, rechtspersonen en voor samenwerkingsverbanden
van deze. Waterschappen zijn echter uitgezonderd van deze regeling. Voor projecten
uitgevoerd door de waterschappen, is de Bijdrageregeling regionaal water- en bodemprogramma
Noord-Brabant opengesteld.
Artikel 1.5 Weigeringsgronden
Onder a
Op grond van deze regeling kunnen geen subsidies worden toegekend aan landbouwers.
De reden dat deze zijn uitgesloten is gelegen in de staatssteunregels, die voor landbouwondernemingen
strenger zijn dan voor andere ondernemingen.
Onder d en e
Het is mogelijk subsidies (of bijdrages) uit verschillende provinciale regelingen
te combineren, mits er sprake is van een duidelijk onderscheid in de begroting wat
activiteiten betreft. Uit de begroting moet ten eerste blijken dat kosten slechts
op grond van één (provinciale) regeling worden aangevraagd en ten tweede dat aan de
benodigde cofinanciering wordt voldaan.
Kosten van dezelfde maatregel mogen niet meerdere keren gedekt worden door een subsidie
of bijdrage. Het is wel mogelijk om een project in fasen te onderscheiden of een onderscheid
in de specifieke maatregelen te maken.
Artikel 1.6 Subsidievereisten
Onder d
Er kunnen geen losse onderzoeksprojecten worden aangevraagd voor de activiteiten genoemd
in artikel 1.4, onder a tot en met c. Deze moeten altijd gepaard gaan met uitvoeringsmaatregelen.
Voor de activiteiten genoemd in artikel 1.4, onder d tot en met f, is het wel mogelijk
subsidie aan te vragen voor losse onderzoeksprojecten.
Onder f
Dit onderdeel ziet op de kosteneffectiviteit van de maatregel. Een subsidieaanvrager
zal in het projectplan moeten aangeven hoe groot het te verwachten effect is en dit
moeten onderbouwen. Gedeputeerde Staten vinden maatregelen kosteneffectief wanneer
er een redelijke verhouding bestaat tussen de mate van doelbereik van de maatregel
en de hoogte van de kosten. Gedeputeerde Staten letten daarbij ook op de hoogte van
het percentage overheadkosten.
Onder i
Het projectplan dient aandacht te besteden aan de wijze van communiceren over het
project. Deze communicatie kan plaatsvinden door het aanbieden van informatie op bijvoorbeeld
websites, via media, symposia en het uitbrengen van rapporten. Ook gaat het projectplan
in op hoe de lessen die uit het project worden geleerd, worden verspreid binnen het
werkveld. Dit kan bijvoorbeeld door de monitoring en de verspreiding van de resultaten
daaruit, op te nemen in het project.
Onder j
Het projectplan is vormvrij en geeft een beschrijving van het project en hoe aan de
subsidievereisten wordt voldaan.
Onder 2°
De begroting dient expliciet te zijn voorzien van een onderbouwing (uitgaven/inkomsten).
Deze onderbouwing kan voor wat betreft de uitgaven bestaan uit bijvoorbeeld offertes,
bestekken, prijsopgaven, overeenkomsten. Voor wat betreft de inkomsten kan, indien
de dekking van buiten de aanvrager komt, de onderbouwing bestaan uit bijvoorbeeld
schriftelijke toezeggingen of getekende overeenkomsten.
Voor alle opgevoerde kosten die de subsidieaanvrager betaalt (in het kader van dit
project) dienen facturen aanwezig te zijn. Uitgaven- of inkomstenposten “in kind”,
om niet of met gekapitaliseerde uren, zijn niet toegestaan. Dit betekent dus dat dekking
in de vorm van uren niet is toegestaan.
Voor onderdelen van de begroting waar genoemde gegevens niet beschikbaar zijn, dient
te worden toegelicht op basis waarvan deze onderdelen zijn berekend.
