Provinciale Staten van Noord-Brabant,
Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten d.d. 31 mei 2016;
Gelet op de artikelen 93, eerste en tweede lid, 94, eerste en tweede lid en 143 Provinciewet;
Gelet op de artikelen 18, eerste lid, 19, eerste lid, 22a, vijfde lid, van het Rechtspositiebesluit
gedeputeerden;
Gelet op de artikelen 4, 6a, vierde lid, 12, tweede lid, 13 en 14 van het Rechtspositiebesluit
staten- en commissieleden;
Overwegende dat de Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden
onder meer bepalingen bevat ten aanzien van de beloningen voor werkzaamheden van staten-
en commissieleden, vergoeding van onkosten en van reis- en verblijfkosten, beschikbaarstelling
van voorzieningen en faciliteiten voor gedeputeerden, staten- en commissieleden;
Overwegende dat in het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, met bijbehorende ministeriële
regeling, en in het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden sinds de vaststelling
van deze verordening diverse wijzigingen zijn doorgevoerd;
Overwegende dat voorts artikel 96 van de Provinciewet met ingang van 1 februari 2016
is gewijzigd, waardoor de voordelen die gedeputeerden, staten- en commissieleden ten
laste van de provincie genieten op grond van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden,
respectievelijk het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, niet langer ook
in een provinciale verordening hoeven te worden opgenomen, tenzij dat besluit nadere
regeling door de provincie voorschrijft;
Overwegende dat de nieuwe werkwijze van Provinciale Staten na de verkiezingen in 2015
eveneens noopt tot enkele wijzigingen in deze verordening;
Overwegende dat het gezien de aard en omvang van deze wijzigingen, de voorkeur heeft
hiertoe de huidige verordening in te trekken en te vervangen door een nieuwe verordening;
Besluiten vast te stellen de volgende verordening:
Toelichting
ALGEMEEN
Wettelijke regelingen
De regeling van de rechtspositie van gedeputeerden, statenleden en leden van provinciale
commissies vindt op drie of vier niveaus plaats, te weten bij wet, algemene maatregel
van bestuur (AMvB), ministeriële regeling (alleen gedeputeerden) en provinciale verordening.
Wettelijk is voor gedeputeerden in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
(Appa) de uitkering na aftreden en het pensioen geregeld. Voor statenleden is de tijdelijke
vervanging bij zwangerschap en bevalling of ziekte wettelijk geregeld.
In de Provinciewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van
gedeputeerden, staten- en commissieleden moet worden geregeld bij of krachtens de
wet (AMvB en ministeriële regeling). Daartoe zijn tot stand gekomen het Rechtspositiebesluit
gedeputeerden en het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden. In een ministeriële
regeling, de Regeling rechtspositie gedeputeerden zijn sommige vergoedingen nader
uitgewerkt.
In deze wetten en nadere regelgeving zijn alle voor de rechtspositie van belang zijnde
onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte van de bezoldiging
en de verschillende onkostenvergoedingen, is in beide rechtspositiebesluiten overwegend
geregeld in dwingende bepalingen. Voor secundaire voorzieningen, zoals de verstrekking
van een OV-jaarkaart, geldt dat de provincie de vrijheid heeft om deze voorzieningen
te treffen.
De vergoedingen en regelingen voor staten- en commissieleden en gedeputeerden die
bij of krachtens wet (lees: Provinciewet, rechtspositiebesluit of regeling) dwingendrechtelijk
geregeld zijn, zijn niet opgenomen in deze verordening. Dit betreft de volgende vergoedingen:
- 1.
de vergoeding voor werkzaamheden voor statenleden;
- 2.
de onkostenvergoeding voor statenleden en gedeputeerden;
- 3.
de toelage voor fractievoorzitters, leden van de vertrouwenscommissie, leden van
de rekenkamerfunctie, dan wel van de onderzoekscommissie;
- 4.
de compensatiemaatregelen voor staten- en commissieleden als zij een WW, BWOO of
arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben;
- 5.
de vergoeding van de contributie voor het lidmaatschap van de beroepsverenigingen;
- 6.
de verstrekking van een computer;
- 7.
de voorzieningen bij ziekte en dienstongeval;
- 8.
de vergoeding voor de waarneming van het voorzitterschap van provinciale staten;
- 9.
de voorzieningen bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte;
- 10.
voorzieningen voor staten- of commissieleden en gedeputeerden met een fysieke beperking;
- 11.
de bezoldiging van de gedeputeerden.
