Toelichting
1.Algemeen deel
1.1 Inleiding
Deze beleidsregel integreert de bestaande regelingen voor nadeelcompensatie en tegemoetkoming
in schade op het terrein van flora en fauna van de provincie Noord-Brabant. Aanleiding
voor deze beleidsregel is de inwerkingtreding van afdeling 15.1 van de Omgevingswet
(Ow) en titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Door de introductie van
het nieuwe wettelijke kader verandert het nadeelcompensatie- en planschaderecht in
die zin dat op landelijk niveau normstelling plaatsvindt. De oude nadeelcompensatie-
en planschaderegelingen van de provincie Noord-Brabant worden hierdoor (deels) overbodig
en moeten voor het overige aangepast worden. Deze beleidsregel vormt daarvan de weerslag.
1.2 Doel van deze beleidsregel
Het doel van deze beleidsregel is het bundelen van alle regels van de provincie Noord-Brabant
over nadeelcompensatie en tegemoetkoming in faunaschade in één regeling. Hierbij is
het uitgangspunt gehanteerd van voortzetting van het huidige beleid onder het nieuwe
wettelijke kader. Een aanvullend uitgangspunt is uniformering en met het oog daarop
zijn enkele inhoudelijke wijzigingen op het terrein van infrastructuur doorgevoerd
mede naar aanleiding van een advies van SAOZ.1
Het advies van SAOZ is heeft betrekking op nadeelcompensatie voor schade als het gevolg
van infrastructurele werkzaamheden, het verleggen van kabels en leidingen in het bijzonder,
en is grotendeels verwerkt in paragrafen 2 en 3 van deze beleidsregel.
1.3 Verhouding tot hoger recht en wettelijke grondslag
Op grond van artikel 119 van de Provinciewet vervallen de provinciale verordeningen
over nadeelcompensatie en tegemoetkoming in faunaschade van rechtswege met de inwerkingtreding
van titel 4.5 Awb, afdeling 15.1 Ow en afdeling 15.5 Ow. Op grond van artikel 118
van de Provinciewet is de verordendende bevoegdheid van de provincie vanaf de inwerkingtreding
van titel 4.5 Awb en de afdelingen 15.1 en 15.5 van de Ow beperkt tot onderwerpen
waarin die wetgeving nog niet uitputtend heeft voorzien. Nadere regels met betrekking
tot nadeelcompensatie mogen slechts door de provincie worden opgesteld voor zover
deze regels niet in strijd zijn met de regels uit de Awb of de Ow.
Titel 4.5 van de Awb is van toepassing op verzoeken om nadeelcompensatie voor schade
die ontstaat door de rechtmatige uitoefening van een publiekrechtelijke taak of bevoegdheid.
In afdeling 15.1 Ow is een verbijzondering van titel 4.5 Awb voor gevallen waarin
de schadeoorzaak heeft plaatsgevonden op grond van de Ow. In de gevallen dat schade
wordt veroorzaakt door de uitoefening van een publieke taak of bevoegdheid uit de
Ow is, naast titel 4.5 Awb, ook afdeling 15.1 Ow van toepassing op verzoeken om nadeelcompensatie.
Het is gelet op de parlementaire geschiedenis, in het bijzonder de door de wetgever
beoogde codificatie van het beginsel van gelijkheid voor de publieke lasten als rechtsgrondslag
voor schadevergoeding bij rechtmatig overheidshandelen, door een harmonisatie van
de materiele rechtsgrondslag voor nadeelcompensatie in de Awb, reëel om te verwachten
dat een provinciale verordening die treedt in deze materiele normstelling, door een
rechter in strijd zal worden geacht met de uitputtend bedoelde normstelling van titel
4.5 Awb (m.n. art. 4:126 Awb) en afdeling 15.1 van de Ow. In deze lijn zijn de provinciale
staten gelet op artikel 118 van de Provinciewet niet bevoegd om de materiele onderwerpen
te regelen bij provinciale verordening.
Dit is de reden waarom is gekozen voor een beleidsregel over de afweging van belangen,
de vaststelling van feiten of de uitleg van (o.a.) artikel 4:126 Awb en titel 15.1
van de Ow.
Door het vaststellen van een beleidsregel in plaats van een provinciale verordening
is de bevoegdheid tot het stellen van regels over nadeelcompensatie en tegemoetkoming
in faunaschade bij Gedeputeerde Staten komen te liggen, omdat Gedeputeerde Staten
bevoegd gezag is onder Titel 4.5 van de Awb. Gedeputeerde Staten kunnen beleidsregels
vaststellen op basis van artikel 4:81, eerste lid, van de Awb.
