Algemeen.
Wettelijke basis
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een wettelijke regeling opgenomen voor
het verstrekken van subsidies door bestuursorganen (hoofdstuk 4, titel 4.2
“subsidies”). Een belangrijk uitgangspunt van die regeling is, dat
subsidieverstrekking slechts mogelijk is als daaraan een wettelijk voorschrift
ten grondslag ligt waarin wordt bepaald welke activiteiten subsidiabel zijn. Met
andere woorden: in een provinciale verordening moet worden aangegeven welke
activiteiten voor subsidie in aanmerking komen. Voor deze Provincie zal dat de
“Algemene subsidieverordening” zijn. De Awb en deze verordening bieden samen
derhalve de basis voor subsidieverstrekking. In aanvulling daarop zullen nog
nadere regels door Gedeputeerde Staten worden vastgesteld.
Deregulering
De verordening geeft één in principe alles omvattende algemene subsidieregeling.
Deze komt in de plaats van de 20 geldende verordeningen. De Algemene
subsidieverordening krijgt, als vermeld, een doorvertaling naar door
Gedeputeerde Staten vast te stellen nadere regels. In deze gaan de bestaande
beleidsregels op de schop: waar het kan verdwijnen deze, dan wel heeft bundeling
plaats. Naar voorlopige schatting betekent dit een terugloop van bijna 60 naar
25 à 30 beleidsregels. Ter bereik van een eenduidige systematiek en vormgeving
is een format opgesteld. Op terreinen waar op basis van Rijkswetgeving een
specifieke verordening is voorgeschreven (zoals jeugdzorg en stedelijke
vernieuwing) wordt een praktische werkwijze bereikt door in de Algemene
subsidieverordening delegatie van verordende bevoegdheid aan Gedeputeerde Staten
te voorzien. De geldende specifieke verordeningen blijven in afwachting hiervan
en totdat ze vervolgens zijn ingetrokken van kracht.
De verordening is afgestemd op zelfwerkzaamheid/-redzaamheid van de instellingen
en op de eigen verantwoordelijkheid voor hun activiteiten en financiële
huishouding; de Provincie stelt zich terughoudend op.
Er is gestreefd naar een eenvoudig, helder en begrijpelijk systeem voor
subsidieverstrekking, dat praktisch hanteerbaar is voor Provincie en
aanvragers/subsidieontvangers. Het subsidiesysteem is verder niet tijdrovend
voor Provincie en betrokkenen; de omvang van de administratieve handelingen is
beperkt. Tenslotte staat zekerheid voor alle betrokkenen voorop, met waar nodig
ruimte voor aanpassing en voor nieuwe ideeën en initiatieven.
Uitgangspunt is dat een subsidieaanvraag in principe leidt tot een meerjarige
subsidie-/budgetafspraak, die zich formeel min of meer automatisch doorvertaalt
in de jaarlijks te nemen subsidiebeschikkingen. Dit zijn
vaststellingsbeschikkingen, dit wil zeggen dat de subsidies in principe niet
worden afgerekend. De Provincie houdt zicht op de realisering van de afgesproken
prestaties via de regeling van tussen- en eindrapportage in de artikelen 10 en
24. Bijstelling voor een volgende budgetperiode kan plaatshebben, terwijl de Awb
zélf, onder bepaalde omstandigheden, voorziet in intrekking of wijziging van de
subsidiebeschikking ten nadele van de ontvanger. De verordening biedt alle
ingrediënten voor budgetsubsidiëring. Er kan meer energie gestoken worden in de
beleidsvoorbereiding (wat willen we voor hoeveel geld stimuleren) en de
beleidsevaluatie (wat is er nu bereikt, wat kunnen we ervan leren), terwijl de
verantwoordelijkheid voor de beleidsuitvoering overgelaten wordt aan de
gesubsidieerde instelling. Budgetsubsidiëring past dan ook typisch in de
filosofie, dat meer verantwoordelijkheid aan de subsidieontvangers wordt
gegeven. Ter bereik van een werkbaar geheel is onder meer voorzien in een
regeling voor tussentijdse openbreking van de budgetafspraken, een norm voor de
bovengrens van de algemene reserves en de – voor subsidieontvangers met
personeel in dienst van belang zijnde – jaarlijkse aanpassing van de
loonkostencomponent.
Daar waar geen meerjarige budgetafspraak tot stand komt, of niet nodig is,
blijft een “gewoon” structureel eenjarige subsidie mogelijk. Ook is ten behoeve
van de uitvoering van specifieke activiteiten een categorie “incidentele”
subsidies toegevoegd. De beide laatste subsidievormen desgewenst toe te passen
na voorafgaande verleningsbeschikking, dan wel direct via een
vaststellingsbeschikking, dit wil zeggen zonder dat ook hier na afloop van de
activiteit verrekening plaatsheeft.
Relatie met de Algemene wet bestuursrecht
Op het verstrekken van subsidies is, zoals aangegeven, de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) van toepassing. De subsidietitel van de Awb geeft een
chronologische en betrekkelijk gedetailleerde regeling van het proces van
subsidieverstrekking vanaf de aanvraag tot en met de subsidievaststelling. In de
Algemene subsidieverordening zijn geen bepalingen integraal opgenomen waarvoor
de Awb al een afdoende regeling heeft getroffen. Andere bepalingen uit de Awb
zijn daarentegen wel uitdrukkelijk opgenomen. Het gaat dan om bepalingen uit de
Awb die alleen van toepassing zijn als dat ook in de subsidieverordening is
bepaald.
Het feit dat de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is impliceert wel, dat
het lezen van de Algemene subsidieverordening alleen niet voldoende is om een
volledig beeld te krijgen van alle regels waardoor provinciale subsidies worden
beheerst. Daarvoor bieden de Algemene subsidieverordening, de daarop gebaseerde
nadere regels van Gedeputeerde Staten én de Awb samen de basis.
Bevoegdheidsverdeling
In de bestaande subsidieregelingen is al bepaald dat subsidies door Gedeputeerde
Staten worden verleend. Ook in de nieuwe Algemene subsidieverordening zijn zij
belast met de uitvoering, uiteraard binnen de door Provinciale Staten
vastgestelde inhoudelijke en financiële kaders. Een en ander is in
overeenstemming met de dualiseringsgedachte.
Relatie met het EG-Verdrag (steunmaatregelen)
Het verlenen van subsidie door de Provincie aan een onderneming is een
steunmaatregel in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag. Het begrip
“onderneming” dient in het EG-recht ruim opgevat te worden. In de jurisprudentie
van het Europese Hof is het begrip “onderneming” als volgt omschreven: “iedere
eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de
wijze waarop zij wordt gefinancierd”. Onder een “economische activiteit” moet
men verstaan: het aanbieden van goederen of diensten op de markt. “Ongeacht haar
rechtsvorm” houdt in dat bijvoorbeeld ook stichtingen “ondernemingen” in de zin
van het EG-recht kunnen zijn. Het feit dat het om een eenheid zonder
winstoogmerk gaat, vormt geen garantie dat het niet om een “onderneming” in de
zin van het EG-recht gaat.