Hoofdlijnen provinciale verordening
In deze verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van gedeputeerden,
statenleden en leden van provinciale commissies voor zover die niet dwingend geregeld
zijn in hogere wet- en regelgeving. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet
en genoemde rechtspositiebesluiten. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is
toegekend genieten de gedeputeerden als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan
ook, ten laste van de provincie (artikel 43 van de Provinciewet). Dit betekent dat
de rechtspositionele aanspraken voor zittende gedeputeerden uitsluitend te vinden
zijn in respectievelijk de Provinciewet, het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, de
Regeling rechtspositie gedeputeerden en de provinciale Verordening rechtspositie gedeputeerden,
staten- en commissieleden. Gewezen gedeputeerden ontlenen hun aanspraak op een ontslaguitkering
en pensioen aan de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Een soortgelijke bepaling als artikel 43 is in artikel 96 van de Provinciewet opgenomen
voor staten- en commissieleden. Het tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe
dat bij provinciale verordening aan staten- en commissieleden voordelen, anders dan
in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor
is wel ministeriële goedkeuring vereist.
De verordening bevat bepalingen inzake:
- a.
de vergoeding voor de werkzaamheden van staten- en commissieleden (artikel 2), waarbij
is op te merken dat voor gedeputeerden niets is opgenomen omdat hun bezoldiging uitputtend
is geregeld in het Rechtspositiebesluit gedeputeerden;
- b.
reis- en verblijfkosten van gedeputeerden, staten- en commissieleden binnenland,
waarbij voor gedeputeerden een onderscheid is gemaakt tussen woon-werkverkeer en zakelijke
reizen (artikelen 3, 4, 12 t/m 15);
- c.
buitenlandse reizen (artikel 5 en 16);
- d.
reis- en pensionkosten en verhuiskosten van de bij benoeming verhuisplichtige gedeputeerde
(artikel 19);
- e.
beschikbaarstelling van computer- en communicatieapparatuur aan gedeputeerden, staten-
en commissieleden (artikelen 7 en 17) en faciliteiten in de vorm van deelname van
staten- en commissieleden aan cursussen, congressen e.d. (artikel 6);
- f.
een aantal secundaire voorzieningen voor statenleden, zoals een uitkering bij overlijden
(artikel 8);
- g.
de procedure van declareren en betalen (artikelen 22 t/m 24).
De arbeidsverhouding van de gedeputeerde en het statenlid
Statenleden zijn niet in dienstbetrekking bij de provincie. De provincie is dus niet
de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het statenlidmaatschap
niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, Ziektewet
en WIA. Omdat er geen dienstbetrekking met de provincie is, vallen statenleden niet
onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet
inkomstenbelasting 2001. Wel kan een statenlid opteren voor de loonbelasting door
te kiezen voor het fictief werknemerschap (zie hieronder).
Gedeputeerden zijn ingevolge de Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare
dienst aangesteld en vallen onder de werking van die wet. Echter de fiscale bepalingen
over het materiële ambtenarenrecht uit de Ambtenarenwet zijn niet van toepassing op
gedeputeerden. Hun rechtspositie wordt, zoals hiervoor is aangegeven, beheerst door
specifieke wet- en regelgeving. De aanstelling in openbare dienst houdt voor de toepassing
van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding die als dienstbetrekking
wordt aangemerkt. Dit betekent dat gedeputeerden direct onder de werking van de Wet
op de loonbelasting 1964 vallen. Gedeputeerden vallen niet onder de werking van de
Ziektewet, Werkloosheidswet en WIA. Evenmin geldt voor hen de pensioenvoorziening
bij het ABP. De uitkering na aftreden en ouderdoms- en nabestaandenpensioen zijn voor
gedeputeerden geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
De loon- en inkomstenbelasting
Opting in regeling
Statenleden kunnen opteren voor de loonbelasting. Het statenlid kan met de provincie
overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de “opting-in regeling” genoemd.