In deze beleidsregel worden ook enkele procedurele bepalingen opgenomen, zoals artikel
1.2 over de adviescommissie, artikel 1.3 over het horen van betrokkenen en artikel
2.6 over de mogelijkheid tot het verlenen van een voorschot. Hiervoor is gekozen om
alle bepalingen over nadeelcompensatie en tegemoetkoming in faunaschade gebundeld
te houden in één regeling.
1.4 Hoofdlijnen en reikwijdte van deze beleidsregel
De beleidsregel is onderverdeeld in zes paragrafen. De eerste paragraaf bevat algemene
bepalingen over begrippen en het gebruik van een adviescommissie. Deze regels zijn
van belang voor alle vormen van nadeelcompensatie waarop deze beleidsregel betrekking
heeft. De paragrafen 2 en 3 zijn gewijd aan nadeelcompensatie als gevolg van werkzaamheden
aan wegen of vaarwegen. Paragraaf 2 gaat specifiek over schade voor kabels en leidingen,
paragraaf 3 gaat over andere schade als gevolg van werkzaamheden aan wegen of vaarwegen.
Op de vergoeding van deze schade is in beginsel afdeling 15.1 van de Omgevingswet
van toepassing, behalve voor schade als gevolg van schadeveroorzakend handelen aan
wegen op grond van artikel 15 van de Wegenwet. Het actief wegenbeheer valt niet onder
de Omgevingswet dus daarop is alleen titel 4.5 van de Awb van toepassing. Dit is van
belang omdat de Omgevingswet onder meer het normaal maatschappelijk risico met betrekking
onroerende zaken nader inkadert, terwijl dat onder de Awb niet gebeurt.
De vierde en vijfde paragraaf gaan over tegemoetkoming in schade die wordt veroorzaakt
door in het wild levende dieren. Deze schade is niet veroorzaakt door of vanwege de
provincie en is daarom geen nadeelcompensatie in de zin van titel 4.5 van de Awb of
afdeling 15.1 van de Ow. De grondslag voor een tegemoetkoming in faunaschade is vastgelegd
in afdeling 15.5 (artikel 15.53) van de Ow. Los van het feit dat de provincie niet
de veroorzaker is van faunaschade, vertonen de vereisten voor het ontvangen van een
tegemoetkoming in deze schade sterke overeenkomsten met de vereisten voor het ontvangen
van nadeelcompensatie. Gelet op de overeenkomsten tussen het verlenen van een tegemoetkoming
in faunaschade en nadeelcompensatie is gekozen beide vormen van schadevergoeding in
deze beleidsregel op te nemen. Het bestaande beleid, zoals tot de inwerkingtreding
van deze beleidsregel gold op grond van de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant
(paragraaf 4) en de Regeling natuurbescherming Noord-Brabant (paragraaf 3), is hierbij
volledig beleidsneutraal omgezet in deze beleidsregel.
De zesde paragraaf bevat enkele slotbepalingen.
2.Artikelsgewijs
Artikel 1.1 Begrippen
De in dit artikel gegeven definities spreken grotendeels voor zicht.
De definitie van ‘Uitvoeren infrastructurele werken’ is ruim uit te leggen, in de zin dat het dus gaat over onderhoud, in de zin van
de zorg voor wegen op grond van art. 15 Wegenwet en de reconstructie en aanleg van
wegen teneinde de belangen te beschermen die artikel 2 Wegenverkeerswet 1994 benoemt.
Daarnaast gaat het ook over bevoegdheden op grond van de Omgevingswet, te weten de
zorg voor vaarwegen en het passieve beheer (het verlenen van vergunningen en nemen
van projectbesluiten voor het aanleggen of wijzigen van wegen of vaarwegen door of
namens de provincie).
Het begrip ‘Landbouw’ is gebaseerd op eerder beleid van de Provincie Noord-Brabant en is toegespitst op
bedrijfsmatige landbouw.
Artikel 1.2 Adviescommissie van deskundigen
Het gaat om personen die vanwege hun deskundigheid als adviseur worden aangewezen.