Het verlenen van steun is niet toegestaan indien deze onverenigbaar is met de
gemeenschappelijke markt, voor zover de steun het handelsverkeer tussen de
lidstaten ongunstig beïnvloedt (concurrentievervalsing). De Europese Commissie
heeft de exclusieve bevoegdheid om te beoordelen of hiervan sprake is. De
hoofdregel is dan ook dat steunverlening uit publieke middelen aan een
onderneming ter goedkeuring aangemeld moet worden bij de Europese Commissie. Op
deze regel is een aantal uitzonderingen van toepassing. Ten eerste vermeldt het
EG-Verdrag zelf een aantal gevallen waarin de steun verenigbaar is met de
gemeenschappelijke markt (artikel 87, tweede lid). Ten tweede geldt voor kleine
bedragen in veel gevallen de “de minimis-regeling” (zie hierna de toelichting
bij artikel 1). Ten derde zijn er in EG-verordeningen een aantal vrijstellingen
opgenomen, bijvoorbeeld ten behoeve van het MKB. In die gevallen moet van de
steunverlening wel kennis gegeven worden aan de Commissie. Ten vierde kan er
sprake zijn van een vrijstellingskader, bijvoorbeeld als de subsidieverlening
geschiedt in het kader van de financiering van een “dienst van algemeen
economisch belang” als bedoeld in artikel 86, tweede lid, van het
EG-Verdrag.
Indien geen van de uitzonderingen van toepassing is, dan moet de voorgenomen
subsidieverlening aangemeld worden bij de Europese Commissie. Het gevolg voor
het subsidieproces is, dat er een “stand still” intreedt van minimaal enkele
maanden tot het moment waarop de Commissie de steun (al dan niet fictief) heeft
goedgekeurd. Tegen de beslissing van de Commissie naar aanleiding van de
aanmelding staat voor een natuurlijk- of rechtspersoon die rechtstreeks en
individueel door de beschikking geraakt wordt (de aanvrager of bijvoorbeeld een
concurrerende onderneming, maar ook de Provincie zelf) beroep open bij het
Gerecht van Eerste Aanleg en voor de lidstaat bij het Europese Hof van Justitie.
Beide instanties zijn gevestigd te Luxemburg.
Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Artikel 1
De definiëring van het begrip subsidie onder b strookt met de omschrijving
daarvan in de Awb.
Het subsidieprogramma onder f ziet op een specifiek begrotingsjaar. Aan de
subsidiëring ligt in principe weliswaar een meerjarige budgetafspraak ten
grondslag, de formele doorvertaling heeft voortschrijdend van jaar tot jaar
plaats in de verzameling van door Gedeputeerde Staten, rekening houdend met de
begrotingsvaststelling door Provinciale Staten, te nemen
subsidiebeschikkingen.
De “de minimis-verklaring” houdt verband met de Europese “de minimis-regeling”
als opgenomen in de Verordening (EG) Nr. 69/2001. Deze regeling houdt kort
gezegd in dat steun die het bedrag van 100.000 euro, gerekend over een periode
van drie jaar, niet overschrijdt, niet aangemeld behoeft te worden bij de
Europese Commissie (voor de subsidiering van landbouwproductie en visserij geldt
een grens van 3.000 euro). De “de minimis-regeling” werkt echter cumulatief, in
die zin dat overheidssteun die de subsidieontvanger in de voorafgaande drie jaar
eventueel heeft ontvangen mede-bepalend is voor het al dan niet overschrijden
van de drempel van 100.000 (3.000) euro. Het gaat dan niet alleen om steun in de
vorm van subsidies, maar ook om andere vormen van steun. De “de
minimis-verklaring” stelt het subsidieverlenende bestuursorgaan in staat om na
te gaan of in het geval van honorering van de voorliggende subsidieaanvraag de
“de minimis-drempel” overschreden dreigt te worden. Zo dit het geval is en er
geen vrijstellingsregeling van toepassing is, zal de subsidie aangemeld moeten
worden bij de Europese Commissie (zie ook Algemene Toelichting onder “Relatie
met het EG-Verdrag (steunmaatregelen)”.
Artikel 2
De verordening is in principe van toepassing op het verstrekken van subsidies op
alle provinciale beleidsterreinen. Welbewust is de nadere uitwerking van de
daaronder te rekenen activiteiten overgelaten aan Gedeputeerde Staten.
Vastgehouden kan worden aan de in deze Provincie bestaande sectoren openbare
orde en veiligheid, economie, onderwijs, toerisme, recreatie, werkgelegenheid,
welzijn, zorg, cultuur, verkeer, vervoer, infrastructuur, ruimte,
volkshuisvesting, groen, natuur, milieu, landbouw, water en openbaar bestuur en
de daarin te onderscheiden productgroepen. Het is mogelijk nieuwe productgroepen
toe te voegen, dan wel bestaande te schrappen. De verordening zélf behoeft
daarvoor niet te worden aangepast; ook in dit opzicht bieden de nadere door
Gedeputeerde Staten vast te stellen regels het inhoudelijke kader. Voor
eventualiteiten geeft het derde lid een escape om de Algemene
subsidieverordening geheel of gedeeltelijk buiten toepassing te verklaren.
Artikel 3
Het uitgangspunt van “rechtspersoonlijkheid” was reeds vastgelegd in de “oude”
verordeningen. Omdat, gezien de brede reikwijdte van de verordening,
particulieren evenzeer in aanmerking moeten kunnen komen is het derde lid
voorzien; toepassing is met name denkbaar ten aanzien van incidentele subsidies
als bedoeld in Hoofdstuk IV van de verordening.
Artikel 4
De subsidiecategorieën zijn afgestemd op de systematiek zoals hiervoor onder
“Algemeen” is toegelicht. Extra attentie verdient nog de categorie “incidentele
subsidie”. Ook de Awb kent namelijk het begrip “incidenteel subsidie”, zijnde
een subsidie voor incidentele gevallen dat voor ten hoogste vier jaren wordt
verstrekt en dat niet noodzakelijk behoeft te zijn gebaseerd op een
onderliggende verordening. Voor de duidelijkheid is in de regeling wél plaats
ingeruimd voor de incidentele subsidies en zijn deze gedefinieerd voor in
beginsel eenmalige activiteiten. Hieronder vallen dan zowel de incidentele
subsidies in de zin van de Awb, als de over een langere periode gehanteerde
subsidievorm voor eenmalige activiteiten.
Ten aanzien van meerjarige, eenjarige en incidentele subsidies wordt binnen de
provinciale subsidiepraktijk nog een onderscheid gemaakt tussen exploitatie-,
product-, activiteiten- en projectsubsidies. Bij incidentele subsidies kan
verder nog gedacht worden aan donaties en waarderingssubsidies. Een
exploitatiesubsidie is een subsidievorm, waarbij de te verlenen subsidie bestaat
uit een deel van de exploitatielasten van de subsidieontvanger of organisatie en
waarbij geen meetbare relatie bestaat tussen de verleende subsidie en de te
ontplooien activiteiten of te leveren prestaties. Met name bij
subsidieontvangers van wie het bestaan wordt gelegitimeerd door het motief van
het instandhouden van een voorziening, waarbij het presteren door autonome
factoren wordt bepaald en/of waarbij het te leveren product niet te meten is
door het ontbreken van een representatieve meeteenheid, zal aansturing middels
de exploitatiekosten (‘input”) de enige wijze zijn. Zonder goedkeuring van
Gedeputeerde Staten mag niet tussen kostensoorten geschoven worden.
