Toelichting Beleidsregel toepassing Wet Bibob Noord-Brabant
Inleiding
Een van de conclusies die de Parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden (de
Commissie-Van Traa) in 1996 trok was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit
vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit
voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt
in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Criminele personen
kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door onder meer gebruik
te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten.
Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.
Op 1 juni 2003 is de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
(hierna: Wet Bibob) in werking getreden. De Wet Bibob is een (preventief) bestuursrechtelijk
instrument. Als er een ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een (aangevraagde) vergunning
mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of om uit strafbare feiten
verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten, dan kan het bevoegde bestuursorgaan
de aanvraag weigeren of de verleende vergunning intrekken. Zo wordt voorkomen dat
de overheid strafbare feiten faciliteert en wordt bovendien de concurrentiepositie
van bonafide ondernemers beschermd. Op deze manier beschermt de Wet Bibob de integriteit
van de overheid. Om de mate van gevaar te bepalen, kan het bestuursorgaan advies aanvragen
bij het Landelijke Bureau Bibob (hierna: LBB). De wet biedt tevens de mogelijkheid
om gebruik te maken van dergelijke instrumenten bij het verlenen van subsidies, het
aanbesteden van overheidsopdrachten en het aangaan van vastgoedtransacties wanneer
het (ernstige) gevaar bestaat dat daarmee strafbare feiten gepleegd zullen worden
of dat uit strafbare feiten verkregen geld benut zal worden. Een minder zwaar instrument
dat de Wet Bibob biedt, is het verbinden van extra voorschriften aan bijvoorbeeld
een vergunning of een subsidie. Deze voorschriften moeten erop zijn gericht om het
gevaar weg te nemen of te beperken dat een vergunning of subsidie mede gebruikt zal
worden om strafbare feiten te plegen of om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen
voordelen te benutten.
Op 1 juli 2013 is de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob in werking getreden. Door
de wijziging van de Wet Bibob is het toepassingsbereik van de wet verruimd. De rechtsbescherming
van de betrokkene en de informatiepositie van het bevoegd gezag zijn verbeterd en
er zijn maatregelen getroffen om de lastenverzwaring van bedrijven te beperken, waaronder
het vaststellen van landelijke vragenformulieren.
Gedeputeerde Staten en de provincie Noord-Brabant als rechtspersoon passen de Wet
Bibob toe en volgen de wetswijzigingen. Gedeputeerde Staten hebben hiertoe een geheel
nieuwe beleidsregel vastgesteld, omdat zij de toepassing van de Wet Bibob wilden uitbreiden
en het bestaande beleid wilden aanpassen aan opgedane ervaringen. Met deze beleidsregel
ontstaat een helder bibob-beleid, dat willekeur voorkomt, duidelijkheid biedt voor
de Brabantse inwoners en bedrijven, en inzichtelijk is voor de betrokkenen.
Bij het opstellen van bibob-beleid is het van belang geweest te onderzoeken hoe de
Wet Bibob selectief, consequent en risicogericht kan worden ingezet en de lastenverzwaring
voor het bedrijfsleven kan worden beperkt.
Artikelsgewijze toelichting
Paragraaf 1 Algemeen
Artikel 1 Begripsbepalingen
De Wet Bibob hanteert in artikel 1, eerste lid, een aantal begripsbepalingen. Voor
zover deze begrippen in deze beleidsregel worden gehanteerd, wordt hieronder hetzelfde
verstaan als in dat artikel van de Wet Bibob. In aanvulling daarop hanteert deze beleidsregel
een aantal begrippen, die in artikel 1 nader worden omschreven.
Deze beleidsregel geldt voor zowel beschikkingen (omgevingsvergunningen en subsidiebeschikkingen),
die verstrekt worden door Gedeputeerde Staten, als overheidsopdrachten, die aanbesteed
en gegund worden door de rechtspersoon de provincie Noord-Brabant. Daarom geldt dat
onder ‘Gedeputeerde Staten’ zowel het bestuursorgaan als het college handelend namens
de provincie Noord-Brabant wordt verstaan.