De administratie van de provincie is zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan
gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke verklaring melden de provincie en het
statenlid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk
wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem dan draagt de provincie de ingehouden
loonheffing af aan de Belastingdienst. Omdat een statenlid geen werknemer in de formele
zin van het woord is, valt hij niet onder de sociale zekerheidswetgeving. Om die reden
worden over de statenvergoeding ook geen premies sociale zekerheid ingehouden. De
inkomsten worden als loon belast in box 1. Het statenlid hoeft in dat geval geen administratie
bij te houden. Kosten die worden gemaakt kunnen niet worden afgetrokken. Wel kan de
provincie onder voorwaarden bepaalde vergoedingen onbelast verstrekken en bepaalde
faciliteiten onbelast in bruikleen beschikbaar stellen.
De Belastingdienst accepteert inmiddels ook van commissieleden de toepassing van de
opting-in-regeling.
Fiscale standaardpositie
Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd, dan geldt voor het statenlid dat hij
voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet. In dat
geval is het winstsysteem van toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden
als winst en kan de gemaakte kosten daarop in mindering brengen. Statenleden die gekozen
hebben voor de standaardregeling zullen dan ook over de netto onkostenvergoeding inkomstenbelasting
moeten betalen, tenzij zij aan de hand van bewijsmateriaal kunnen aantonen dat de
vergoeding besteed is aan onkosten voortvloeiend uit het statenlidmaatschap. De verstrekking
van een OV-jaarkaart behoort dan ook in beginsel tot de te belasten voordelen.
Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten,
met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering
brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare resultaat). De provincie dient jaarlijks
alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de Belastingdienst
te melden middels een opgave IB47. Verstrekkingen (bijvoorbeeld een OV-jaarkaart)
moeten naar de waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk
zakelijk gebruik leidt dan tot aftrek.
Eenmalige keuze per zittingsperiode
Zoals hierboven naar voren is gekomen kan de keuze om al of niet te opteren voor de
loonbelasting voor het statenlid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor
de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt
in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant
terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting
hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren maar kan ook gedurende de
zittingsperiode voor de resterende periode.
De vergoedingssystematiek
Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen inkomen
hoeven aan te spreken Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar
er functionele uitgaven zijn verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een
financieringswijze waarin de bestuurder deze uit eigen middelen vooruit betaalt en
de provincie ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zoveel mogelijk
gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de kosten
direct in rekening te brengen bij de provincie. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties
in te dienen zal echter behoefte blijven bestaan.
Controle en verantwoordingVoor de bestuurlijke uitgaven is - net als voor de besteding van alle andere publieke
middelen - transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke
regels en richtlijnen die voor het vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en
anderzijds een duidelijke verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze
kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van
onkostenregelingen of voorzieningen door provinciebestuurders en over de eventueel
verschuldigde belasting. Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen
uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering van
de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende financiële
en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent
de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven.
In hoofdstuk IV is in verband hiermee, in aanvulling op de in de Controleverordening
provincie Noord-Brabant vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures vastgelegd
over rechtstreekse facturering van functionele uitgaven, declaratie van vooruit betaalde
kosten en het gebruik van creditcards. Daarnaast zijn er in de bruikleenovereenkomsten
heldere afspraken vastgelegd over het gebruik van computer- en communicatieapparatuur
die beschikbaar wordt gesteld voor de uitoefening van de politieke functie. In aanvulling
hierop is een gedragscode ontwikkeld waarin nadere gedragsregels zijn vastgelegd.
ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 2 Vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen
In dit artikel is het presentiegeld voor leden van provinciale commissies geregeld
die zijn ingesteld op basis artikel 80 t/m 82 van de Provinciewet. Deze bepaling geldt
niet voor statenleden die in de commissie zitten. Hun vergoeding is immers al geregeld
in de rechtspositiebesluiten. Uitgezonderd zijn verder onder meer ambtenaren (op grond
van het Rechtspositiebesluit) en bestuurders die in die hoedanigheid in de commissie
zitting hebben.