Bij budgetsubsidie wordt de te verlenen subsidie gekoppeld aan meetbare
activiteiten en/of prestaties. Een drietal kenmerken van het budgetsysteem zijn:
een vaststaand budget, van tevoren omschreven taken uitgewerkt in activiteiten
en/of prestaties/producten, en vrijheid van budgetbesteding. Binnen het stelsel
van budgetsubsidies onderscheidt de Provincie een tweetal vormen: product- en
activiteitensubsidie. De productsubsidies wordt er een directe relatie gelegd
tussen de subsidie en het na te streven resultaat (“output”).
Productsubsidiëring is afhankelijk van de mogelijkheid om resultaten duidelijk
en verifieerbaar te formuleren. Onder resultaat dient men hier te verstaan, de
prestaties in de vorm van goederen en diensten, uitgedrukt in eenheden product,
die een subsidieontvanger in ruil voor de subsidie realiseert. Inzicht in de
productprijs kan worden verkregen via een kostenverdeelstaat. Bij
activiteitensubsidies wordt subsidie verleend in ruil voor te ontplooien
activiteiten teneinde een beoogd extern effect te realiseren. Niet het resultaat
maar het werkproces (“throughput”) is voorwerp van subsidie. Het is niet uit te
drukken in eenheden product, zodat er geen afspraken worden gemaakt ten aanzien
van prestaties en resultaten. De subsidieontvanger is gehouden tot het uitvoeren
van de activiteiten, maar wordt niet afgerekend op het resultaat hiervan. Dit
type budgetsubsidie is afhankelijk van de mogelijkheden om activiteiten
duidelijk en verifieerbaar te formuleren. Dit kan gestalte krijgen in de vorm
van afgeronde werkplannen, waarbij een prijs voor de activiteiten moet worden
bepaald, bijvoorbeeld aan de hand van beschikbare uren. Inzicht in de
activiteitenprijs kan worden verkregen via een kostenverdeelstaat. Bij product-
en activiteitensubsidies mag onbeperkt tussen kostensoorten geschoven worden,
zolang dit geen gevolgen heeft voor de prijs van de uit te voeren activiteiten
of te leveren prestaties. Bij projectsubsidies tenslotte gaat het uiteraard om
incidentele subsidies die ten behoeve van de realisatie van een specifiek
project worden verstrekt.
Als bijlage bij deze toelichting is een matrix gevoegd met een nadere aanduiding
van de bij het indienen van aanvragen en het afleggen van verantwoording over te
leggen gegevens. De bijlage is slechts bedoeld als een hulpmiddel; maatwerk is
in voorkomende gevallen noodzakelijk.
Het tweede lid stemt overeen met de systematiek van de Awb, dat een subsidie op
aanvraag wordt ingediend. Uitgangspunt is een aanvraag om een eenjarig subsidie;
daaraan toegevoegd een mogelijke behandeling door Gedeputeerde Staten als een
meerjarige subsidie. Binnen de systematiek van de Awb is deze handelwijze
mogelijk, omdat een honorering van de aanvraag voor meerdere jaren aan de zijde
van de subsidieontvanger in beginsel geen (formele) rechtsplicht schept een
gesubsidieerde activiteit daadwerkelijk te realiseren. Verder heeft feitelijk
overleg plaats over de totstandkoming van de budgetafspraak en moet het als
slechts theoretisch worden beschouwd dat een aanvraag voor een eenjarig subsidie
tegen de wil van de aanvrager als een meerjarige aanvraag wordt afgewikkeld.
Strikt genomen is het bovendien zo dat de budgetafspraak, zo deze dan al tot
stand komt, nog niet de formele beschikking op de aanvraag inhoudt. De
beschikkingen worden per jaar genomen; de budgetafspraak is, zoals eerder is
toegelicht, de basis voor opeenvolgende (geïndexeerde) subsidiebeschikkingen in
het subsidieprogramma.
Artikel 5
Aan de bestaande bevoegdheidsverdeling tussen Provinciale en Gedeputeerde Staten
is in wezen niet getornd. I.c. ligt er een hoofdrol voor Provinciale Staten
middels vaststelling van de subsidieverordening en de jaarlijkse vaststelling
van de Provinciebegroting. De besluitvorming over subsidies is bij Gedeputeerde
Staten gebleven, voor zover de in de begroting voor dat doel opgenomen gelden
toereikend zijn.
Aandacht verdient het tweede lid, waarin de vaststelling van de zogeheten
subsidieplafonds is geregeld. Dit instrument kan noodzakelijk zijn om in
daarvoor in aanmerking komende gevallen een “open-eind-subsidiëring” uit de weg
te kunnen gaan. Vaststelling van de Provinciebegroting c.q. het maximum van een
desbetreffende begrotingspost zegt in juridische zin namelijk niets over
honorering, dan wel afwijzing van subsidieverzoeken. Als een aanvraag voor
subsidie aan de geldende subsidiecriteria voldoet zal deze moeten worden
toegewezen, óók als het maximum op die desbetreffende begrotingspost is bereikt.
Welnu, een subsidieplafond verschaft hét juridische instrument om te voorkomen
dat meer subsidiegelden dienen te worden verstrekt dan er beschikbaar zijn
gesteld.
Formeel is de vaststelling van de plafonds een besluit in de zin van de Awb en
dienen deze, gegeven de eisen van de wet en ten behoeve van de rechtszekerheid
voor de instellingen, (openbaar) bekend te worden gemaakt.
Vermelding verdient nog, dat het binnen de uitgangspunten van de Awb niet is
toegestaan een “algemeen” plafond vast te stellen. Dit doet afbreuk aan
bovenbedoelde rechtszekerheid voor de instellingen. De redactie van het tweede
lid is daarop nadrukkelijk afgestemd en gaat daarom uit van specificatie naar
subsidievormen c.q. te onderscheiden productgroepen.
Qua tijdplanning is het van belang dat de subsidieplafonds vóór de aanvang van
het tijdvak waarvoor ze zijn vastgesteld dienen te zijn bekend gemaakt.
Vaststelling van de plafonds direct bij/na de vaststelling van de begroting ligt
in de rede. Bij eventuele vaststelling voorafgaand aan de begroting kan bij de
bekendmaking van de plafonds toepassing worden gegeven aan artikel 4:28, onder
c, van de Awb, zodat bij een eventuele lagere post op de begroting
overeenkomstige verlaging van het plafond c.q. eventueel reeds genomen
subsidiebeschikkingen mogelijk is. Bij een hoger budget op de Provinciebegroting
kan simpel positieve bijstelling van de desbetreffende plafonds
plaatshebben.
Artikel 6
Opneming van de weigeringsgronden c.q subsidiecriteria is een noodzakelijk
complement op het instrument subsidieplafonds. De hier “algemeen” geformuleerde
gronden leveren een vangnet. De op deelterreinen meer specifieke criteria, van
belang voor de rechtszekerheid van de instellingen, zijn te vinden in de
krachtens artikel 2, tweede lid, vast te stellen regels.