Paragraaf 2 Omgevingsvergunningen
Artikel 2 Aanleiding eigen onderzoek
Gedeputeerde Staten hebben de mogelijkheid om aanvragen om omgevingsvergunningen te
weigeren als er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste
lid, van de Wet Bibob. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om reeds
verleende omgevingsvergunningen in te trekken als er sprake is van een dergelijk gevaar.
Soms is er een indicatie waarbij het niet ter zake doet of er sprake is van een aanvraag
of van een reeds verleende omgevingsvergunning. Bij deze indicaties moet het altijd
mogelijk zijn om een onderzoek te starten op basis van de Wet Bibob. Dat is bijvoorbeeld
het geval bij handhavingsinformatie, strafrechtelijke informatie of een tip van de
officier van justitie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob. Dergelijke indicaties
kunnen een aanleiding vormen om deze (aanvragen om) omgevingsvergunningen aan een
eigen onderzoek (inclusief door betrokkene(n) in te vullen bibob-vragenformulier)
te onderwerpen.
Zo kunnen Gedeputeerde Staten in het geval van een tip van de officier van justitie
een eigen onderzoek opstarten. Het is dan niet relevant binnen welke branche de inrichting
valt of in welke categorie van Bijlage I, Besluit omgevingsrecht deze inrichting kan
worden ingedeeld. Het handhavingsverleden van een bedrijf, bijvoorbeeld het stelselmatig
overtreden van voorschriften waartegen met een handhavingsbeschikking is opgetreden,
kan ook een belangrijke indicator zijn van het zich niet houden aan wet- en regelgeving
en dus het plegen van strafbare feiten. Derhalve kan ook dit leiden tot genoemd eigen
onderzoek.
Daarnaast moet de situatie worden voorkomen dat Gedeputeerde Staten of een ander bestuursorgaan
op één vlak de Wet Bibob toepassen, maar Gedeputeerde Staten dat op een ander vlak
niet doen. Het kan immers voorkomen dat een bedrijf zowel een omgevingsvergunning
aanvraagt bij, als subsidie ontvangt van Gedeputeerde Staten. Het zou dan merkwaardig
zijn als de omgevingsvergunning wordt geweigerd op basis van de Wet Bibob, maar er
geen eigen onderzoek wordt verricht naar de subsidie van datzelfde bedrijf. Vandaar
dat de toepassing van de Wet Bibob in het ene geval (door Gedeputeerde Staten, dan
wel een ander bestuursorgaan of andere overheidsinstantie), kan leiden tot een eigen
onderzoek in een ander geval.
Ten slotte zijn er nog andere indicaties die aanleiding kunnen geven tot een eigen
onderzoek. Denk daarbij aan informatie die uit het toezicht op een bedrijf is gebleken,
informatie van de partners uit het RIEC-samenwerkingsverband of berichten in de media
over betrokkenheid bij strafbare feiten.
Samengevat kunnen alle (aanvragen om) omgevingsvergunningen aan een eigen onderzoek
worden onderworpen indien de in dit artikel genoemde indicaties of omstandigheden
zich voordoen. Als er een eigen onderzoek plaatsvindt, is de vergunningaanvrager/-houder
verplicht een bibob-vragenformulier in te vullen op basis van artikel 30 van de Wet
Bibob.
Artikel 3 Aanleiding eigen onderzoek bij een aanvraag
Naast de indicaties en omstandigheden genoemd in artikel 2 van de beleidsregel, voeren
Gedeputeerde Staten ook een eigen onderzoek uit bij aanvragen om een omgevingsvergunning
onderdeel milieu (oprichtings-, veranderings- of revisievergunning) bij de in dit
artikellid genoemde categorieën als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht. Ook kunnen
Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek uitvoeren bij aanvragen om een omgevingsvergunning
onderdeel bouw voor dezelfde categorieën. De omschrijvingen van deze categorieën zijn
voor de duidelijkheid en overzichtelijkheid volledig opgenomen in bijlage 1 bij deze
toelichting.
