Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
Commissaris van de Koning in de provincie Noord-Brabant;
Ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op grond van artikel 15, tweede lid, van de Gemeentewet
aan een lid van een gemeenteraad ontheffing kunnen verlenen van de krachtens artikel
15, eerste lid, onder d, verboden handelingen;
Overwegende dat op grond van de artikelen 41c, 81h, 81m, 91, 101, 106 en 107d, van
de Gemeentewet en de artikelen 20 en 62 van de Wet gemeenschappelijke regelingen,
juncto artikel 15 van de Gemeentewet, Gedeputeerde Staten in overeenkomstige gevallen
eveneens ontheffing kunnen verlenen aan een wethouder, een lid van een door een gemeenteraad
ingestelde rekenkamer, een door meerdere gemeenteraden ingestelde gemeenschappelijke
rekenkamer, de secretaris en de griffier van een gemeente en hun plaatsvervangers,
respectievelijk een lid van het bestuur van een openbaar lichaam of bedrijfsvoeringsorganisatie;
Overwegende dat de commissaris van de Koning op grond van artikel 69 van de Gemeentewet
bevoegd is in overeenkomstige gevallen een ontheffing te verlenen aan een burgemeester;
Overwegende dat op grond van artikel 80 van de Gemeentewet de commissaris van de Koning
eveneens in overeenkomstige gevallen bevoegd is een ontheffing te verlenen aan degene
die met de waarneming van het ambt van burgemeester is belast;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten en de commissaris van de Koning op 19 november
2002, gewijzigd bij besluit van 23 augustus 2011, regels hebben vastgesteld, waarin
zij de wijze hebben vastgelegd waarop zij van de bevoegdheid tot het verlenen van
ontheffing van de in de wet genoemde verboden handelingen gebruik zullen maken;
Overwegende dat er, mede op grond van opgedane ervaring met de toepassing van deze
beleidsregels en van signalen die zij vanuit de gemeentelijke praktijk hebben ontvangen,
behoefte bestaat tot aanpassing van de bestaande beleidsregels;
Overwegende dat op grond van artikel 3:43, eerste lid, aanhef en onder c, van het
Burgerlijk Wetboek rechtshandelingen die, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomende
personen, strekken tot verkrijging door een lid van de gemeenteraad of een wethouder,
onderscheidenlijk de burgemeester van goederen die toebehoren aan het Rijk, provincies,
gemeenten of andere openbare instellingen, nietig zijn;
Overwegende dat een dergelijke rechtshandeling op grond van artikel 3:43, derde lid,
van het Burgerlijk Wetboek geldig is, indien het een verkoop in het openbaar betreft,
dan wel indien deze is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten, onderscheidenlijk door
de Commissaris van de Koning;
Overwegende dat het vanwege een mogelijke samenloop met artikel 15 van de Gemeentewet
aanbeveling verdient ook de procedure inzake de goedkeuring op grond van artikel 3:43
van het Burgerlijk Wetboek in deze beleidsregels op te nemen;
Overwegende dat de artikelen 33 en 45 van de Waterschapswet een met artikel 15 van
de Gemeentewet vergelijkbare bepaling kent inzake verboden handelingen ten aanzien
van leden van het algemeen en van het dagelijks bestuur met een vergelijkbare mogelijkheid
van ontheffing door Gedeputeerde Staten;
Overwegende dat het gezien deze overeenkomst wenselijk is deze beleidsregels van overeenkomstige
toepassing te verklaren op verzoeken om ontheffing op grond van deze artikelen uit
de Waterschapswet;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten en de commissaris van de Koning gezien de aard
en omvang van de voorgenomen wijzigingen hebben besloten om de huidige beleidsregels
geheel te vervangen door nieuwe beleidsregels;
Besluitenvast te stellen de volgende beleidsregels:
Toelichting beleidsregels voor de beoordeling van aanvragen om ontheffing van het
verbod op het aangaan van overeenkomsten, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel
d, van de Gemeentewet
Algemeen
In artikel 15 van de Gemeentewet, is een aantal handelingen opgenomen dat door een
lid van de raad niet mag worden verricht. Dit artikel heeft tot strekking een waarborg
te scheppen voor zuiverheid, ook wel aangeduid als integriteit, in de verhoudingen
tussen enerzijds leden van de raad en anderzijds de gemeente.
In artikel 15, eerste lid, onder d, van de Gemeentewet is echter een aantal handelingen
opgenomen die weliswaar in principe verboden zijn, maar ten aanzien waarvan Gedeputeerde
Staten ontheffing kunnen verlenen. Hierdoor bestaat ruimte voor privaatrechtelijke
transacties tussen gemeentebestuur en leden van de raad voor die gevallen, waarin
niet behoeft te worden gevreesd voor een inbreuk op de integriteit.