Artikel 1.7 Subsidiabele kosten
Onder b
Onder de subsidiabele kosten voor onderzoek, voorbereiding en planvorming, vallen
ook de noodzakelijke kosten voor het inhuren van derden, mits dit past binnen het
maximale tarief genoemd in onderdeel f.
Artikel 1.8 Niet-subsidiabele kosten
Onder a, b en c
Uit hoofde van de staatssteunregels mag de uitvoering van een project niet zijn begonnen
voordat de aanvraag voor een subsidie is ingediend. Het ‘stimulerend effect’ van de
subsidie zou dan ontbreken. Juridisch bindende toezeggingen tot uitvoering dan wel
andere onomkeerbare handelingen, worden beschouwd als uitvoering. Zuiver voorbereidende
handelingen daarentegen zijn wél toegestaan. In de onderdelen a tot en met c is aangegeven
in hoeverre deze subsidiabel zijn.
Onder d
De milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt de milieugevolgen van een plan of project
in beeld voordat er een besluit over is genomen. De plan-m.e.r. heeft betrekking op
de beoordeling van plannen en programma’s op een abstracter niveau en in een eerder
stadium dan de project-m.e.r.. Het opstellen van een plan-m.e.r. is niet subsidiabel,
het opstellen van een project-m.e.r. die concreet gekoppeld is aan een uitvoeringsproject
wel.
Artikel 1.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger
In aanvulling op de in de regeling genoemde verplichtingen, is de subsidieontvanger
op grond van artikel 17 van de Asv verplicht onverwijld een melding te doen indien
hij de activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zal verrichten of indien hij
niet, niet tijdig of niet geheel aan zijn verplichtingen zal voldoen. In dat geval
kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieverlening wijzigen of intrekken, de subsidie
lager of op nihil vaststellen, voorschotten opschorten of verplichtingen aanpassen.
Indien er geen melding is gedaan en pas bij een aanvraag voor vaststelling of bij
een steekproef blijkt dat er wel een melding gedaan had moeten worden, kan dit leiden
tot volledige terugvordering inclusief wettelijke rente.
Bijlage 1
Onder a
Verdrogingsbestrijding ziet op kwalitatieve en kwantitatieve bestrijding van verdroging
in de Natura 2000 gebieden. Dit betekent dat niet alleen de hoeveelheid grondwater
maar ook de kwaliteit van het grondwater, de voedselrijkdom en het kalkgehalte van
het water waarmee verzuring en vermesting worden tegengegaan, onder de subsidiabele
activiteit kunnen vallen.
De verdrogingsbestrijding bij natte natuurparels kan bijvoorbeeld inhouden:
- -
verhoging van de grond- en oppervlaktewaterstand of ter versterking van de kwel;
- -
stremming van de afvoer, met als doel het vasthouden van water en de bevordering van
infiltratie;
- -
verhoging van de drainagebasis;
- -
externe aanvoer voor suppletie en infiltratie van water;
- -
hydrologisch isoleren van watergangen of gebieden;
- -
vermindering van grondwateronttrekkingen;
- -
ondersteunende maatregelen binnen het natuurnetwerk Brabant ten behoeve van hydro-ecologisch
herstel.
Onder b
Bij beek- en kreekherstel kan o.a. aan de volgende maatregelen worden gedacht:
- -
behoud, herstel en ontwikkeling van de hydrologie zoals verhang, stroomsnelheid, voeding,
watervoerendheid, overstromingsfrequentie, peilfluctuatie en insnijding;
- -
behoud, herstel en ontwikkeling van de morfologie zoals profielvorm, tracévorm, substraat,
sedimentatie en erosie, transporterend vermogen en karakteristieke beplanting.
Onder c
De aanleg van vispassages heeft tot doel de migratie mogelijkheden voor aquatische
en semi-aquatische organismen te behouden, herstellen of verbeteren.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter,
mr. I.R. Adema
de secretaris,
drs. P.J. Buijtels