Deze beleidsregel bevat een uitbreiding van de categorieën ondernemingen waarbij Gedeputeerde
Staten een eigen onderzoek uitvoeren bij een aanvraag om omgevingsvergunning. In de
vorige beleidsregel vond er een dergelijk onderzoek plaats bij aanvragen van bedrijven
uit de afvalbranche (categorie 28.4, 28.5 en 28.6) en de vuurwerkbranche (categorie
3.5). Dit zijn branches die kwetsbaar zijn voor criminaliteit (zie bijvoorbeeld pagina
3 van de Indicatorenlijst milieubranche van Dienst Justis op www.justis.nl/producten/
bibob/documenten/). Het verrichten van een eigen onderzoek tot de inrichtingen die
vallen onder categorie 28.4, 28.5 en 28.6 (pure afvalstoffenverwerking) is echter
te beperkt. Vaak is het onderscheid tussen afvalstoffenverwerking en recycling van
reststoffen discutabel. Bovendien is het soms onduidelijk wanneer afvalstoffenverwerking
de voornaamste activiteit van een inrichting is en wanneer dit een bijkomende activiteit
is. Ten slotte willen Gedeputeerde Staten voorkomen dat door de activiteiten anders
te omschrijven of in de omschrijving anders te prioriteren, ondernemingen onder een
eigen onderzoek uit kunnen komen. Daarom hebben Gedeputeerde Staten besloten tot een
uitbreiding van de categorieën van inrichtingen waarbij er een eigen onderzoek volgt
bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Deze uitbreiding heeft betrekking op aanvragen
van inrichtingen uit branches waarbij be- of verwerking of recycling van afval en/of
reststoffen een belangrijk onderdeel is of kan zijn van het productieproces. Daaronder
vallen nu bijvoorbeeld ook mestvergisting en de verwerking van destructiemateriaal
(dierlijk afval dat bijvoorbeeld afkomstig is uit de vleesverwerkende industrie).
Verder vindt de uitbreiding plaats naar andere branches die binnen (de wetsgeschiedenis
van) de Wet Bibob als criminogeen (vatbaar voor misdaad) zijn aangeduid en waarvoor
wij bevoegd gezag zijn, zoals de vervoerssector. Zie in dit kader ook de toelichting
op artikel 8.
Ten slotte vindt er ook een uitbreiding plaats omdat met deze beleidsregel, naast
de aanvragen om oprichtings- en revisievergunningen, ook de aanvragen om veranderingsvergunningen
en om omgevingsvergunningen onderdeel bouw voortaan aan een eigen onderzoek (kunnen)
worden onderworpen. Voor aanvragen om omgevingsvergunning onderdeel bouwen geldt daarbij
dat er geen eigen onderzoek volgt als de bouwsom volgens de berekening van Gedeputeerde
Staten exclusief BTW € 50.000 of minder bedraagt.
Bij een aanvraag om omgevingsvergunning zoals omschreven in dit artikel, zal de betrokkene
of zullen de betrokkenen, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren voor de omgevingsvergunning,
een zogenaamd bibob-vragenformulier dienen in te vullen en in te leveren bij Gedeputeerde
Staten. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd die in deze vragenformulieren
zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens Gedeputeerde
Staten zijn benoemd. Het bibob-vragenformulier en alle andere gegevens die Gedeputeerde
Staten van de betrokkene(n) nodig hebben om het eigen onderzoek te kunnen verrichten,
maken onderdeel uit van de aanvraag en zijn daarmee gegevens en bescheiden als bedoeld
in 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Mocht(en) de betrokkene(n)
deze gegevens en bescheiden niet aanleveren, dan kan dit leiden tot het buiten behandeling
laten van de aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van
de Algemene wet bestuursrecht.