In het voorkomende geval dat een voorschot wordt aangevraagd heeft een advies ook
betrekking op de behandeling van de voorschotaanvraag (zie over het voorschot ook
de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.6). De voorzitter (of het enig lid) van
een adviescommissie maakt geen deel uit van en is niet werkzaam onder verantwoordelijkheid
van Gedeputeerde Staten.
Op grond van artikel 4:130, eerste lid, van de Awb is op een verzoek om schadevergoeding
waarbij een adviescommissie is ingesteld de beslistermijn van zes maanden van toepassing
op een beslissing van Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten moet het advies over
de aanvraag op tijd ontvangen om binnen zes maanden op de aanvraag te kunnen beslissen.
Artikel 2.1 Toepassingsbereik
Paragraaf 2 is van toepassing op het toekennen van nadeelcompensatie voor het verleggen
van een kabel of leiding als gevolg van werkzaamheden aan droge infrastructuur of
vaarwegen in beheer bij de provincie door of namens de provincie. Andere vormen van
schade als gevolg van deze werkzaamheden die voor nadeelcompensatie in aanmerking
kunnen komen worden in de volgende paragraaf behandeld.
De vaarwegen waar het in deze paragraaf om gaat zijn de vaarwegen waarvoor de provincie
op grond van artikel 2.18, tweede lid, onder a, van de Ow het beheer aan zichzelf
heeft toebedeeld. De beheertaak voor vaarwegen valt dus onder de Ow en daarmee ook
onder afdeling 15.1 Ow, maar de beheertaak voor droge infrastructuur niet. Dit betekent
dat artikel 15.1 Ow een limitatieve opsomming geeft van de besluiten waarbij sprake
is van een mogelijke aanspraak op nadeelcompensatie.
De onderdelen a en b van het tweede lid geven een nadere uitwerking van artikel 4:126,
tweede lid, onder d, van de Awb.
Artikel 2.2 Normale maatschappelijke risico
Dat kosten binnen het normale maatschappelijke risico vallen betekent dat kosten niet
worden vergoed op grond van artikel 4:126, eerste lid, van de Awb. Gelet op de levensduur
van infrastructuur (wegen en vaarwegen) is in algemene zin voorzienbaar dat daaraan
na enige tijd werkzaamheden noodzakelijk zijn om de infrastructuur in stand te kunnen
houden of te verbeteren. Daarnaast zijn doorgaans na verloop van tijd door toename
van het verkeer of door andere ontwikkelingen in het gebruik van de infrastructuur
werkzaamheden nodig. Het normaal maatschappelijk risico wordt bij kabels en leidingen
mede gelet daarop bepaald aan de hand van de liggingsduur van een kabel of leiding,
rekening houdend met het liggingsrégime van dit artikel.
Met het verstrijken van de tijd neemt het normaal maatschappelijk risico toe en het
recht op tegemoetkoming op een vergoeding van de verleggingskosten af. Na het verstrijken
van een zekere liggingsduur moet de kabel- of leidingbeheerder rekening houden met
de mogelijkheid dat de infrastructuur, waarin wordt gelegen, wijzigt. In het verlengde
daarvan moet die beheerder er rekening mee houden dat met de wijziging van de infrastructuur
een verlegging van kabels en leidingen aan de orde kan zijn, ongeacht of de technische
dan wel economische levensduur van de kabels en leidingen is verstreken. Na verloop
van tijd neemt het recht op een tegemoetkoming in de kosten daarom percentueel af,
totdat de verleggingskosten geheel onder het normale maatschappelijke risico vallen.
Het onderscheid tussen kruisende en parallelle kabels en leidingen is gemaakt op basis
van het uitgangspunt dat het een bewuste keuze is van een kabel- of leidingbeheerder
om een kabel of leiding parallel aan een weg aan te leggen. Bij kruisende kabels en
leidingen en bij buitenleidingen is dat anders. Een kabel of leiding ontkomt er in
zekere zin niet aan om op wegen en waterwegen te kruisen en buitenleidingen liggen
niet in (het beheergebied van) de weg. Een kabel- of leidingbeheerder heeft er in
deze gevallen niet bewust voor gekozen bij een weg te liggen. Dit maakt dat het minder
redelijk is om in die gevallen de beheerder op te laten draaien voor kosten van het
verleggen van een kabel of leiding binnen een kort tijdsbestek. Bij kruisende kabels
en leidingen en buitenleidingen is daarom het risico van de noodzaak tot verleggen
minder snel als het normale maatschappelijke risico aan te merken.