Uitgezonderd zijn tenslotte vertegenwoordigers van belangengroepen e.d. tenzij hun
lidmaatschap tevens in belangrijke mate het provinciaal belang dient.
De hoogte van het presentiegeld is in het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden
overwegend dwingendrechtelijk bepaald. Het bedrag van het presentiegeld is geïndexeerd.
Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen
overheid. Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig.
Artikel 3 reiskosten staten- en commissieleden
In dit artikel is het recht op vergoeding van reiskosten voor staten- en commissieleden
geregeld. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet (commissieleden) en
het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden (statenleden). Vergoed kunnen worden
de kosten van openbaar vervoer of bij gebruik van eigen vervoermiddelen een kilometervergoeding
zoals die voor het rijkspersoneel geldt. De vergoeding van de reiskosten met het openbaar
vervoer is onbelast. De kilometervergoeding is voor € 0,19 onbelast, ongeacht het
gebruikte vervoermiddel. Kilometervergoeding is voor € 0,19 onbelast, ongeacht het
gebruikte vervoermiddel.
Kilometervergoedingen die hoger zijn dan € 0,19 zijn voor dat hogere deel belast,
het meerdere van deze vergoedingen wordt daarom ook niet aangewezen als eindheffingsbestanddeel
in artikel 11.
De verstrekking van de OV-jaarkaart/NS-Businesscard is belastingvrij als aannemelijk
is dat de kaart mede wordt gebruikt voor zakelijke reizen of woon-werkverkeer. Als
een OV-jaarkaart/NS-Businesscard is vertrekt kunnen de reiskosten met openbare middelen
van vervoer uiteraard niet worden gedeclareerd en worden zakelijke reiskosten met
eigen middelen van vervoer alleen bij hoge uitzondering vergoed, als reizen met het
openbaar vervoer niet of slechts met aanzienlijk tijdverlies zijn te maken én als
het reiskosten betreft voor andere ten behoeve van de provincie gemaakte reizen.
Onder reiskosten voor reizen ten behoeve van een voor de provincie gemaakte reis wordt
in ieder geval verstaan:
- a.
reiskosten voor het bijwonen van een activiteit door de provincie georganiseerd;
- b.
reiskosten voor het bijwonen van een activiteit waarover een provinciaal orgaan tot
deelname heeft besloten;
- c.
reiskosten voor het bijwonen van activiteiten die door de provincie gesponsord worden
en waarvoor statenleden schriftelijk zijn uitgenodigd;
- d.
reiskosten voor het bijwonen van een activiteit waarvan de betreffende statencommissie
(in meerderheid) van oordeel is dat deelname past bij het functioneren als statenlid;
- e.
reiskosten voor het bijwonen van fractievergaderingen;
- f.
reiskosten voor het bijwonen van werkbezoeken die door de fractie georganiseerd worden;
- g.
reiskosten voor fractiebijeenkomsten met een zakelijk karakter ten behoeve van het
werk als statenfractie.
Deze lijst is niet uitputtend. Het is aan de statenleden en hun fracties zelf om hier
een verantwoorde invulling aan te geven. Het is vooral van belang dat er een zakelijk
verband kan worden gelegd met werkzaamheden ten behoeve van de provincie. Indien er
bijvoorbeeld een bijeenkomst is met fracties van andere provincies waar gesproken
wordt over bestuurlijke samenwerking, dan is dit ‘ten behoeve van de provincie’. De
statengriffie zal deze categorie reis- en verblijfskosten ten behoeve van bepaalde
fractiewerkzaamheden niet toetsen aan de verordening. De statengriffie heeft immers
geen zicht op fractievergaderingen en bijeenkomsten ten behoeve van de fracties. Wel
toetst de accountant de toepassing van de declaratieregels voor provinciale staten
steekproefsgewijs. Verder wordt op basis van deze toetsing jaarlijks een geaggregeerd
overzicht, voorzien van het oordeel van de accountant van provinciale staten en een
algemene toelichting, gepubliceerd op de provinciale website.