Wellicht ten overvloede zij opgemerkt, dat er geen ontheffing kan worden verleend
ten aanzien van de handelingen, die verboden zijn op grond van artikel 15, eerste
lid, onder a tot en met c, van de Gemeentewet.
Deze beleidsregels beogen het beleid vast te leggen ten aanzien van de wijze waarop
Gedeputeerde Staten van deze bevoegdheid gebruik zullen maken.
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het verbod tot het rechtstreeks
of middellijk aangaan van de volgende overeenkomsten:
- 1.
het aannemen van werk ten behoeve van de gemeente;
- 2.
het buiten dienstbetrekking tegen beloning verrichten van werkzaamheden ten behoeve
van de gemeente;
- 3.
het leveren van roerende zaken anders dan om niet aan de gemeente;
- 4.
het verhuren van roerende zaken aan de gemeente;
- 5.
het verwerven van betwiste vorderingen ten laste van de gemeente;
- 6.
het van de gemeente onderhands verwerven van onroerende zaken of beperkte rechten
waaraan deze zijn onderworpen;
- 7.
het onderhands huren of pachten van de gemeente.
Artikelsgewijs
Artikel 1 Begripsbepalingen
De Gemeentewet verklaart artikel 15, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing
op wethouders en op tal van andere functionarissen binnen gemeenten, alsmede op een
aantal functionarissen binnen door gemeenten gezamenlijk ingestelde organen, zoals
een gemeenschappelijke rekenkamer of een gemeenschappelijke regeling. Om die reden
zijn deze beleidsregels op hen van overeenkomstige toepassing verklaard.
Hetzelfde geldt voor burgemeesters en hun waarnemers, met dien verstande dat in die
gevallen de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffingen is neergelegd bij de commissaris
van de Koning. Bij het uitvoeren van zijn bevoegdheid, zal hij eveneens gebruik maken
van deze beleidsregels.
Artikel 3:43 van het Burgerlijk Wetboek kan worden beschouwd als de civielrechtelijke
tegenhanger van artikel 15, eerste lid, onder d, zesde onderdeel, van de Gemeentewet.
Ook dit artikel beoogt de integriteit van het openbaar bestuur te waarborgen.
Op grond van artikel 3:43, eerste lid, onder c, juncto derde lid, van het Burgerlijk
Wetboek zijn rechtshandelingen door een lid van de gemeenteraad of door een wethouder,
onderscheidenlijk de burgemeester, nietig indien die hetzij rechtstreeks, hetzij door
tussenkomende personen, strekken tot onderhandse verkrijging van goederen die toebehoren
aan o.a. gemeenten en aan hun beheer zijn toevertrouwd. Bovendien zijn de verkrijgers
verplicht tot schadevergoeding. Deze verplichting tot schadevergoeding kan via de
burgerlijke rechter worden afgedwongen.
Deze nietigheid betreft dus uitsluitend onderhandse verwerving. Indien de gemeentegoederen
via openbare verkoop zijn verkregen, is dit artikel derhalve niet van toepassing.
Maar ook ingeval van onderhandse verkoop kan toch sprake zijn van een rechtsgeldige
handeling, namelijk indien deze –vooraf- is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten,
onderscheidenlijk door de commissaris van de Koning.
Vanwege de onderlinge samenhang tussen beide bepalingen, behandelen Gedeputeerde Staten
in voorkomende gevallen een aanvraag om goedkeuring op grond van artikel 3:43 van
het Burgerlijk Wetboek tegelijk met een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel
15 van de Gemeentewet, ook indien niet expliciet een verzoek om goedkeuring is ingediend.
Deze beleidsregels zijn daarom van overeenkomstige toepassing op aanvragen om goedkeuring
als bedoeld in artikel 3:43 van het Burgerlijk Wetboek. In daarvoor in aanmerking
komende gevallen wordt de goedkeurig zo nodig ambtshalve verleend.
De Waterschapswet kent een overeenkomstige bepaling als artikel 15 van de Gemeentewet
ten aanzien van handelingen van leden van het algemeen bestuur van een waterschap
(artikel 33) en voor leden van het dagelijks bestuur die niet afkomstig zijn uit het
algemeen bestuur (artikel 45). Ook in de daar genoemde, vergelijkbare gevallen kunnen
Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen. Daarom is ervoor gekozen verzoeken om ontheffing
op grond van die artikelen uit de Waterschapswet op overeenkomstige wijze te behandelen
als verzoeken om ontheffing op grond van artikel 15 van de Gemeentewet.
Artikel 2 Uitganspunten beoordeling aanvraag
Eerste lid
Deze beleidsregels hebben betrekking op verzoeken van leden van de raad of van daarmee
voor de toepassing van deze beleidsregels op grond van het eerste lid gelijkgestelde
functionarissen. Uiteraard sluit dit niet uit, dat betrokkene een derde machtigt om
dit verzoek namens hem in te dienen.