Het onderscheid tussen droge en natte infrastructuur is gemaakt omdat bij droge infrastructuur
reconstructies en daarmee gepaard gaande verleggingen vaker voorkomen (gemiddeld eens
in de 10 jaar) dan bij natte infrastructuur. Dat betekent dat verwacht mag worden
dat kabels en leidingen in natte infrastructuur langer ongestoord kunnen blijven liggen.
Enkel voor de ontwerp & begeleidingskosten is ervoor gekozen om deze kosten niet procentueel
te laten afnemen, maar om deze kosten altijd 100% te vergoeden, ongeacht het liggingsregime
en de liggingsduur.
Artikel 2.3 Vergoedbare kosten
Uit de praktijk is gebleken dat alle kosten voor het verleggen van een kabel of leiding
bij de uitoefening van infrastructurele werken of bij het uitvoeren van de beheertaak
voor provinciale vaarwegen binnen een van de kostenposten uit dit artikel kunnen worden
ondergebracht. De in dit artikel genoemde vergoedbare kosten zijn daarom dekkend voor
soorten schade die in het kader van die uitoefening kan ontstaan.
Bij één en dezelfde aanpassing kan zich de situatie voordoen dat een enkele aan te
passen kabel/ leiding bestaat uit verschillende liggingsrégimes. In een dergelijk
geval wordt de kabel/ leiding als het ware opgeknipt in stukken langs liggende, kruisende
en/of buitenleidingen. De vergoeding wordt, naar rato van het aantal meter dat van
elk liggingsrégime aanwezig is, bepaald aan de hand van de voor dat liggingsrégime
toepasselijke vergoeding.
Gedeputeerde Staten hebben een beginselplicht tot vergunningverlening voor kabels
en leidingen met een openbare functie. Kabels of leidingen hebben een openbare functie
als zij als zodanig zijn aangewezen bij wet, zoals de Elektriciteitswet en Gaswet,
of op basis van een besluit van de minister van Economische Zaken. Andere kabels en
leidingen staan Gedeputeerde Staten niet toe. Kabels of leidingen zonder openbare
functie die toch in de provinciale weg liggen, zijn onrechtmatig. Deze kabels of leidingen
komen in beginsel niet in aanmerking voor vergoeding in het geval verlegging of verwijdering
nodig is omdat het égalité beginsel niet ziet op situaties waarin sprake is van schade
als gevolg van handhaving wegens een geschonden norm dan wel omdat in die gevallen
causaal verband tussen het rechtmatig overheidshandelen en de (verleggings)schade
ontbreekt.
Artikel 2.4 Hoogte van de vergoeding
Dit artikel stelt regels voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding per soort
van de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Deze hoogte wordt bepaald aan
de hand van de percentages in de tabel van bijlage II, waarin onderscheid is gemaakt
voor de droge en de natte infrastructuur.
De kostenpost ‘ontwerp- en begeleidingskosten’ wordt altijd voor 100% vergoed, ongeacht
de liggingsduur.
Artikel 2.5 Aanvullende aanvraagvereisten
Dit artikel geeft aanvraagvereisten in aanvulling op artikel 4:127 Awb.
Artikel 2.6 Voorschot
De beleidsregel biedt de aanvrager de mogelijkheid om, vooruitlopend op de beslissing
op de aanvraag, Gedeputeerde Staten om een voorschot te vragen. Hiervoor kunnen Gedeputeerde
Staten een vorm van zekerheidsstelling, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie,
verlangen. Een voorschot kan ook ambtshalve worden toegekend. Gedeputeerde Staten
voorkomen zo onnodig hoge rentelasten. Hoge rentelasten kunnen ontstaan wanneer op
voorhand vaststaat dat de aanvrager recht heeft op vergoeding maar de hoogte daarvan
nog niet vaststaat. Betaling van voorschotten, in afwachting van de vaststelling van
de uiteindelijk verschuldigde vergoeding, brengt met zich mee dat niet achteraf over
het totaal verschuldigde bedrag rente betaald moet worden.
Indien na beoordeling van de aanvraag blijkt dat Gedeputeerde Staten te veel hebben
betaald, dan moet aanvrager dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen
vanaf de datum dat het voorschot is uitbetaald, geheel en onvoorwaardelijk terugbetalen.
Aanvrager verklaart zich hiertoe bereid alvorens Gedeputeerde Staten een voorschot
toekennen.