Reiskosten voor verkiezingsactiviteiten vallen nadrukkelijk niet onder de reiskosten
die worden vergoed.
Voor staten- en commissieleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting, geldt
dat de verstrekte vergoedingen bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten
worden verantwoord. De reiskosten kunnen binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare
beroepskosten worden opgevoerd.
Als een OV-jaarkaart/NS-Businesscard is verstrekt, zal de kaart naar de waarde in
het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden
verantwoord en kan alleen dat deel van de reiskosten dat betrekking heeft op het statenlidmaatschap,
als aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd.
Artikel 4 Verblijfkosten staten- en commissieleden
Dit artikel regelt de vergoeding van verblijfkosten. De grondslag hiervoor is te vinden
in de Provinciewet. De vergoeding kan worden toegekend als het statenlid een staten-
of commissievergadering bijwoont maar ook ingeval van dienstreizen. Daarvoor gelden
dezelfde maxima als voor het rijkspersoneel. Ook is het mogelijk maaltijden en consumpties
bij zakelijk verblijf op het provinciehuis te verstrekken.
Op de vergoeding of verstrekking van maaltijden is de werkkostenregeling van toepassing
voor de statenleden die geopteerd hebben voor het fictief werknemerschap. Voor de
statenleden die gekozen hebben voor de standaardpositie geldt dat als het zakelijk
karakter van niet meer dan bijkomstig belang is dat de vergoeding of de waarde in
het economisch verkeer van de verstrekking tot het loon worden gerekend. Bij verstrekkingen
in de vorm van maaltijden in bedrijfskantines met een privé-karakter wordt de waarde
van een kantinemaaltijd vastgesteld op een forfaitair bedrag.
Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen
en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting
als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende
randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.
Artikelen 5 en 16 Buitenlandse dienstreis
Provinciale staten, delegaties daaruit of gedeputeerden maken wel eens in het provinciale
belang excursies of reizen naar het buitenland. Hiervoor moet provinciale staten expliciet
toestemming verlenen. De reis of excursie wordt in alle gevallen door of vanwege de
provincie georganiseerd. Bij buitenlandse dienstreizen in het provinciaal belang kunnen
de aan de gedeputeerde de in redelijkheid gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten
worden vergoed. De tarieven in het voor het rijkspersoneel geldende Reisbesluit buitenland
zijn daarbij richtsnoer. Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting
geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer
bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat
de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten
kunnen worden opgevoerd.
Artikel 6 Cursus, congres, seminar of symposium
Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden
komt niet partij-politieke scholing in verband met de vervulling van het staten- of
commissielidmaatschap in aanmerking voor vergoeding. In dit artikel is de procedure
verder uitgewerkt.
Een onderscheid is gemaakt tussen cursussen, congressen e.d. die door of vanwege de
provincie in het provinciaal belang zijn georganiseerd en cursussen, congressen e.d.
waaraan individuele statenleden of gedeputeerden in verband met de vervulling van
het statenlidmaatschap op eigen initiatief deelnemen. In het laatste geval zijn er
aanvullende voorwaarden gesteld (inhoudelijke informatie over de cursus of het congres
en een kostenspecificatie).
Gezien de aard en duur van het ambt liggen voor staten- en commissieleden opleidingen
voor de hand die gericht zijn op het persoonlijk functioneren in het ambt en niet
opleidingen die gericht zijn op loopbaanontwikkeling.
Scholing is functiegericht als zij beoogt de voor de functie benodigde vakkennis en
vaardigheden te verwerven dan wel actueel te houden. Onder deze scholingskosten worden
verstaan de cursus- en lesgelden, de kosten van het studiemateriaal, examen- en diplomakosten
en de aanschafkosten van verplicht gesteld studiemateriaal, alsmede reis- en verblijfkosten
in het kader van de opleiding.
Voor staten- of commissieleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt
dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij
de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte
kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden
opgevoerd.Artikelen 7 en 17 Computer en internetverbinding
In het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden en het Rechtspositiebesluit
gedeputeerden is geregeld dat het staten- of commissielid, respectievelijk de gedeputeerde
van de provincie een computer (of een tablet of een dual-use apparaat in bruikleen
krijgt of een vergoeding ontvangt voor de aanschaf of het gebruik van zijn eigen computer.
De vergoeding is daarmee niet in strijd met de Provinciewet. Bijbehorende apparatuur
is apparatuur die is bestemd om aan de computer te worden gekoppeld om informatie
uit te wisselen. Voorbeelden hiervan zijn een printer of en docking station. De randapparatuur
moet voor het werk functioneel zijn en kan niet zelfstandig gebruikt worden. De nadere
voorwaarden zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die het statenlid en de gedeputeerde
met de provincie sluit. Het model van die overeenkomst is door gedeputeerde staten
vastgesteld.
Provinciale staten kunnen nadere voorwaarden stellen aan de eisen voor de apparatuur
die van de vergoeding gekocht wordt. Met deze bepaling en deze nadere voorwaarden
voldoet de tegemoetkoming ook aan de regels voor het noodzakelijkheidscriterium.
‘Een vaste maandelijkse vergoeding is op zich geen probleem en frustreert het noodzakelijkheidscriterium
niet. Het is echter wel raadzaam e.e.a. goed vast te leggen in een regeling waarbij
alle voorwaarden die de Provincie stelt zijn terug te vinden en door beide partijen
zijn ondertekend. Ook de beëindiging van de vergoeding bij einde van de activiteiten
van het Statenlidmaatschap dient hierin te worden opgenomen.’
De aanleg- en abonnementskosten van de internetvoorziening komen ten laste van de
provincie. Omdat bijna iedereen tegenwoordig al een internetverbinding heeft wordt
de al aanwezige internetverbinding niet vergoed, maar alleen de uitbreiding voor zover
die nodig is voor het uitoefenen van de functie. Provinciale staten kunnen hiervoor
een voor iedereen gelijk maximaal vergoedingsbedrag vaststellen.
Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen
en verstrekkingen naar de waarde in het economisch verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting
als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende
randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.
Gezien de grote variëteit aan mogelijkheden, de snelle ontwikkelingen op ICT-gebied
en de verschillende behoeften in provincies zijn er niet allerlei aanvullende regelingen
op detailniveau opgenomen, maar is in het vierde lid aan provinciale staten de bevoegdheid
gegeven om nadere (huishoudelijke) regels vast te stellen om maatwerk te leveren op
het niveau van de individuele provincie. Daarbij kan worden gedacht aan regeling van
het moment waarop moet worden gekozen uit de soorten voorzieningen (bruikleen of vergoeding
bij aanschaf c.q. gebruik van de eigen PC), bijv. eenmaal bij aanvang van de statenperiode.
Artikel 9 Uitkering bij overlijden
Bij overlijden van het statenlid bestaat er voor de nagelaten betrekkingen recht op
een overlijdensuitkering ter grootte van de vergoeding voor de werkzaamheden welke
het statenlid over de laatste drie maanden genoot. Deze voorziening sluit aan bij
die voor gedeputeerden.
Artikel 11 en 21 Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel
In verband met de werkkostenregeling moeten een aantal netto-vergoedingen en verstrekkingen
door de provincie aangewezen worden als eindheffingsbestanddeel. Anders worden deze
door de Belastingdienst als loon gezien en moet hierover belasting worden ingehouden.
Ook de vergoedingen en verstrekkingen die door de Belastingdienst gezien worden als
gerichte vrijstelling of voor nihil waardering in aanmerking komen, moeten in eerste
instantie aangewezen worden. In een later stadium wordt dan (in de financiële administratie)
aangegeven dat dit gerichte vrijstellingen of nihil waarderingen betreft.
Artikelen 12, 13, 14, 15 Reiskosten woon/werk en zakelijke reis- en verblijfkosten
gedeputeerden
Voor gedeputeerden is een vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld overeenkomstig
de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit gedeputeerden. In plaats daarvan
kan de gedeputeerde voor woon/werk en zakelijk verkeer belastingvrij ook een OV-jaarkaart/NS-Businesscard
1e of 2e klasse worden verstrekt.
Ingevolge artikel 13 worden zakelijke reiskosten, indien gemaakt met het openbaar
vervoer of met een taxi, volledig vergoed (mits in redelijkheid gemaakt) en indien
gemaakt met de eigen personenauto vergoed overeenkomstig het kilometertarief dat is
vastgesteld in de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit gedeputeerden.
Als een OV-jaarkaart/NS-Businesscard is verstrekt, zijn er uiteraard geen reiskosten
met openbare middelen van vervoer te declareren. Zakelijke reiskosten met eigen middelen
van vervoer worden in dat geval alleen bij hoge uitzondering vergoed: als met het
openbaar vervoer niet of slechts met aanzienlijk tijdverlies kan worden gereisd.
De voor gedeputeerden geregelde vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer, de vergoeding/verstrekking
van de OV-jaarkaart/BS-Businesscard en de vergoeding van reis- en verblijfkosten voor
dienstreizen zijn aangewezen als vergoeding c.q. verstrekking die in de forfaitaire
ruimte valt. Dat is van belang voor zover die vergoeding/verstrekking fiscaal bovenmatig
is, zoals de kilometervergoeding voor dienstreizen met de personenauto.
Op grond van de regeling wordt onder openbaar vervoer voor dienstreizen wel verstaan
een veerpont of een veerboot. Tol- en parkeerkosten worden niet genoemd in de regeling
en mogen daarom op grond van de Provinciewet niet vergoed worden.
Artikel 14 Dienstauto
Als onderdeel van de bedrijfsvoering kan de provincie een dienstauto met of zonder
chauffeur voor zakelijk gebruik beschikbaar stellen aan gedeputeerden. De dienstauto
kan ook voor het woon-werkverkeer worden gebruikt. In dat geval vindt wel een korting
plaats op de tegemoetkoming in de reiskosten woon/werk bij verstrekking van een ov-kaart/NS-Businesscard
of worden deze niet vergoed. Die korting vindt in dat geval ook plaats als een OV-jaarkaart/NS-Businesscard
is verstrekt. De dienstauto kan ook worden gebruikt voor de vervulling van een q.q.-nevenfunctie.
De eventueel uit hoofde van die nevenfunctie ontvangen vergoeding van reiskosten ter
zake wordt in dat geval in de provinciale kas gestort. De dienstauto is niet beschikbaar
voor privé-gebruik.
Artikel 18 Communicatie-apparatuur
Als communicatie-apparatuur zal in veel gevallen een mobiele telefoon verstrekt worden.
De nadere voorwaarden zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die de gedeputeerde
met de provincie sluit. Het model van die overeenkomst is door gedeputeerde staten
vastgesteld. Hierin kunnen afspraken gemaakt worden over het privé-gebruik en het
verhalen van de kosten daarvan op de gedeputeerde.
Artikel 19 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten
Ook personen van buiten provinciale staten kunnen tot gedeputeerde worden benoemd.
Dat kunnen ook personen zijn die niet in de provincie zelf wonen. Die zijn op grond
van de Provinciewet verplicht om te gaan wonen in de provincie waar zij gedeputeerde
zijn geworden. In dit artikel is geregeld dat zij bij verhuizing naar de provincie
in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding en eventueel voor vergoeding
van reis- en pensionkosten in afwachting van de verhuizing. De vergoedingen zijn onbelast.
Artikelen 22, 23 en 24 De procedure van declaratieIn de verordening zijn drie wijzen van betaling aangegeven. Ook is aangegeven in welke
gevallen welke betalingswijze aan de orde is en welke procedurevoorschriften in achtgenomen
moeten worden.
Hierbij gaat de voorkeur uit naar rechtstreekse facturering bij de provincie, en daarna
declaratie van vooruitbetaalde kosten of gebruik van de provinciale creditcard, waarbij
deze laatste twee afhankelijk zijn van de situatie.
Provinciale Staten van Noord Brabant,
de voorzitter de griffier
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. mr. K.A.E ten Cate