Tweede en derde lid
Het verbod als bedoeld in onderdeel d is niet alleen van toepassing in het geval het
lid rechtstreeks bij het aangaan van een overeenkomst betrokken is, maar ook indien
hij “middellijk” bij het tot stand komen van de overeenkomst is betrokken. Hiermee
wordt bedoeld het geval waarin een overeenkomst door een derde met de gemeente wordt
aangegaan, maar met welke overeenkomst het persoonlijk belang van het lid op welke
wijze dan ook indirect is gediend. Het lid dient te allen tijde de schijn van belangenverstrengeling
te voorkomen.
In de praktijk kan met name een tweetal categorieën van overeenkomsten worden onderscheiden,
waarbij sprake kan zijn van middellijke betrokkenheid,:
- 1.
overeenkomsten aan te gaan door de gemeente met privaatrechtelijke rechtspersonen,
zoals verenigingen, stichtingen, vennootschappen, e.d., waaraan het lid op enige wijze
zakelijk is verbonden en door middel waarvan het lid een persoonlijk voordeel kan
behalen. Dit geldt eveneens indien voor of na het sluiten van een overeenkomst tussen
de gemeente en een derde, deze derde een overeenkomst van onderaanneming sluit met
een lid;
- 2.
overeenkomsten aan te gaan door de gemeente met de echtgenoot, echtgenote of de partner
van het lid, door middel waarvan dat lid een persoonlijk voordeel kan behalen.
Artikel 3 Informatie algemeen
Om een verantwoord besluit te kunnen nemen, dienen Gedeputeerde Staten te beschikken
over toereikende informatie. Om verzoekers op dat punt tegemoet te komen, geeft dit
artikel een indicatie van het type informatie dat zij bij hun verzoek zouden kunnen
meesturen.
Artikel 4 Gewenste informatie naar aard van de overeenkomst
Gelet op de diversiteit van de mogelijke verzoeken, verschilt per aard van de te sluiten
overeenkomst de informatie waarover Gedeputeerde Staten wensen te beschikken.
Daarom is in dit artikel per type overeenkomst hiervan een indicatie opgenomen. Voor
het geval de meegezonden informatie niet toereikend is, geeft het volgende artikel
aan op welke wijze daarmee wordt omgegaan.
Zoals een derde namens betrokkene het verzoek om ontheffing kan dienen, zo kan die
ook namens hem –aanvullende- informatie verstrekken.
In artikel 15, tweede lid, onder d, derde onderdeel, van de Gemeentewet, gaat het
bij het leveren van roerende zaken naast het aanbieden van koopwaar ook om bijvoorbeeld
leasen, ruilen en bruikleen. In het vijfde onderdeel worden met betwiste vorderingen
ten laste van de gemeente bedoeld vorderingen ten last van de gemeente, waarvan het
gemeentebestuur de geldigheid geheel of gedeeltelijk ontkent.
Artikel 5 Beslissing op aanvraag
Eerste lid
Dit onderdeel geeft aan op welke gronden Gedeputeerde Staten, gezien de aanvraag en
de daarbij overgelegde stukken, kunnen besluiten tot het verlenen van een ontheffing.
Tweede lid
De wet voorziet in een ontheffingsmogelijkheid voor een bepaalde tussen het lid van
de raad en het gemeentebestuur af te sluiten overeenkomst. De feiten en omstandigheden
op grond waarvan nu een ontheffing wordt verleend kunnen na verloop van de tijd zodanig
wijzigen dat bij soortgelijke overeenkomsten in de toekomst wel inbreuk op de integriteit
wordt gemaakt. Om deze reden wordt, behoudens uitzonderingen zoals in de volgende
alinea omschreven, geen algehele ontheffing voor soortgelijke in de toekomst af te
sluiten overeenkomsten verleend.
Uit een oogpunt van doelmatigheid kunnen Gedeputeerde Staten ten aanzien van door
het raadslid en het gemeentebestuur te sluiten overeenkomsten als bedoeld in artikel
15, eerste lid, onderl d, derde onderdeel, een ontheffing verlenen voor een bepaalde
periode in combinatie met een bepaald maximum bedrag. Binnen de overeengekomen periode
en het maximum bedrag kunnen meerdere overeenkomsten tussen het raadslid en de gemeente
gesloten worden.
Derde lid
Zijn de bij de aanvraag overgelegde stukken en bescheiden onvoldoende om de aanvraag
te kunnen beoordelen, dan stellen Gedeputeerde Staten de aanvrager in de gelegenheid
om de aanvraag aan te vullen. Worden onvoldoende gegevens en bescheiden overlegd dan
kunnen Gedeputeerde Staten, gelet op het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, van
de Algemene wet bestuursrecht, besluiten de aanvraag niet te behandelen.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris
drs. M.J.A. van Bijnen MBA
Commissaris van de Koning in de provincie Noord-Brabant,
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk