Toelichting behorende bij de Beleidsregel staldering Noord-Brabant
Algemeen
Gedeputeerde Staten stellen deze beleidsregel vast om de werkwijze van het stalderingsloket vast te leggen. Het stalderingsloket is ingesteld om uitvoering te geven aan de stalderingsregeling zoals vastgelegd in artikel 26 Verordening ruimte Noord-Brabant. De taken van het stalderingsloket zijn benoemd in artikel 6 van deze beleidsregel.
Aanvraag
In artikel 3 staan de vereisten waaraan Gedeputeerde Staten een aanvraag voor een stalderingsbewijs toetsen. Voor het indienen van de aanvraag hebben Gedeputeerde Staten een aanvraagformulier ter beschikking gesteld.
Het gesaneerde dierenverblijf
In deze beleidsregel wordt gesproken over ‘het gesaneerde dierenverblijf’. Deze term omvat ook de situatie dat er een samenloop bestaat van de sanering van meerdere dierenverblijven. Dit heeft betrekking op twee situaties:
- ●
Gedeputeerde Staten verwachten dat een “uitbreider” in de meeste gevallen stalderingsmeters verzamelt van verschillende locaties om zijn uitbreiding mogelijk te maken. Een stalderingsbewijs wordt enkel uitgegeven voor de gehele omvang van de voorgenomen uitbreiding. Indien een uitbreider beschikt over bewijsstukken van sanering die enkel stalderingsmeters voor een gedeelte van zijn voorgenomen uitbreiding opleveren, dient hij eerst bewijsstukken voor de resterende stalderingsmeters te verkrijgen.
- ●
Het is in de praktijk niet aannemelijk dat de omvang van de “gesaneerde locatie” precies 110% van de gewenste uitbreiding betreft. Daarom hebben gedeputeerde Staten in de beleidsregel opgenomen dat het van belang is dat de sanerende veehouder verklaart welk gedeelte van zijn gebouw aan de uitbreider wordt toegekend. De stalderingsmeters van één locatie kunnen dus verdeeld worden over meerdere uitbreidingslocaties.
Omvang dierenverblijf
Voor staldering wordt het staloppervlak ingebracht van een gesaneerd dierenverblijf dat gerekend vanaf de peildatum 17 maart 2017 de daaraan voorafgaande drie jaren legaal gebruikt en ingericht was voor de hokdierhouderij. Hierbij gelden in beginsel de maatvoeringen zoals opgenomen in het BAG. Indien een aanvrager wil afwijken van deze maatvoeringen is ingevolge het zesde lid een meetrapport vereist.
Voor zogenaamde stoppers geldt dat Gedeputeerde Staten de staloppervlakte van het dierenverblijf alleen meetellen, voorzover dit past binnen een ingediend en door de gemeente geaccordeerd bedrijfsontwikkelplan. Gebruik van een dierenverblijf dat niet past binnen dit door de gemeente geaccordeerde plan is niet legaal en kan derhalve niet meetellen voor stalderen.
In een bedrijfsontwikkelplan is aangegeven op welke manier de ondernemer de maximale productiecapaciteit van de opstallen beperkt. In dat geval wordt naar rato van productie ten opzichte van de productiecapaciteit van het gebouw, de omvang van de stalderingsmeters bepaald. Dat is neergelegd in artikel 4, tweede lid. Deze uitzondering is gemaakt om de doelstelling van het stalderen, het voorkomen van verdere regionale concentratie van vee, niet in gevaar te brengen. De verwachting is dat veel gesaneerde hokdierhouderijen de komende jaren afkomstig zijn van veehouders die te kwalificeren zijn als stopper.
Specifieke eisen
Voor sloop of herbestemming gelden specifieke voorwaarden voor het aan te leveren bewijsmateriaal waar Gedeputeerde Staten aan toetsen. Deze zijn in het vierde en vijfde lid van artikel 3 opgenomen.
Combineren met andere regelingen
Het stalderen laat zich niet combineren met regelingen waarbij een vergoeding wordt gegeven voor het saneren van de stalruimten, zoals Ruimte-voor-Ruimte en de Sanering Urgentiegebieden Noord-Brabant. Stalderen kan wel gecombineerd worden met regelingen gericht op het beëindigen van de productiecapaciteit van hokdierhouderijen, mits daarmee niet ook een vergoeding voor het slopen wordt verstrekt.
Sloop/nieuwbouw
Bij een gecombineerde omgevingsvergunningaanvraag voor de sloop van een gebouw en de bouw van een gebouw binnen eenzelfde bouwperceel, is er vanuit de verordening geen verplichting tot staldering als de oppervlakte dierenverblijf voor de hokdierhouderij niet toeneemt. In zo’n geval is er dus ook geen stalderingsbewijs vereist.