Omdat toepassing van de Wet Bibob een ultimum remedium is, zullen Gedeputeerde Staten
eerst de mogelijkheden nagaan die reguliere wetgeving biedt voordat zij besluiten
de Wet Bibob toe te passen.
Het eigen onderzoek naar het al dan niet toepassen van de Wet Bibob bestaat uit in
ieder geval de controle en analyse van:
- •
de door de aanvrager/houder van de vergunning en overige betrokkenen aangereikte
informatie uit de vragenformulieren (het algemene vragenformulier en het bibob-vragenformulier)
en de door hen daarbij aangeleverde documenten;
- •
de door de aanvrager/houder van de vergunning en overige betrokkenen aangereikte
informatie bij eerdere aanvragen om omgevingsvergunningen voor dezelfde inrichting;
- •
eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager of andere betrokkenen
overgelegde documenten of informatie;
- •
overigens bij Gedeputeerde Staten aanwezige documenten omtrent de bij de aanvraag
betrokken ondernemingen en personen;
- •
een openbronnenonderzoek (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster et cetera); en
- •
een geslotenbronnenonderzoek voor zover de Wet Bibob daar mogelijkheden toe biedt
(met name gegevens van de politie en het Openbaar Ministerie).
Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van Gedeputeerde
Staten versterkt worden vanuit het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC).
Ook kunnen Gedeputeerde Staten desgewenst gebruik maken van de expertise van het RIEC.
Artikel 4 Gevolgen eigen onderzoek bij een aanvraag
Als uit het eigen onderzoek blijkt dat het aannemelijk is dat er sprake is van een
ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, dan kunnen Gedeputeerde
Staten de omgevingsvergunning weigeren of deels weigeren. Voor dat laatste kunnen
Gedeputeerde Staten bijvoorbeeld kiezen als er een ernstig gevaar is voor strafbare
feiten die betrekking hebben op een deel van de omgevingsvergunning. In het geval
dat de betrokkene in het verleden herhaaldelijk strafbare feiten heeft gepleegd bij
het omgaan met asbest, dan kunnen Gedeputeerde Staten er bijvoorbeeld voor kiezen
om het gedeelte van de omgevingsvergunning dat ziet op het bewerken of verwerken van
materiaal met asbest, te weigeren.
Vanuit het rechtsadagium ‘wie het meerdere mag, mag ook het mindere’ kunnen Gedeputeerde
Staten er in het geval van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet
Bibob ook voor kiezen om extra voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning.
Daarvoor kunnen zij bijvoorbeeld kiezen als het gevaar ziet op een beperkt onderdeel
van de vergunning en er afdoende maatregelen mogelijk zijn om dit te ondervangen,
maar bijvoorbeeld ook als weigeren van de omgevingsvergunning niet proportioneel zou
zijn. Het verbinden van dergelijke voorschriften kunnen Gedeputeerde Staten ook als
er sprake is van een mindere mate van gevaar. Zulke voorschriften zijn altijd bedoeld
om het geconstateerde gevaar weg te nemen, dan wel te beperken.
Als er uit het eigen onderzoek van Gedeputeerde Staten indicaties blijken dat er sprake
zou kunnen zijn van een gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, dan vragen
Gedeputeerde Staten in beginsel hierover een advies aan bij het LBB. Het LBB is bij
uitstek de expert op dit gebied en heeft een onafhankelijke rol in het beoordelen
of er sprake is van een gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Het LBB
is daarnaast bevoegd om een diepgravender onderzoek te doen, omdat het LBB op basis
van de Wet Bibob meer informatie kan verkrijgen uit gesloten bronnen dan Gedeputeerde
Staten. Alleen wanneer de noodzaak naar het oordeel van Gedeputeerde Staten ontbreekt
om advies aan te vragen bij het LBB, zullen zij daarvan afzien. Dat is bijvoorbeeld
het geval als er ten aanzien van de betrokkene al een advies is van het LBB dat ook
te gebruiken is bij het beoordelen van de aanvraag in kwestie.
Wanneer Gedeputeerde Staten advies aanvragen bij het LBB, informeren zij betrokkene
hierover. Als het LBB advies heeft uitgebracht, volgt een standpuntbepaling van Gedeputeerde
Staten. Als Gedeputeerde Staten in het eigen onderzoek en het advies van het LBB aanleiding
zien om de aanvraag om omgevingsvergunning te weigeren, dan stellen zij daarvan de
betrokkene(n) op de hoogte. Gedeputeerde Staten verstrekken dan een afschrift van
het LBB-advies en betrokkenen krijgen de mogelijkheid hierop te reageren. Als er sprake
is van derden die in het advies genoemd worden, dan ontvangen die derden de delen
van het advies waarin zij genoemd worden, voor zover de gegevens van belang zijn voor
de beslissing die Gedeputeerde Staten uiteindelijk moeten nemen ten aanzien van toepassing
van de Wet Bibob. Betrokkene(n) en derden worden daarbij door Gedeputeerde Staten
gewezen op hun geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet.
Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het LBB, dan wordt de wettelijke
termijn waarbinnen op de aanvraag dient te worden besloten, opgeschort vanaf de dag
waarop de aanvraag van het advies door het LBB in behandeling wordt genomen tot en
met de dag waarop Gedeputeerde Staten het advies hebben ontvangen, met een maximum
van 8 weken. Verlenging van de adviestermijn van het LBB (met maximum 4 weken), alsmede
eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het LBB leiden tot een verdere
opschorting van de wettelijke beslistermijn op de aanvraag om omgevingsvergunning.
Als er sprake is van een aanvraag van een omgevingsvergunning onderdeel milieu als
bedoeld in artikel 2.1, aanhef en eerste lid, onderdeel e, onder 2 of 3, van de Wabo
(een veranderings- of revisievergunning) of een aanvraag van een omgevingsvergunning
onderdeel bouw, dan kunnen het eigen onderzoek en de adviesaanvraag bij het LBB ook
zien op de op dat moment vigerende omgevingsvergunning. Als het aannemelijk is dat
er sprake is van een gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, dan kan dat
in een dergelijk geval ook gevolgen hebben voor de reeds verleende omgevingsvergunning
(zie artikel 3 juncto artikel 6, eerste lid, van de beleidsregel).
Artikel 5 Aanleiding eigen onderzoek bij een verleende omgevingsvergunning
Net als dat artikel 3 van de beleidsregel een aanvulling is op artikel 2 voor wat
betreft omstandigheden waarin Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek kunnen uitvoeren
bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, is artikel 5 van de beleidsregel een
aanvulling op artikel 2 voor wat betreft omstandigheden waarin Gedeputeerde Staten
een eigen onderzoeken kunnen uitvoeren bij reeds verleende omgevingsvergunningen.
In het algemeen willen Gedeputeerde Staten voorkomen dat verleende omgevingsvergunningen
in de handen komen van (rechts)personen die betrokken zijn bij strafbare feiten, omdat
daarbij alsnog het gevaar kan ontstaan dat een omgevingsvergunning mede gebruikt zal
worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of om uit strafbare feiten verkregen
of te verkrijgen voordelen te benutten. Meer specifiek kunnen kwaadwillende (rechts)personen
gebruik maken van een zogenaamde stromanconstructie om de Wet Bibob te omzeilen. Gedeputeerde
Staten willen met dit artikel dus ook de situatie voorkomen waarin een (rechts)persoon
zonder criminele antecedenten een omgevingsvergunning aanvraagt en deze vervolgens
overdraagt aan een (rechts)persoon die in het verleden wel is betrokken bij strafbare
feiten en Gedeputeerde Staten vervolgens de Wet Bibob niet kunnen toepassen. Daarom
voeren Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek uit indien nadat een omgevingsvergunning
verleend is, de inrichting wordt overgedragen aan een andere (rechts)persoon of nadat
de rechtspersoon waaraan de vergunning is verleend, in handen komt van een andere
eigenaar.