Cofinanciering en inkomsten van derden: zolang wordt voldaan aan de gemaakte
subsidieafspraken worden de inkomsten van derden niet in mindering gebracht op
de (gevraagde) subsidie, tenzij deze inkomsten zijn of worden ontvangen voor
niet-subsidiabele taken (vallend buiten de afspraken), terwijl daarvoor
reguliere capaciteit of middelen zijn ingezet. Eigen bijdragen, contributies,
rente-ontvangsten e.d. dienen wel te worden geraamd en in de jaarlijkse
afrekening te worden opgenomen. Bijdragen of inkomsten voor een bepaald doel
mogen voor dat doel worden gereserveerd (bestemmingsreserve). Bij cofinanciering
van door de Provincie gesubsidieerde taken dient vooraf te worden bezien in
hoeverre er niet dubbel wordt gesubsidieerd (stapelen). Bij de
subsidieverstrekking (in beginsel vooraf, maar eventueel ook achteraf) worden
maximale reserve, exploitatie-overschot e.d. vastgesteld met inachtneming van
het provinciale aandeel. Er wordt zodoende rekening gehouden met de totale
subsidiebehoefte in relatie tot de provinciale subsidie(s), subsidies afkomstig
van andere bestuursorganen, eigen inkomsten of inkomsten van derden.
In verband met de weigeringsgrond onder d: subsidieontvangers kunnen in
voorkomende gevallen zijn overgegaan tot de oprichting van steunstichtingen, of
–verenigingen. Zulke constructies en andere financiële en organisatorische
banden kunnen leiden tot weinig doorzichtige relaties, welke relaties mogelijk
financiële gevolgen hebben voor de subsidieontvanger. Indien Gedeputeerde Staten
dat nodig oordelen kunnen zij de jaarstukken opvragen van degene(n) waarmee een
financiële en/of organisatorische relatie wordt onderhouden.
De weigeringsgrond onder e laat onverlet om ingediende aanvragen, in samenspraak
met betrokkenen, gedurende een redelijke termijn “vast te houden” , in
afwachting van de goedkeuring van de Europese Commissie. Voor de gevallen dat
subsidieverstrekking voorafgaand aan de goedkeuring, al dan niet onder opneming
van een voorbehoud ter zake, noodzakelijk blijkt te zijn, biedt artikel 37
uitkomst.
Artikel 7
Dit artikel mist betekenis voor incidentele subsidies “op volgorde van
binnenkomst” als bedoeld in artikel 33, derde lid, onder b. Het optimaliseert de
beleidsruimte voor prioriteitstelling ingeval van een dreigende overschrijding
van een subsidieplafond. Een en ander onverlet de inachtneming van de bij
beleidsregels gegeven criteria, alsook de – qua zorgvuldigheid noodzakelijke en
mede in de tekst van artikel 7 tot uitdrukking gebrachte – vergelijkende
beoordeling met andere subsidieaanvragen. Dit laatste uiteraard mede afhankelijk
van het op het moment van beoordeling van een aanvraag beschikbare en/of
realiter te verwachten vergelijkingsmateriaal. Het tweede lid opent de
mogelijkheid voor gebruik van de “kaasschaafmethode”.
Artikel 8
Artikel 8, tweede en derde lid, stellen – mede in aanmerking nemend de in de Awb
vereiste wettelijke basis – allereerst buiten twijfel dat aan de subsidie deze
verplichtingen kunnen worden verbonden. Zonder deze regeling zou dit niet het
geval zijn. In de tweede plaats behelzen de bepalingen de norm, dat de
verplichtingen moeten strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.
Alleen die verplichtingen kunnen worden opgelegd, die redelijkerwijs
noodzakelijk en geschikt zijn om het met de subsidie nagestreefde doel te
verwezenlijken.
Het derde lid ziet op verplichtingen waarvan niet gezegd kan worden dat zij
strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Het artikellid legt
tevens de vereiste wettelijke basis om dergelijke verplichtingen op te kunnen
leggen. Een voorbeeld van een dergelijke verplichting is om in een gebouw
voorzieningen aan te brengen met het oog op de toegankelijkheid voor
gehandicapten.
Met het opleggen van dergelijke verplichtingen dient terughoudendheid te worden
betracht. Het is in beginsel niet gewenst om door middel van aan de subsidie
verbonden verplichtingen beleidsdoelstellingen na te streven die, hoe belangrijk
op zichzelf ook, geen verband houden met de doelstelling van de subsidieregeling
zelf. Het opleggen van de hierbedoelde verplichtingen kan echter evenmin geheel
worden uitgesloten. De wettelijke grondslag biedt een zekere waarborg.
Daarenboven de inhoudelijke beperking, dat de verplichtingen slechts betrekking
kunnen hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde
activiteit wordt verricht. Verder mogen desbetreffende verplichtingen niet in
strijd zijn met geldende wetten en internationale verdragen; zo is het om die
reden niet geoorloofd om verplichtingen op te nemen met betrekking tot de te
hanteren arbeidsvoorwaarden van een gesubsidieerde werkgever jegens zijn
werknemers.
Artikel 9
Artikel 4:41 bevat een facultatieve subsidieverplichting voor gevallen waarin de
subsidie bij de subsidieontvanger tot vermogensvorming heeft geleid. Het
bepaalde in artikel 4:41 Awb geldt alleen wanneer de verordening daarover een
bepaling bevat. Daarom is dit artikel nodig. Van toepassing verklaring
impliceert dat een vergoeding verschuldigd is in situaties waarbij de
subsidieontvanger goederen vervreemdt, een schadevergoeding ontvangt voor
verlies of beschadiging van goederen, de activiteiten heeft beëindigd, de
subsidieverlening of vaststelling wordt ingetrokken of de rechtspersoon wordt
ontbonden. In de meeste gevallen zal sprake zijn van een meerjarige
subsidierelatie met de Provincie. Hoe hoog de vergoeding is, wordt bij
afzonderlijke beschikking door Gedeputeerde Staten aangegeven. De hoogte van de
vergoeding wordt bepaald op de wijze zoals aangegeven in het derde lid. Bij het
vijfde en zesde lid kan bijvoorbeeld worden gedacht aan maatschappelijke
instellingen, die fuseren of deel gaan uitmaken van een koepelorganisatie. In
een dergelijke situatie kunnen Gedeputeerde Staten een vergoeding verlangen.
Bedoelde artikelleden geven het college de mogelijkheid hiervan af te zien, als
de werkzaamheden of activiteiten worden voortgezet door een rechtspersoon met
een gelijke of nagenoeg gelijke doelstelling en na een daartoe strekkend verzoek
van de subsidieontvanger. Het spreekt voor zich dat een dergelijk verzoek tijdig
moet worden ingediend, zodat het college voldoende tijd heeft voor het
verrichten van een onderzoek.
Artikel 10
Een eindverantwoording dient plaats te vinden door middel van een
jaarrekening/financieel verslag en met een accountantsverklaring overeenkomstig
het accountantscontroleprotocol en de voorgeschreven
model-accountantsverklaring, indien de subsidie 50.000 euro of meer bedraagt.
Indien in plaats van een financieel verslag een jaarrekening wordt overlegd
dient hierin de subsidie en de besteding hiervan zichtbaar opgenomen te zijn.
Uit de accountantsverklaring dient te blijken of de subsidiegelden rechtmatig en
getrouw zijn besteed aan de doeleinden waarvoor deze bestemd waren conform de
toepasselijke wet- en regelgeving, subsidiebepalingen en –voorschriften en
–verplichtingen, zoals opgenomen in het provinciaal controleprotocol. Bij
subsidieverstrekking beneden 50.000 euro dient de eindverantwoording onderbouwd
te worden door middel van een financieel verslag, gewaarmerkt door het bestuur
van de subsidieontvanger, gespecificeerde urenstaten en facturen en bewijzen van
uitgaven en inkomsten. Bij de (financiële) verantwoording dienen verplicht de
uitgangspunten en grondslagen uit Burgerlijk Wetboek boek 2 titel 9 gehanteerd
te worden, met uitzondering van artikel 360 waarin het toepassingsgebied en de
reikwijdte is opgenomen. Op grond van dit artikel zijn niet alle instellingen
verplicht een jaarrekening op te maken met inachtneming van de
verslaggevingsvoorschriften uit het Burgerlijk Wetboek boek 2 en de Richtlijnen
voor de Jaarverslaggeving. Om de eenduidigheid en de kwaliteit van de
jaarrekeningen van deze instellingen te bevorderen stelt de Provincie, op die
gebieden waar geen specifieke provinciale regelgeving van toepassing is,
Burgerlijk Wetboek boek 2 titel 9 toch verplicht.
Middels het provinciale controleprotocol kunnen GS een aanwijzing vaststellen
met betrekking tot de reikwijdte en intensiteit van de accountantscontrole,
teneinde discrepanties tussen de verwachtingen van de Provincie Noord-Brabant en
de door de accountant van de subsidieontvanger te geven invulling aan de
controle te voorkomen Wanneer de Provincie vanuit een ‘hogere’ subsidiegever
(bijvoorbeeld Rijk of EU) zelf een accountantscontroleprotocol opgelegd krijgt
is het zaak, dat dit protocol vertaald wordt naar het niveau van de
subsidieontvanger, eventueel aangevuld met provinciale eisen.
In het kader van de rechtmatigheidscontrole is het van belang dat de Provincie
voldoende instrumentarium ter beschikking staat om de controlewerkzaamheden vlot
en betrouwbaar te laten verlopen. Waar nodig kan de medewerking van de
accountant van de subsidieontvanger aan reviewwerkzaamheden gevraagd worden. De
bevoegdheid tot review geeft de door de Provincie ingeschakelde accountant de
bevoegdheid om – al dan niet steekproefsgewijze – het werk van de accountant te
controleren.
Artikel 11
Bij Kabinetsbesluit van 29 januari 2004 is besloten dat een wijziging van de
Mededingingswet en de Provinciewet, ingaande 1 januari 2006, zal worden
doorgevoerd. Deze wetswijziging geldt als minimale – breed gedragen – regeling
om aan de reeds lang onderkende problematiek van het oneerlijk concurreren met
overheidsmiddelen door (maatschappelijke) ondernemingen via kruissubsidiëring
van private activiteiten op nationaal en regionaal niveau een halt toe te
roepen. Een en ander laat onverlet de werking van Europeesrechtelijke
mededingingsregelgeving. Artikel 11 strekt ertoe om een basisregeling te treffen
ter voorkoming van het weglekken van publieke middelen naar private
activiteiten, en om een invulling te geven aan het bij het bestuursakkoord
Noord-Brabant ingezette uitvoeringsbeleid, inhoudende het daar waar mogelijk
toelaten van marktwerking. Zodanig dat naast, of in plaats van, het
subsidie-instrument ook waar mogelijk (meervoudig) zal worden aanbesteed in de
relatie met derden, die activiteiten voor de Provincie verrichten.
Artikel 12
De provinciale regels voor aanbesteding “De provinciale richtlijn voor
aanbestedingsbeleid” bevatten bepalingen die de subsidieontvanger in acht moet
nemen als deze verplichtingen aangaat die – mede – met subsidiegeld zijn
gefinancierd. Deze provinciale regels gelden alleen, wanneer de
subsidieontvanger voor meer dan 50% in zijn exploitatie voorziet middels
provinciale subsidie. De Provincie beschikt doorgaans niet over adequate
financiële gegevens om te kunnen bepalen of de provinciale richtlijn in
individuele situaties van toepassing kan zijn. Zo is het percentage provinciale
subsidie ten opzichte van de totale inkomsten, dan wel het exploitatiebudget van
de subsidieontvanger veelal niet bekend. Als handreiking geldt dat de ontvanger
in eerste instantie zelf bepaalt, aan de hand van zijn inkomsten, in hoeverre de
provinciale regels van toepassing zijn, en Gedeputeerde Staten daarover bericht
bij de eerstvolgende verantwoording van de verstrekte subsidie. De Europese
aanbestedingsrichtlijnen voor aanbestedende diensten kunnen rechtstreeks van
toepassing zijn. Aan het niet naleven daarvan zijn risico’s verbonden.
Benadeelde concurrenten kunnen naar de rechter stappen en schadevergoeding of
heraanbesteding eisen. Ook kunnen zij een klacht indienen bij de Europese
Commissie.
Artikel 14
In verband met de stringentere toepassing van het baten- en lastenstelsel c.q.
de toepassing van het prestatiecriterium kan de inzet van provinciale middelen
gekoppeld worden aan door de subsidieontvanger te leveren prestaties. Bij
subsidies, waarbij de prestaties over het boekjaar heen lopen, dient de
subsidieontvanger bij de aanvraag aan te geven in welk jaar welk deel van de
prestaties geleverd wordt. Het doorschuiven van prestaties of activiteiten en de
hieraan gebonden niet besteedde middelen naar een volgend jaar mag alleen met
instemming van Gedeputeerde Staten plaatshebben. Hiervoor dient uiterlijk 31
januari van het desbetreffende jaar een aanvraag met een inhoudelijke en
financiële door het bestuur gewaarmerkte rapportage, voorzien van
gespecificeerde urenstaten en facturen en bewijsstukken van de gedane uitgaven
en verkregen inkomsten te worden ingediend. Bij afwijkingen groter dan € 50.000
zijn, leggen Gedeputeerde Staten deze, alvorens te beslissen, ter goedkeuring
aan voor Provinciale Staten. Bij afwijkingen onder de aangegeven grens (lid 4,
tweede volzin) wordt door de Provincie de subsidielast in haar jaarrekening op
begrotingsbasis genomen. Bij afwijkingen boven de aangegeven grens wordt de last
in de provinciale jaarrekening op realisatiebasis genomen; deze komt pas tot
uitdrukking in het jaar dat de prestatie wordt gerealiseerd.
De provinciale begroting wordt in principe in november vastgesteld en geldt –
behoudens wijzigingen – vanaf 1 januari van het daarop volgend jaar. Het is
echter niet uitgesloten dat Gedeputeerde Staten al eerder op een aanvraag
beslissen. Voor dergelijke gevallen is het goed dat dit slechts kan met een
begrotingsvoorbehoud. Van een begrotingsvoorbehoud moet, in verband met de
toepassing van het zogenaamde baten- en lastenstelsel, altijd melding worden
gemaakt in het verleningsbesluit. In de verordening wordt gesproken over
begroting. Binnen de Provincie wordt de benaming programmabegroting gehanteerd.
De door Provinciale Staten vastgestelde programmabegroting is door Gedeputeerde
Staten verder uitgewerkt in een productenraming.