In alle gevallen wordt, overeenkomstig artikel 4:95, vierde lid, van de Awb het voorschot
verrekend met het vastgestelde recht op vergoeding.
Artikel 3.1 Toepassingsbereik
Uit de praktijk is gebleken dat nadeelcompensatie voor de uitoefening van een publiekrechtelijke
taak of bevoegdheid voor het uitvoeren van infrastructurele werken meestal betrekking
heeft op kosten voor het verleggen van een kabel of leiding, wat geregeld is in paragraaf
2. Paragraaf 3 gaat over overige schade als gevolg van de uitoefening van een publiekrechtelijke
taak of bevoegdheid voor het uitvoeren van infrastructurele werken.
Artikel 3.2 Normale maatschappelijke risico
Dat kosten binnen het normale maatschappelijke risico vallen betekent dat kosten niet
worden vergoed op grond van artikel 4:126, eerste lid, van de Awb. De hoogte van de
nadeelcompensatie is niet gelijk aan de hoogte van de geleden schade. Slechts wanneer
schade de in een maatschappij normaal te dulden schade overstijgt is sprake van een
abnormale last en kan aanspraak gemaakt worden op nadeelcompensatie.
Tot de inwerkingtreding van titel 4.5 van de Awb werd voor de berekening van het normale
maatschappelijke risico in de praktijk maatwerk geleverd en aangesloten bij de zuivere
drempelmethode met een nominale drempel van 8%. De provincie heeft gekozen een gecombineerde
drempel/korting-methode toe te passen naar het voorbeeld van de nadeelcompensatieverordening
van de gemeente Amsterdam. Dit komt overeen met het advies van SAOZ.
Het advies van SAOZ is om deze zuivere drempelmethode en – indien de specifieke feiten
en omstandigheden aanleiding geven – om tot een maximum van 25% extra te korten op
de vergoeding (zogeheten Amsterdamse variant). Met de mogelijkheid om een aanvullende
korting toe te passen kan maatwerk geleverd worden. Dit zal leiden tot een betere
belangenafweging en betere motivering van besluiten op aanvragen om nadeelcompensatie.
In het eerste lid is de omvang van het normale maatschappelijke risico bij ondernemingen
bepaald aan de hand van een vast percentage van de gemiddelde jaaromzet, berekend
over de drie voorafgaande jaren. In afwijking van de gemiddelde jaaromzet kan ook
de gemiddelde brutowinst als maatstaf gebruikt worden. Dit biedt de nodige rechtszekerheid
voor de aanvrager. Schade die onder de drempel blijft, komt in ieder geval niet voor
vergoeding in aanmerking.
In sub a van het eerste lid is de drempel geregeld die van toepassing is op ondernemingen.
Als er sprake is van omzetderving wordt het gemiddelde van de jaaromzetten van de
voorgaande drie jaren als uitgangspunt voor de berekening genomen. Dit is de referentieperiode.
In de regel wordt deze rekenmethode het vaakst toegepast. Het ligt echter bij bepaalde
type ondernemingen, zoals brandstofverkooppunten, meer voor de hand om de drempel
normaal maatschappelijk risico te berekenen aan de hand van de brutowinstderving in
combinatie met de gemiddelde brutowinst.
Het drempelpercentage van 4% voor waardedaling onroerende zaken gaat om permanente
ontwikkelen die niet onder de Ow vallen. Voor deze gevallen sluit de provincie aan
bij het normale maatschappelijke risico dat in artikel 15.7, eerste lid, van de Ow
is opgenomen voor gevallen die wel onder de Ow vallen.
In het tweede lid is het kortingspercentage geregeld dat Gedeputeerde Staten aanvullend
op het drempelpercentage kunnen toepassen. De toepassing van het kortingspercentage,
evenals het vaststellen van de hoogte daarvan in het concrete geval, betreft een discretionaire
bevoegdheid van Gedeputeerde Staten.
In die gevallen waarin vaststaat dat sprake is van een onevenredig nadeel (de schade
die boven de drempel normaal maatschappelijk risico uitkomt), kunnen bijzondere feiten
en omstandigheden aanleiding geven om een deel van de schade die boven het normaal
maatschappelijk risico uitkomt, door de betrokkene moet worden geduld, ook al was
zij onevenredig. Het kortingspercentage dat wordt toegepast is maximaal 25% van de
schade die resteert na aftrek van het normaal maatschappelijk risico
Artikel 3.3 Hoogte van de vergoeding
Op grond van dit artikel wordt een absolute ondergrens (in euro’s) vastgesteld. Indien
de toerekenbare schade onder deze bedragen blijft, komt deze geheel voor rekening
van de benadeelde en kan het verzoek om nadeelcompensatie door de provincie zonder
nadere behandeling worden afgewezen. Ook deze bepaling is gebaseerd op het beleidsadvies
van SAOZ (zie de toelichting bij artikel 3.2).