Daarnaast kan het voorkomen dat bij een eigen onderzoek ten aanzien van een aanvraag
om omgevingsvergunning nog niet alle informatie aan de zijde van de aanvrager beschikbaar
is. Zo kan het zo zijn dat de aanvrager nog niet weet hoe hij de investeringen die
bij de omgevingsvergunning horen, gaat financieren. Als later deze gegevens wel beschikbaar
komen, dat zullen Gedeputeerde Staten daar alsnog onderzoek naar doen.
Ook aan een eigen onderzoek bij een verleende omgevingsvergunning, zijn de vergunninghouder
en andere betrokkenen verplicht medewerking te verlenen door gegevens en bescheiden
te verstrekken die nodig zijn voor het verrichten van een eigen onderzoek (artikel
30, derde lid, van de Wet Bibob). Als deze gegevens en bescheiden niet worden overgelegd,
dan mogen Gedeputeerde Staten een ernstig gevaar aannemen als bedoeld in artikel 3
van de Wet Bibob en kunnen zij de omgevingsvergunning intrekken (artikel 4, eerste
lid, van de Wet Bibob).
Gedeputeerde Staten kunnen ter verkrijging van relevante informatie over mogelijke
stromanconstructies informatie inwinnen bij de RIEC’s (de Regionale Informatie- en
Expertisecentra).
Artikel 6 Gevolgen eigen onderzoek bij een verleende omgevingsvergunning
Voor dit artikel geldt hetzelfde als voor artikel 4. Zie voor de toelichting op dit
artikel daarom de toelichting op artikel 4. Hierbij is van belang te vermelden dat
ook een eigen onderzoek bij een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel
3 aanleiding kan zijn om een verleende omgevingsvergunning in te trekken. Dit zal
met name het geval zijn als er een veranderings- of revisievergunning of een omgevingsvergunning
onderdeel bouwen is aangevraagd. Enkel het weigeren van de aangevraagde omgevingsvergunning
zou er dan toe leiden dat de aanvrager nog steeds de activiteiten kan uitvoeren die
met de geldende omgevingsvergunning zijn vergund. Aangezien er dan in het gros van
de gevallen ook sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste
lid, van de Wet Bibob ten aanzien van deze vergunning, is het vaak ook wenselijk de
geldende vergunning in te kunnen trekken. Daarom blijkt uit de verwijzing naar artikel
3 in dit artikel van de beleidsregel dat een eigen onderzoek bij een aanvraag gevolgen
kan hebben voor een reeds verleende omgevingsvergunning, zoals verwoord in artikel
6, eerste lid, van de beleidsregel.
Met name als een aanvrager een veranderings- of oprichtingsvergunning aanvraagt, dan
zal het eigen onderzoek zich in beginsel vooral richten op de aangevraagde vergunning,
maar zullen Gedeputeerde Staten ook de vigerende omgevingsvergunning bij dat onderzoek
betrekken. Een adviesaanvraag bij het LBB heeft dan in beginsel betrekking op zowel
de aangevraagde als de reeds verleende omgevingsvergunning en zal verreweg in de meeste
gevallen zowel een adviesaanvraag als bedoeld in artikel 4, tweede lid, als een adviesaanvraag
als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de beleidsregel zijn.
Paragraaf 3 Subsidies
Artikel 7 Aanleiding eigen onderzoek
Het toepassen van de Wet Bibob bij subsidies is nieuw bij de provincie Noord-Brabant.
De Wet Bibob biedt de mogelijkheden aanvragen voor subsidie te weigeren als er een
ernstig gevaar is als omschreven in artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob. Net als
bij omgevingsvergunning zijn er bij subsidies soms indicaties waarbij het niet ter
zake doet of er sprake is van een aanvraag of van een reeds verleende subsidiebeschikking.
Bij deze indicaties moet het altijd mogelijk zijn om een onderzoek te starten op basis
van de Wet Bibob. Dit zijn dezelfde indicaties als bij omgevingsvergunningen. Voor
dit artikel geldt daarom hetzelfde als voor artikel 2. Zie voor de toelichting op
dit artikel de toelichting op artikel 2.
Artikel 8 Aanleiding eigen onderzoek bij een aanvraag
De in bijlage 1 genoemde risicocategorieën worden in de wetsgeschiedenis van de Wet
Bibob en de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob genoemd als risicocategorieën[1]
en/of zijn categorieën van rechtspersonen of activiteiten die op de Indicatorenlijsten
van het Landelijk Bureau Bibob voorkomen[2]. De genoemde categorieën worden als risicocategorieën
gezien omdat het gaat om:
- •
branches waarmee mensen die strafbare feiten plegen technisch en financieel vertrouwd
zijn (zij kennen de technische faciliteiten die de bedrijven kunnen bieden en de mogelijkheden
om geld wit te wassen);
- •
sectoren die een lage drempel van toetreding kennen (er zijn weinig diploma’s vereist
om als zelfstandig ondernemer te beginnen en het is niet moeilijk om iemand met de
benodigde papieren als stroman in te huren);
- •
branches die bestaan uit enkele grote bedrijven en een groot aantal kleine bedrijven
die met elkaar in een harde onderlinge concurrentie zijn verwikkeld;
- •
branches waarin grote sommen contact geld in om gaat, wat de mogelijkheid biedt om
activiteiten en inkomsten niet in de administratie op te nemen;
- •
economische sectoren waarin weinig is geregeld, waarin de regels gecompliceerd, tegenstrijdig
of in de praktijk moeilijk werkbaar zijn;
- •
sectoren en branches waarbij strafbare feiten vaker voorkomen dan normaal; en
- •
sectoren die op andere wijze kwetsbaar of vatbaar zijn voor criminele beïnvloeding[3].
[1] Zie met name het oorspronkelijke artikel 1, eerste lid, sub c, van de Wet Bibob;
artikel 3 van het Besluit Bibob en de toelichting hierop in Stb. 2003, 180; het oorspronkelijke
artikel 4 van het Besluit Bibob en de toelichting hierop in Stb. 2003, 180, p. 2,
8 en 9; de wijziging van artikel 4 van het Besluit Bibob, Stb. 2011, 418, p. 1, 5
en 6; Kamerstukken II 1999/2000, 26 883, nr. 3, p. 4, 5 en 31; Kamerstukken II 2010/11,
32 676, nr. 3, p. 5 tot en met 8 en 20; Kamerstukken II 2010/11, 32 676, nr. 4, p.
1, 4, 5, 7 en 8; Kamerstukken II 2011/12, 32 676, nr. 8, p. 2; Kamerstukken II 2011/12,
32 676, nr. 11; en Kamerstukken II 2011/12, 32 676, nr. 12.
[2] Zie met name de Indicatorenlijst subsidies, maar ook de Indicatorenlijst milieubranche,
de Indicatorenlijst openbare inrichtingen en de Indicatorenlijst vastgoedtransacties
op www.justis.nl/producten/bibob/documenten/.
[3] Zie met name Kamerstukken II 1999/2000, 26 883, nr. 3, p. 4; en de toelichting
op de wijziging van het Besluit Bibob, Stb. 2011, 418, p. 5.Artikel 9 Gevolgen eigen onderzoek bij een aanvraag
Hiervoor geldt hetzelfde als bij aanvragen om omgevingsvergunningen. Zie daarom voor
een toelichting op dit artikel, de toelichting op artikel 4 van deze beleidsregel.
