Toelichting behorende bij de Regeling natuurbescherming Noord-Brabant
Algemeen
§ 1 Beregening uit grondwater
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel streven naar een flexibeler beleid voor agrarische beregening. Een flexibeler en meer gebiedsgedifferentieerd beleid sluit beter aan bij zowel de uitgangspunten van landbouworganisaties als die van natuurorganisaties. Ook kan daarmee de grondwatervoorraad beter beschermd worden. De waterschappen hebben met de Zuidelijke Land- en Tuinorganisatie, de Brabantse Milieu Federatie en de terreinbeheerders op 31 januari 2014 een intentieovereenkomst getekend waarin de uitgangspunten van het beleid zijn bekrachtigd. De waterschappen Aa en Maas en Brabantse Delta hebben medio 2014 de hiervoor bedoelde regelgeving vastgesteld, waterschap De Dommel deed dat in het eerste kwartaal van 2015. Per 1 maart 2015 gelden uniforme keuren en algemene regels in de waterschappen, waarbij elk waterschap de onderscheiden gebieden voor zijn beheersgebied heeft vastgesteld. Daarin is het beleid voor agrarische beregening uit grondwater voortgezet.
Om de Natura 2000-gebieden voldoende te beschermen zijn robuuste beschermingzones rondom Natura 2000-gebieden vastgelegd.
Er zijn meerdere Natura 2000-gebieden aanwezig in de provincie Noord-Brabant en aangrenzende provincies alsook in België. Per gebied zijn door het Rijk instandhoudingsdoelen vastgesteld. Bij deze instandhoudingsdoelen gaat het om behoud of uitbreiding van de omvang en verbetering van de kwaliteit van habitattypen en het leefgebied van soorten en broedvogels. In veel Natura 2000-gebieden in de provincie Noord-Brabant is de grondwaterstand een belangrijke randvoorwaarde voor de instandhoudingsdoelen. Daarom hebben de Brabantse waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta, respectievelijk De Dommel een passende beoordeling (“de Passende Beoordeling beregeningsbeleid Noord-Brabant” en “nadere passende beoordeling voor waterschap De Dommel”) opgesteld waarin de mogelijke significant negatieve effecten van het nieuwe beregeningsbeleid op de Natura 2000-gebieden zijn beoordeeld.
De grenzen van de beschermingszones zijn getrokken op basis van een worst-case scenario aan de hand van de meteorologische gegevens over langere termijn en daaruit de extremen en maximaal toelaatbare daling van stijghoogten of fluxen. Buiten deze begrenzingen kunnen de mogelijkheden van het nieuwe, meer flexibele beregeningsbeleid worden benut. Binnen de zones blijft het oorspronkelijke beleid van de waterschappen, te weten geen nieuwe onttrekkingen en verplaatsingen, urenverbod en voorjaarsverbod grasland, van kracht.
Buiten deze zones kan meer flexibel beregend worden mits voorafgaand waterbesparende maatregelen zijn getroffen, vastgelegd in een bedrijfswaterplan en de randvoorwaarden in de algemene regels op basis van de keuren worden nageleefd.
De flexibiliteit die momenteel vanuit de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel wordt geboden bestaat hoofdzakelijk uit het:
- a.
buiten de beschermingszones opheffen van het voorjaarsverbod voor wat betreft de beregening van grasland in de maanden april en mei en opheffing van het urenverbod (geen beregening van grasland in de maanden juni en juli tussen 11.00 en 17.00 uur); en
- b.
toestaan van nieuwe onttrekkingen van grondwater en het verplaatsen van bestaande onttrekkingsputten.
Bij waterschap De Dommel is aanvullend een beleidsvariant uitgewerkt waarbij de ruimtelijke overgang van flexibiliteit naar “stand still” meer geleidelijk gaat door binnen de beschermingszone een overgangszone in te stellen. In deze overgangszone, aangeduid als ‘beperkte invloedgebieden Natura 2000’, bestaat de flexibiliteit uitsluitend uit het opheffen van het voorjaars- en urenverbod voor het beregenen van grasland. Dit leidt tot een genuanceerde benadering binnen de beschermingszones rond de Natura 2000-gebieden. Nieuwe onttrekkingen zijn er niet toegestaan. Voor deze beleidsvariant is een aanvullende passende beoordeling uitgevoerd.
Ook hier geldt dat het voorjaars- en urenverbod voor beregenen van grasland komen te vervallen mits er waterbesparende- en waterconserverende maatregelen zijn uitgevoerd die zijn vastgelegd in een bedrijfswaterplan.
Met de beschermingszones en de voorwaarden aan het beleid zijn significant negatieve effecten op Natura 2000-instandhoudingsdoelen uitgesloten. Daarom kunnen de beschermingszones en voorwaarden van het waterschapsbeleid ook dienen als basis voor de besluitvorming in het kader van de Wet natuurbescherming.
In de Wet natuurbescherming is in artikel 2.9, derde lid, de mogelijkheid opgenomen om bij verordening aangewezen categorieën van projecten of handelingen vrij te stellen van de vergunningplicht, indien voldaan wordt aan bij of krachtens de verordening gestelde regels.
In artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant is agrarische beregening uit grondwater aangewezen als handeling. Indien voldaan wordt aan de vereisten in artikel 3 van deze nadere regels is geen vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming nodig.
Hiermee wordt het beleid opgenomen in de Beleidsregel Natuurbeschermingswet 1998 beregenen uit grondwater voortgezet en verbreed naar het beheergebied van waterschap De Dommel.