Het onderscheid tussen particulieren en ondernemingen geeft uitdrukking aan de draagkracht
van deze categorieën benadeelden.
Artikel 4.1 Toepassingsbereik
De bepalingen uit deze paragraaf zijn afkomstig uit de Interim omgevingsverordening
Noord-Brabant, afdeling 8.2, en de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant, paragraaf
4. Voor de inwerkingtreding van de Ow hadden de bepalingen uit de genoemde (delen
van de) regelingen betrekking op een tegemoetkoming in faunaschade als bedoeld in
artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming. Met de invoering van de Ow is de Wet natuurbescherming
opgegaan in de Ow. De grondslag voor het verlenen van een tegemoetkoming voor faunaschade
is in de Ow opgenomen in artikel 15.53 van afdeling 15.5 van de Ow.
Schade als bedoeld in artikel 5.2 die is aangericht door ganzen of smienten wordt
op alternatieve wijze vergoed en komt daarom niet voor vergoeding op grond van deze
paragraaf in aanmerking. Zie hiervoor de toelichting bij paragraaf 5.
Artikel 4.2 tot en met artikel 4.4 Uitgezonderde schadeoorzaken
Artikel 15.53 van de Ow geeft een zeer brede grondslag voor het verlenen van schadevergoeding
voor schade door in het wild levende dieren. In deze artikelen is het aantal gevallen
ingeperkt waarin Gedeputeerde Staten de schadevergoeding verlenen. In het belang van
de overzichtelijkheid van de beperkingen zijn deze uitgesplitst over drie verschillende
artikelen.
Artikel 4.5 Taxatie van de schade
Dit artikel regelt in samenhang met de door Gedeputeerde Staten vast te stellen beleidsregels
de wijze waarop de schade wordt vastgesteld. BIJ12 heeft een raamovereenkomst met
taxatiebureaus die schade veroorzaakt door in het wild levende beschermde dieren taxeren.
De taxateur zal zijn bevindingen direct na de eindtaxatie bij de grondgebruiker achter
laten of deze zo spoedig mogelijk toesturen. Voorzien is in de mogelijkheid dat de
aanvrager zijn opmerkingen over de taxatie kan vermelden, dat de taxateur die opmerkingen
van commentaar voorziet en dat de aanvrager kennis kan nemen van het commentaar van
de taxateur.
Artikel 4.6 Maatregelen tegen de schade
Het eerste lid van deze bepaling is opgenomen naar het voorbeeld van artikel 4:126,
tweede lid, onder b, van de Awb. In het tweede wordt nader uitgewerkt welke maatregelen
genomen kunnen worden en het derde lid gaat in op de mate waarin de aanvrager zich
heeft ingespannen om de schade te voorkomen of beperken.
Artikel 4.7 Schade voor rekening van de aanvrager
In het geval van de onderdelen a en b is geen sprake van schade. In het geval van
onderdeel c is de schade verzekerbaar en had de benadeelde dus zelf maatregelen kunnen
nemen om het risico op schade af te dekken. In onderdeel d is vastgelegd dat schade
aan de benadeelde wordt toegerekend in het geval dat deze door diens schuld niet meer
kan worden getaxeerd. Wanneer de aanvrager het gewas oogst zal de schade bijvoorbeeld
niet meer getaxeerd kunnen worden en blijft de schade voor rekening van de aanvrager.
Voor de gevallen dat een maatwerkvoorschrift of vergunning voor het nemen van schadevoorkomende
of -beperkende maatregelen op inhoudelijke gronden is afgewezen, is het de aanvrager
ook aan te rekenen dat de schade niet is voorkomen of beperkt. Voor gevallen dat de
schade door toedoen van de aanvrager voor diens rekening behoort te blijven, anders
dan de gevallen bedoeld in de onderdelen a tot en met e, is onderdeel f als vangnet
opgenomen.