Artikel 15
De hier genoemde onderwerpen vereisen maatwerk per beleidsterrein. Daarom is de
uitwerking daarvan overgelaten aan de nader door Gedeputeerde Staten vast te
stellen regels.
Artikel 16
Een wettelijke basis voor toezichthouders is ingevolge artikel 5:11 van de Awb
vereist. De bevoegdheden van de eventueel aangewezen toezichthouders behoefden
geen uitwerking; Afdeling 5.2 van de Awb, meer in het bijzonder de artikelen
5:15 e.v., bieden hiervoor een adequate regeling, inclusief medewerkingsplicht
van de zijde van de subsidieontvanger.
Hoofdstuk II Meerjarige subsidies
Artikelen 17 en 18
Deze artikelen bevatten een nadere uitwerking van het principe dat subsidies op
aanvraag worden verstrekt, de formele vaststelling van beschikkingen middels het
subsidieprogramma op jaarbasis, en het werken met een budgetperiode van vier
jaren.
De artikelen laten onverlet dat voor tussentijds tot stand gekomen
budgetafspraken steeds de einddatum van de lopende periode wordt
aangehouden.
Overigens zal de overeenkomstig het eerste lid van artikel 17 bepaalde datum
moeten worden afgestemd op de hierna omschreven “Procedure budgetafspraken c.q.
subsidieprogramma”; voor de aanvragers betekent dit een vroegtijdige indiening.
Er staat voor de subsidieontvanger tegenover, dat voor de vervolgjaren van een
lopende budgetperiode geen compleet nieuwe aanvraag behoeft te worden ingediend,
maar kan worden volstaan met overlegging van geactualiseerde gegevens (artikel
17, tweede lid).
Het indienen van de “de minimis-verklaring” als verwoord in artikel 17, derde
lid, onder e, is noodzakelijk indien de aanvrager een onderneming (in
Europeesrechtelijke zin) is en het aangevraagde bedrag niet hoger is dan 100.000
euro (indien landbouwproductie of visserij in het geding is: 3.000 euro).
Artikelen 19 en 20
Procedure budgetafspraken c.q. subsidieprogramma:
Planning is dat elk jaar rond juni-juli het subsidieprogramma in ontwerp door
Gedeputeerde Staten wordt vastgesteld.
Na de voorlopige vaststelling door Gedeputeerde Staten wordt de
concept-budgetafspraak c.q. concept- subsidiebeschikking aan de aanvrager
voorgelegd. Daarbij wordt aangegeven op welke wijze en binnen welke termijn de
instelling daarover zijn zienswijze kenbaar kan maken. Gedeputeerde Staten
zouden kunnen besluiten om binnengekomen zienswijzen om advies voor te leggen
aan een adviesorgaan.
Het karakter van de budgetafspraak is terug te vinden in de ondertekening
daarvan door de aanvrager. De bedoeling hiervan is de instelling nadrukkelijk te
confronteren met de morele verplichting om de “overeengekomen prestaties” te
leveren. Door het aanvaarden van de in de budgetafspraak genoemde voorwaarden
ontstaat als het ware een contract, zonder dat dit in strikt juridische zin als
overeenkomst gekenmerkt kan worden.
De formele doorvertaling van de budgetafspraken heeft plaats middels
vaststelling, vóór aanvang van het subsidiejaar, van het subsidieprogramma. In
artikel 20 van de verordening is gekozen voor de figuur van de
vaststellingsbeschikkingen. Zoals eerder is toegelicht wil dit zeggen, dat deze
gelden als “definitieve” beschikkingen en dat op basis daarvan
betaalbaarstelling van de subsidie kan plaatsvinden. Omgekeerd zal, indien een
subsidieontvanger gedurende de budgetperiode met een tekort te kampen krijgt,
dit tekort niet worden aangezuiverd.
Artikel 21
Het eerste lid van dit artikel spreekt voor zich. Ten aanzien van het tweede lid
het volgende: Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen kunnen volgens artikel
4:57 Awb worden teruggevorderd. Een verrekeningsclausule is praktisch en kan
voorkomen, dat bij eventuele onwelwillendheid tot terugbetaling van de zijde van
de subsidieontvanger – een onherroepelijke terugvorderingsbeschikking verschaft
namelijk geen executoriale titel – een civiele procedure moet worden gevoerd.
Voor de toepassing zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur c.q.
individuele afwegingen bepalend. Het artikellid heeft evenzeer betekenis als
toepassing wordt gegeven aan artikel 28, vijfde lid, van de verordening.
Artikel 22
Het aan het begin van de budgetperiode vastgestelde budget geldt voor vier
jaren, met dien verstande dat in de regel voor het tweede en daaropvolgende
jaren geïndexeerd wordt. Als niet wordt geïndexeerd, wordt dat nadrukkelijk in
de budgetafspraak aangegeven.
Bij subsidieontvangers die vast personeel in dienst hebben bieden de leden 2 en
3 uitkomst.
Rekenvoorbeeld met toelichting
Begrotingsjaar
|
t-2
|
t-1
|
t
|
t+1
|
Uitgangspunten begroting t
|
%
|
-
|
2,50
|
2,50
|
2,50
|
index t-2
|
100,0
|
102,5
|
105,1
|
107,7
|
index t
|
100,0
|
Uitgangspunten begroting t+1
|
%
|
-
|
2,00
|
1,00
|
1,00
|
index t-2
|
100,0
|
102,0
|
103,0
|
104,1
|
index t
|
99,0
|
Het budget voor het lopende subsidiejaar (t) ligt vast, ook als achteraf blijkt
dat de algemene prijs- en/of loonkostenwikkeling hoger of lager is uitgekomen.
Om in de pas te lopen met de reële groeicijfers heeft daarom bij de volgende
indexering (uitgangspunten begroting t+1) een terugrekenslag plaats over de
jaren t en t-1. Als we daarbij het subsidiebudget voor het lopende jaar t
stellen op 100,0 (index t) dan komt in dit voorbeeld het budget t+1 (t.o.v. t)
uit op 99,0 (namelijk op 104,1/105,1).
Artikel 23
Definitie reserves en voorzieningen: Artikel 23 is onder andere gebaseerd op de
wettelijke bepalingen neergelegd in titel 9 van het tweede deel van het
Burgerlijk Wetboek, de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving en in artikel 4:72
Awb.
Reserves worden hierin onderscheiden naar bestemmingsreserves en algemene
reserves. Bestemmingsreserves (artikel 2:373 BW) hebben een nauw omschreven
doel. Algemene reserve (artikel 2:373 BW) zijn alle andere reserves, zoals
bijvoorbeeld een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 Awb. Deze is
bedoeld ter egalisatie van tekorten en overschotten in de exploitatie. In de Awb
artikel 4:72 lid 2: het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de
werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend komt ten
gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatie reserve. In de provinciale
praktijk wordt een enigszins ruimere invulling gegeven: de totale
exploitatieresultaten.
Voorzieningen (artikel 2: 374 Burgerlijk Wetboek) kunnen worden gevormd
voor:
- -
verplichtingen en verliezen, waarvan de omvang op de balansdatum onzeker
is, doch redelijkerwijs is in te schatten;
- -
op de balansdatum bestaande risico’s terzake van bepaalde te verwachten
verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is in te
schatten;
- -
kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het
maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het boekjaar of in een
voorafgaand boekjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling
van lasten over een aantal begrotingsjaren.