§ 2 Aanwijzing rust- en foerageergebieden ganzen en smienten
De ganzenrust- en foerageergebieden zijn op 12 juli 2016 door Gedeputeerde Staten aangewezen op basis van het advies dat door de Stichting Faunabeheereenheid Noord-Brabant in oktober 2015 aan Gedeputeerde Staten is uitgebracht. Gedeputeerde Staten wensen het in 2016, in de Regeling aanwijzing rust- en foerageergebieden ganzen en smienten Noord-Brabant, vastgestelde beleid voort te zetten.
Belangrijk onderdeel van het ganzenbeleid is dat de in ons land verblijvende beschermde inheemse ganzen gedurende de winter binnen de ganzenrust- en foerageergebieden rust wordt geboden. Binnen de aangewezen gebieden moet zoveel mogelijk rust heersen en mogen de daar aanwezige ganzen niet worden verjaagd, gevangen of geschoten.
Degene die ganzen opzettelijk verstoort in de in deze paragraaf aangewezen ganzenrust- en foerageergebieden, overtreedt het verbod op het opzettelijk storen van vogels, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming, omdat de verstoring geacht wordt van wezenlijke invloed te zijn op de staat van instandhouding van deze soorten.
§ 3 Compensatie ganzenrust- en foerageergebieden
Deze paragraaf is gebaseerd op de door Gedeputeerde Staten op 12 juli 2016 vastgestelde beleidsnotitie ‘Hoofdlijnen nieuw ganzenbeleid Noord-Brabant’. Op grond hiervan hebben Gedeputeerde Staten in paragraaf 2 de ganzenrust- en foerageergebieden aangewezen. In deze gebieden mogen de aangewezen ganzensoorten niet opzettelijk worden verstoord.
Op grond van artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming verlenen Gedeputeerde Staten aan grondgebruikers een tegemoetkoming in schade aan landbouwgewassen aangericht door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten. Met het oog daarop hebben Gedeputeerde Staten de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant vastgesteld, waarin o.a. een paragraaf is opgenomen inzake de tegemoetkoming in faunaschade. Deze tegemoetkoming wordt namens Gedeputeerde Staten verstrekt door BIJ12. BIJ12 is een uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies, zijnde onderdeel van de Vereniging Interprovinciaal Overleg
Gedeputeerde Staten zijn echter van oordeel dat grondgebruikers van wie gewaspercelen in het rust- en foerageergebied zijn gelegen, in vergelijking met andere grondgebruikers, een groter risico lopen om met faunaschade geconfronteerd te worden. Het landbouwbelang in de rust- en foerageergebieden is ondergeschikt gemaakt aan het natuurbelang. Daarom achten Gedeputeerde Staten het redelijk en billijk om aan grondgebruikers, van wie gewaspercelen als rust- en foerageergebied zijn aangewezen en waarbij door BIJ12, namens Gedeputeerde Staten, op basis van de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant faunaschade is vastgesteld, een aanvullende vergoeding te verstrekken. Deze compensatieregeling dient hiervoor.
Het betreft een vorm van onverplichte compensatie. Aangezien er verder geen activiteiten van de grondgebruiker noodzakelijk zijn voor de verstrekking is er geen sprake van een subsidie in de zin van artikel 4:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant
Uit het oogpunt van efficiëntie is er voor gekozen deze compensatieregeling ook door BIJ12 te laten uitvoeren. Daar waar in deze paragraaf of in deze toelichting sprake is van Gedeputeerde Staten moet in veel gevallen dan ook ‘BIJ12’ worden gelezen. In een afzonderlijk besluit worden de bevoegdheden met betrekking tot het verlenen van compensatie gemandateerd aan BIJ12.
Artikelsgewijs
§ 3 Compensatie ganzenrust- en foerageergebieden
Artikel 3.4
Om voor een vergoeding op basis van deze regeling in aanmerking te komen dient de betreffende grondgebruiker eerst de schade, bij voorkeur digitaal, bij BIJ12 te melden via het daarvoor bestemde elektronische systeem. Na taxatie zal, indien aan alle overige vereisten is voldaan, de vergoeding verleend worden.
Artikel 3.5
Om voor een vergoeding in aanmerking te komen, moet worden voldaan aan de vereisten zoals vermeld onder artikel 3.5 Toetsingscriteria. Deze vereisten kunnen slechts door BIJ12 worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle gegevens van de grondgebruiker aanwezig bij BIJ12 en tevens vindt betaling van tegemoetkomingen in aangerichte ganzenschade plaats door BIJ12.
Uitvoering van deze paragraaf door BIJ12 voorkomt dan ook extra (admínistratieve) lasten en bureaucratie voor zowel de provincie als de grondgebruikers.
Artikel 3.6, onder b
Het bedrag van € 15.000,- komt overeen met het drempelbedrag dat de Europese Commissie heeft vastgesteld ten aanzien van de-minimissteun. Dit bedrag geldt per onderneming over een periode van drie belastingjaren. Steun onder deze drempel behoeft niet te worden aangemeld.
Het kan echter in de praktijk voorkomen dat een door ons begunstigde onderneming in de afgelopen drie jaar al eens subsidie of ander voordeel heeft ontvangen binnen het kader van verlening van staatsteun aan ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten.
Dit moet blijken uit de Verklaring de-minimissteun. Indien de te verlenen vergoeding tezamen met die reeds ontvangen steun het bedrag van € 15.000,- overschrijdt, zal in dat specifieke geval de onderhavige verleende vergoeding slechts worden uitgekeerd tot een bedrag dat niet tot overschrijding van het plafond van € 15.000,- leidt.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris
mw. ir. A.M. Burger