Artikelen 4.8 en artikel 4.9 Aanvrager van de tegemoetkoming en hoogte van de tegemoetkoming
In beginsel komen alleen landbouwers voor een schadevergoeding in aanmerking. Schade
aan particuliere tuinen tast de eigenaren niet aan in hun bestaanszekerheid. Bij een
professionele landbouwer ligt dit echter anders en behoort de schade redelijkerwijs
niet of niet geheel voor diens rekening te blijven.
Alleen in het geval dat schade is aangericht door een wolf is dit anders. Die schade
behoort niet tot het normale maatschappelijke risico en wordt ook aan particulieren
volledig vergoed.
Artikel 4.10 Aanvraagvereisten
In dit artikel wordt de elektronische wijze van indiening van een aanvraag om tegemoetkoming
in schade veroorzaakt door natuurlijk in het wilde levende beschermde diersoorten
geregeld. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, Awb moeten bij een aanvraag
gegevens en bescheiden verstrekt worden die voldoende zijn om de aanvraag te kunnen
beoordelen.
Vereist is dat de schade zo spoedig mogelijk (binnen 7 werkdagen) bij Gedeputeerde
Staten wordt gemeld. In de praktijk zal dit bij BIJ 12 zijn. BIJ12 is dan in de gelegenheid
een taxateur ter plaatse een onderzoek naar de schadeveroorzakende diersoorten en
de omvang van de schade te laten instellen. Een consulent faunazaken van BIJ12 kan
dan ook adviseren hoe verdergaande schade kan worden voorkomen of beperkt. Aanvragen
die later dan 7 werkdagen na constatering van de schade zijn ingediend worden afgewezen.
Op basis van een pro forma/onvolledige aanvraag is het niet mogelijk om een goede
beoordeling te doen van de aanvraag. Dergelijke aanvragen zullen dus niet worden gezien
als een aanvraag om een tegemoetkoming.
Artikel 5.1 Toepassingsbereik
De bepalingen uit deze paragraaf zij afkomstig uit paragraaf 3 van de Regeling natuurbescherming
Noord-Brabant (compensatie ganzenrust- en foerageergebieden). Het betreft een vorm
van onverplichte compensatie en het is geen subsidie in de zin van artikel 4:21 Awb.
Ook is de tegemoetkoming een andere dan de tegemoetkoming voor faunaschade op grond
van artikel 15,53 Ow. In tegenstelling tot een tegemoetkoming in schade op grond van
artikel 15.53 Ow wort de tegemoetkoming op grond van deze paragraaf niet op verzoek
verleend, maar op initiatief van Gedeputeerde Staten.
Artikel 5.2 Compenseerbare schade
In dit artikel is opgenomen welke schade voor compensatie in aanmerking komt. Dit
betreft alleen compensatie in de periode dat ganzen en smienten in het land zijn en
schade kunnen veroorzaken en het betreft alleen percelen die in gebruik waren op het
moment dat de ganzen schade aan hebben gericht. Schade aan braakliggende percelen
komt niet voor vergoeding in aanmerking.
De taxatie van de schade vindt doorgaans plaats door BIJ12 namens Gedeputeerde Staten.
Artikel 5.3 en artikel 5.4 Compensatievoorwaarden en hoogte van de compensatie
De regels voor ganzenrust- en foerageergebieden zijn opgenomen in de omgevingsverordening
van de provincie.
Omdat de compensatie een onverplichte bijdrage van de provincie betreft kunnen de
Europese staatssteunregels van toepassing zijn. De compensatie is niet bedoeld als
staatssteun en behoort ook binnen redelijke grenzen te blijven. Gelet hierop is de
compensatie niet alleen begrensd per hectare, maar is ook de maximale compensatie
over een periode van drie belastingjaren begrensd. Voorkomen moet worden dat de Europese
staatssteunregels worden overtreden.
Artikel 5.5 Toekenning van de compensatie
De compensatie wordt niet op verzoek toegekend, maar alleen op initiatief van Gedeputeerde
Staten. Zie verder de toelichting bij artikel 5.1.
Artikel 6.2 Citeertitel
De citeertitel is gekozen om makkelijker naar de beleidsregel te kunnen verwijzen.
Het is niet de bedoeling te suggereren dat de beleidsregel niet ook betrekking heeft
op tegemoetkoming in schade die is veroorzaakt door in het wild levende dieren als
bedoeld in afdeling 15.5 Ow.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter,
mr. I.R. Adema
de secretaris,
drs. P.J. Buijtels