Legaal en onafgebroken in gebruik
Indien het staloppervlak uit de pas loopt met het vloeroppervlak dat ruwweg benodigd is voor de dieraantallen die uit het “Overzicht ingevulde gegevens gecombineerde opgave” van het RVO blijken, dan passen Gedeputeerde Staten bij de toetsing een correctie toe op het staloppervlak op basis van de feitelijke en legaal in gebruik zijnde situatie.
(Voorlopig) stalderingsbewijs
Het voorlopig stalderingsbewijs heeft een maximale geldingstermijn van 3 maanden. Binnen die termijn moet een bewijs worden overlegd dat een ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning bij de gemeente is ingediend. Als dat bewijs wordt geleverd zetten Gedeputeerde Staten het voorlopige stalderingsbewijs om in een definitief stalderingsbewijs. Als er geen bewijs wordt overlegd binnen drie maanden na afgifte van het voorlopige stalderingsbewijs vervalt het voorlopige stalderingsbewijs.
In een voorkomend geval kan een uitbreider opnieuw een aanvraag voor stalderingsbewijs indienen. Met deze regeling willen Gedeputeerde Staten voorkomen dat er gedurende langere perioden reserveringen vanwege voorlopige bewijzen blijven bestaan.
Het stalderingsbewijs geldt alleen voor het initiatief waarvoor het is aangevraagd en is dus gefixeerd qua locatie en omvang van het dierenverblijf voor de hokdierhouderij. Dit is in het stalderingsbewijs opgenomen.
Geen omgevingsvergunning
In gevallen waarin de uitbreider geen omgevingsvergunning verkrijgt voor het realiseren van het gewenste dierenverblijf voor de hokdierhouderij, kan het stalderingsbewijs terug gegeven worden aan het stalderingsloket.
In zo’n geval vervalt het stalderingsbewijs en kan het gesaneerde dierenverblijf ter beschikking komen van een andere uitbreider. Voorwaarde is wel dat het niet aan de uitbreider is toe te rekenen dat hij de vergunning niet krijgt.
Voorbeelden van situaties waarin het afgegeven de omgevingsvergunning niet onherroepelijk wordt en de oorzaak hiervan niet gelegen is bij de uitbreider zijn:
- a.
een van de bedrijfseigenaren of partner van bedrijfseigenaar overlijdt of raakt arbeidsongeschikt, en naar aanleiding daarvan wordt de aanvraag omgevingsvergunning niet doorgezet;
- b.
de omgevingsvergunning wordt niet afgegeven (al dan niet na bezwaar en beroep);
- c.
de onderneming is failliet en naar aanleiding daarvan wordt de aanvraag omgevingsvergunning niet doorgezet.
Hardheidsclausule
In de Algemene wet bestuursrecht is in artikel 4.84 een algemene hardheidsclausule opgenomen voor beleidsregels. Die hardheidsclausule gaat er van uit dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Indien de toepassing van deze beleidsregel dus in een concreet en bijzonder geval leidt tot onevenredige gevolgen, kunnen Gedeputeerde Staten deze clausule toepassen. Gedeputeerde Staten hanteren hierbij als uitgangspunt dat zij materieel zoveel mogelijk toepassing geven aan het doel van stalderen, te weten een gelijkblijvende omvang van de veestapel binnen een stalderingsgebied.
Stalderingsgebied
Het juridische kader voor staldering is opgenomen in de Verordening.
In onderstaand kaartbeeld zijn de stalderingsgebieden illustratief weergegeven:
NB Per 01-01-2017 zijn Veghel, Sint-Oedenrode en Schijndel gefuseerd tot de gemeente Meijerijstad.
In de Verordening zijn zes stalderingsgebieden vastgelegd. De juridisch bindende begrenzing van stalderingsgebieden ligt vast in de Verordening ruimte Noord-Brabant. Voor de gemeenten in West Brabant die in bovenstaand kaartbeeld wit zijn gekleurd, is geen stalderingsgebied vastgelegd. Artikel 26 is binnen die gemeenten niet van toepassing zodat daar geen eis van staldering geldt.
Bij stalderen zijn de locatie van de uitbreider en de locatie van de stopper/herbestemmer altijd verbonden aan een zelfde stalderingsgebied. Het is niet mogelijk om te stalderen met een locatie uit een ander stalderingsgebied.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter,
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris,
ir. A.M. Burger