Provinciale regelgeving met betrekking tot vermogensvorming en reservering:
Afhankelijk van het soort subsidie en de aard van de subsidieontvanger kan er
provinciale regelgeving met betrekking tot vermogensvorming en reservering bij
subsidieontvangers van toepassing zijn.
1. De vorming van – en beschikken over – een egalisatiereserve.
Productsubsidiëring
A. Indien er sprake is van een subsidieontvanger die opereert in een
competitieve markt (criteria competitieve markt: er is sprake van minimaal 3
aanbieders in de regio en tender / open inschrijving), en er is sprake van
productsubsidiëring, is de subsidieontvanger vrij in het beschikken (toevoegen
en onttrekken) over de egalisatie- reserve. In dit geval kan er geen
maximumplafond door de Provincie worden opgelegd.
B. Indien een subsidieontvanger niet opereert in een competitieve markt
(criteria competitieve markt: er is sprake van minimaal 3 aanbieders in de regio
en tender / open inschrijving) kan er op basis van de jaarlijkse verantwoording
wel provinciale regelgeving met betrekking tot vermogensvorming en reservering
bij subsidieontvangers van toepassing zijn. Positieve exploitatiesaldi kunnen
tot een bepaald plafond zonder specifieke toestemming van de Provincie ten
gunste van de egalisatiereserve worden gebracht. Schommelingen in de exploitatie
kunnen in belangrijke mate door de subsidieontvanger zelf met deze reserve
worden opgevangen. Eventuele overschotten en tekorten op bepaalde kosten kunnen
zodoende gedurende de jaren worden geëgaliseerd. Om te voorkomen dat de
egalisatiereserve bij een subsidie-ontvanger tot een onaanvaardbare hoogte wordt
opgebouwd met gemeenschapsgeld, stellen Gedeputeerde Staten een maximum aan deze
reserve.
- -
Het plafond van de egalisatie reserve wordt vastgesteld op 10% van de
exploitatie uitgaven met een maximum van € 250.000,-. In een historisch
gegroeide situatie, waarbij de reserve hoger is dan € 250.000,- kunnen
er geen middelen meer worden toegevoegd.
- -
Ten behoeve van het weerstandvermogen van met name kleine organisaties
wordt een ondergrens ingesteld van € 25.000, dat wil zeggen dat een
egalisatiereserve zonder meer € 25.000 mag bedragen.
- -
Indien een subsidieontvanger positieve exploitatiesaldi heeft, die
direct voortvloeien uit niet-provinciale subsidies mogen er extra
middelen worden toegevoegd aan de egalisatiereserve tot een bepaald
plafond. Dit plafond is bereikt wanneer totaal cumulatief 10% van de
genoemde inkomsten over het vigerende jaar zijn toegevoegd aan de
egalisatiereserve. De extra toevoegingen van 10% worden niet van jaar op
jaar cumulatief toegestaan. Indien in enig jaar totaal cumulatief 10%
van de genoemde extra inkomsten extra zijn toegevoegd aan de
egalisatiereserve zijn de toevoegingen in de jaren daarna uitsluitend
nog toegestaan over het gedeelte waarmee de genoemde andere inkomsten in
de tussentijd zijn toegenomen.
- -
Indien gedurende een periode van 3 jaren sprake is van dalende
inkomsten, anders dan provinciale subsidies, wordt de egalisatiereserve
overeenkomstig aangepast. Het overschot wordt door de Provincie
teruggevorderd.
Deze regelgeving wordt verduidelijkt met het volgende voorbeeld:
Subsidieontvanger X heeft op 1 januari van jaar Y een egalisatiereserve van € 250.000,-.
Jaar Y wordt afgesloten met een positief exploitatiesaldo van € 50.000,-. In jaar
Y heeft subsidieontvanger X een bedrag van € 100.000,- aan
eigen, niet provinciale, inkomsten. Op basis van deze eigen inkomsten kan
subsidieontvanger X een bedrag van € 10.000,- aan de egalisatiereserve
toevoegen. Een bedrag van € 40.000,- vloeit terug naar de Provincie. De
egalisatiereserve bereikt hiermee een stand van € 260.000,- op 31 december van
jaar Y.
In jaar Y+1 sluit subsidieontvanger X af met opnieuw een positief
exploitatiesaldo van € 50.000,- en een bestaande reservepositie van € 260.000,-.
De eigen inkomsten bedroegen een bedrag van € 250.000,-. Op basis van dit bedrag
en de regelgeving mag subsidieontvanger X een bedrag van € 15.000,- (10% van (€ 250.000,-
minus € 100.000,)- aan de egalisatiereserve toevoegen. Het
restantbedrag van € 35.000,- vloeit terug naar de Provincie. De nieuwe
reservepositie bedraagt € 275.000,-.
Activiteitensubsidiëring
Hiervoor gelden dezelfde voorschriften dan bij productsubsidiëring bij
ondernemingen die niet opereren in een competitieve omgeving (B).
Exploitatiesubsidiëring
Bij exploitatiesubsidiëring dienen Gedeputeerde Staten in te stemmen men het
toevoegen van eventuele overschotten aan de egalisatiereserve. Dit geschiedt bij
de (jaarlijkse) verantwoording. Het gaat hierbij om de volgende kosten:
- a.
Gewoon / regulier onderhoud,
- b.
materiële apparaatskosten (niet zijnde personele kosten);
- c.
energie (stook, elektriciteit en water);
- d.
vervanging bij ziekte.
De systematiek van exploitatiesubsidiëring brengt met zich mee dat met uniforme
normen, toe te passen op de hierboven genoemde kosten, de maximaal gewenste
omvang van de egalisatiereserve wordt bepaald. Het plafond wordt vastgesteld
door een bepaald percentage toe te passen op de hierboven genoemde kosten en wel
25% van het onder a, b en c genoemde en 7% van de bruto salariskosten ten
behoeve van vervanging bij ziekte, voor zover deze niet verzekerd zijn tot een
maximum van € 125.000. Ten behoeve van het weerstandvermogen van met name kleine
organisaties wordt een ondergrens ingesteld van € 25.000, dat wil zeggen dat een
egalisatiereserve zonder meer € 25.000 mag bedragen.
2. De vorming van – beschikken over – bestemmingsreserves en
voorzieningen:
Vorming en voeding van bestemmingsreserves en voorzieningen dient gebaseerd te
zijn op een goed doordacht beleids- en beheersplan van de subsidieontvanger. In
dit beleidsplan dient een beschrijving en onderbouwing van doel van de reserve
of voorziening opgenomen te zijn, evenals de maximale omvang, en de hoogte van
de dotaties en onttrekkingen. Reeds bij de subsidieaanvraag dient dit document
samen met de begroting of offerte overlegd te worden (bij alle subsidievormen
met uitzondering van productsubsidiëring van subsidieontvangers die opereren in
een competitieve markt (A)).
Voor het vormen van bestemmingsreserves en voorzieningen wordt alleen
toestemming gegeven indien bij geen gebruikmaking van dit instrument gedurende
een aantal jaren belangrijke afwijkingen zouden ontstaan bij de belasting van
verschillende budgetten. Vorming en voeding op grond van incidenteel voorkomende
positieve exploitatiesaldi wordt afgewezen. De maximumhoogte van de reserve of
de voorziening is afhankelijk van de aangegeven maximumstand in het beheers- en
beleidsplan. Dit plan wordt in samenhang met de budgetafspraken vastgesteld.
Bestedingen uit reserves moeten passen binnen het kader van de budgetafspraken.
Indien de noodzaak tot het hebben van een reserve of voorziening vervalt, kunnen
gereserveerde middelen teruggevorderd, danwel verrekend worden door de
Provincie.
Sanctiebeleid: Resumerend dient met terugvordering danwel verrekening van
verleende subsidie en voorschotten rekening te worden gehouden in o.a. de
volgende gevallen:
- •
ontoelaatbare toevoeging van overschotten aan vermogen, bijvoorbeeld
ontstaan als gevolg van niet-nakoming van budgetafspraken;
- •
overschrijding om andere redenen van toegestane reserveringsmaxima: het
surplus (in zijn geheel dan wel naar rato van het provinciale aandeel in
de inkomsten) door de Provincie wordt teruggevorderd;
- •
achteraf ontvallen van noodzaak tot het hebben van een
bestemmingsreserve of een voorziening;
- •
toevoeging aan een bestemmingsreserve of voorziening op grond van
incidenteel voorkomende positieve exploitatiesaldi.
Artikel 24
Tussen- en eindrapportages zijn noodzakelijk om inzicht te blijven houden in het
verloop van de activiteiten en/of financiële omstandigheden van de
subsidieontvangers. De gegevens in de eindrapportage zijn mede van belang voor
de bepaling van het budget voor een volgende budgetperiode. Doorgaans wordt in
de budgetafspraak aangegeven welke gegevens, naast de verplichte gegevens, als
tussen- en eindrapportage moeten worden ingediend.
Artikelen 26 en 27
Een budgetafspraak kan in beginsel niet worden opengebroken. Om snel in te
kunnen spelen op actuele ontwikkelingen, wordt de subsidieontvanger niettemin de
mogelijkheid geboden om tussentijds een verzoek te doen om aanpassing van het
budget. Ten aanzien van subsidieontvangers zonder beroepskrachten in dienst is
het derde lid van artikel 26 opgenomen.
Artikel 28
Uitgangspunt bij budgetsubsidiëring is dat beide partijen zich voor een bepaalde
periode gebonden weten aan de gemaakte budgetafspraak. Toch kunnen zich
situaties voordoen dat het gewenst c.q. noodzakelijk is in het belang van de
Provincie, danwel van de subsidieontvanger tussentijds wijzigingen aan te
brengen. In het artikel worden enkele gevallen genoemd, waarin tot
wijziging/beëindiging van de budgetafspraak voor het resterende gedeelte van de
budgetperiode kan worden besloten.
Ten overvloede zij opgemerkt dat het artikel enkel ziet op de openbreking van de
budgetafspraak. Niet derhalve op de intrekking c.q. wijziging van de
samenhangende (eventueel reeds genomen) subsidiebeschikkingen; daarvoor bevatten
de artikel 4:49 en 4:51 van de Awb een afzonderlijke regeling. Desbetreffende
procedures tot openbreking c.q. intrekking/wijziging zullen feitelijk veelal
gelijk “oplopen”.
Het belang van de afzonderlijke regeling in artikel 28 van de tussentijdse
openbreking van de budgetafspraak is erin gelegen te voorkomen, dat een
eventueel noodzakelijke intrekking/wijziging van de subsidiebeschikking wegens
schending van het rechtszekerheids-/vertrouwensbeginsel zou worden geblokkeerd.
Binnen de in de verordening gekozen systematiek immers, zou handhaving van een
gemaakte budgetafspraak blijvende aanspraak op overeenkomstige
subsidieverstrekking betekenen.
Hoofdstuk III Eenjarige subsidies
Artikelen 29 tot en met 32
Er kunnen redenen zijn een subsidie niet op te nemen in de meerjarige
budgetsystematiek. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan situaties waarin
sprake is van afbouw van subsidiëring, van sterke fluctuaties in
uitgaven-inkomsten, en van samenwerkingsovereenkomsten met andere
overheden.
De procedure welke ten aanzien van eenjarige subsidies moet worden gevolgd,
opgenomen in de artikelen 29 tot en met 32 van de verordening, sluit zoveel
mogelijk aan bij die voor de meerjarige subsidies. De eenjarige subsidie moet
telkenjare, ook hier vóór de door Gedeputeerde Staten te bepalen datum, worden
aangevraagd.
Het indienen van de “de minimis-verklaring” als bedoeld in artikel 29, eerste
lid, onder e, is noodzakelijk indien de aanvrager een onderneming (in
Europeesrechtelijke zin) is en het aangevraagde bedrag niet hoger is dan 100.000
euro (indien landbouwproductie of visserij in het geding is: 3.000 euro).
Artikel 31, eerste lid, gaat in principe uit van vaststellingsbeschikkingen.
Ingeval subsidie zal worden toegekend in bepaalde daarbij aangegeven kosten en
derhalve na afloop van het subsidiejaar afrekening plaats zal vinden, kan
verstrekking plaatshebben in de vorm van een verleningsbeschikking.
Ingeval van een verleningsbeschikking is bevoorschotting mogelijk op basis van
artikel 5, waarbij eventueel naar analogie van de betalingsregeling van artikel
20 kan worden besloten.
Hoofdstuk IV Incidentele subsidies
Artikelen 33 tot en met 35
Dit hoofdstuk bevat een procedureel-technische uitwerking, rekening houdend met
de eisen voortvloeiend uit de Awb. Met voorkomende differentiaties als
verstrekking middels verdeelprogramma of ad hoc, op volgorde van binnenkomst is
rekening gehouden.
Het indienen van de “de minimis-verklaring” als bedoeld in artikel 33, eerste
lid, tweede volzin, is noodzakelijk indien de aanvrager een onderneming (in
Europeesrechtelijke zin) is en het aangevraagde bedrag niet hoger is dan 100.000
euro (indien landbouwproductie of visserij in het geding is: 3.000 euro).
Hoofdstuk V Slotbepalingen
Artikelen 36 tot en met 40
De Algemene subsidieverordening is naar verwachting voor het eerst van betekenis
voor het subsidiejaar 2006. Bepaling van het voorafgaande tijdstip van
inwerkingtreding is aan Gedeputeerde Staten overgelaten. Voor zover
indieningstermijnen voorbij mochten zijn biedt artikel 37 de formele “kapstok”
om ontheffing te verlenen.
Binnen de systematiek van de verordening is het denkbaar om met de meerjarige
subsidies niet ook direct reeds op 1 januari 2006 van start te gaan. Ingevolge
artikel 18, eerste lid, bepalen Gedeputeerde Staten het begin van de (eerste)
budgetperiode van vier jaren. Bij een latere startdatum zouden vooralsnog
overwegend eenjarige subsidies kunnen worden verstrekt.
Complement op artikel 2, derde lid, vormt het tweede lid van artikel 38; een
ander tijdstip van inwerkingtreding van de verordening voor een of meer
beleidsterreinen is mogelijk.