Een aanvullende mogelijkheid die Gedeputeerde Staten hebben bij een aanvraag om een
subsidiebeschikking, is om de subsidie op een lager bedrag vast te stellen. Hiervan
kunnen Gedeputeerde Staten bijvoorbeeld gebruik maken als de subsidie bestaat uit
een aantal te onderscheiden onderdelen en het geconstateerde gevaar ziet op één of
meer, maar niet alle onderdelen. Artikel 10 Aanleiding eigen onderzoek bij een verleende subsidie
Hiervoor geldt hetzelfde als voor omgevingsvergunningen. Een verschil tussen een omgevingsvergunning
en een subsidie is dat er bij een subsidie twee duidelijke toetsmomenten zijn: bij
de aanvraag om subsidiebeschikking en bij de subsidievaststelling. Meestal geldt dat
de subsidieontvanger bij de subsidievaststelling moet verantwoorden hoe hij de subsidie
heeft ingezet. Als tussendoor de rechtspersoon geheel of ten dele in handen is gekomen
van een andere eigenaar, is dat voor Gedeputeerde Staten reden voor het uitvoeren
van een eigen onderzoek. Dit om te voorkomen dat een rechtspersoon zonder criminele
antecedenten de subsidie aanvraagt en de rechtspersoon vervolgens in handen komt van
(rechts)personen die in verband staan met strafbare feiten zonder dat Gedeputeerde
Staten daar onderzoek naar kunnen doen. Zie voor het overige voor een toelichting
op dit artikel, de toelichting op artikel 5 van deze beleidsregel.
Artikel 11 Gevolgen eigen onderzoek bij een verleende subsidie
Hiervoor geldt ook hetzelfde als voor omgevingsvergunningen. Hierbij geldt dat Gedeputeerde
Staten, naast de mogelijkheid om de verleende subsidie in te trekken, de mogelijkheid
hebben om de subsidie op een lager bedrag vast te stellen en de mogelijkheid hebben
om de subsidie op een andere manier te wijzigen ten nadele van de ontvanger. Bij de
mogelijkheid om de subsidie op een lager bedrag vast te stellen, moet vooral worden
gedacht aan de situatie dat de subsidie bestaat uit duidelijke te onderscheiden onderdelen
(zie de toelichting op artikel 9). Zie voor het overige voor een toelichting op dit
artikel, de toelichting op artikel 6 van deze beleidsregel.
Paragraaf 4 Overheidsopdrachten
Artikel 12 Aanleiding eigen onderzoek
Het toepassen van de Wet Bibob bij overheidsopdrachten is eveneens nieuw bij de provincie
Noord-Brabant. De Wet Bibob biedt de mogelijkheid om bepaalde overheidsopdrachten
niet te gunnen of een overeenkomst te ontbinden indien door bedrijven niet of niet
meer wordt voldaan aan de vereisten die op basis van de Wet Bibob of de wetgeving
die geldt voor overheidsopdrachten zijn gesteld.
In artikel 3 van het Besluit Bibob zijn sectoren aangewezen ten aanzien waarvan het
wenselijk kan zijn aan het LBB advies te vragen op het moment dat een eigen onderzoek
van Gedeputeerde Staten daar aanleiding voor geeft. Het advies kan worden gevraagd
voordat een beslissing wordt genomen inzake de gunning van een overheidsopdracht of
de ten behoeve van de ontbinding van een overeenkomst met de natuurlijke persoon of
rechtspersoon aan wie de opdracht is gegund. De aangewezen sectoren zijn:
Gedeputeerde Staten hebben besloten zich bij deze drie categorieën van de wetgever
aan te sluiten. Als er sprake is van een aanbesteding van een levering, een dienst
of een werk als bedoeld in het ‘Inkoopbeleid provincie Noord-Brabant’ in één van deze
sectoren, kunnen Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek uitvoeren.
Teneinde de administratieve lasten voor inschrijvers zoveel mogelijk te beperken,
wordt de inschrijver pas verplicht het bibob-vragenformulier in te vullen als er twijfels
zijn over de integriteit van de partij. Het eigen onderzoek bij aanbestedingen zal
starten met een toets op de bescheiden die de partijen op grond van de aanbesteding
en het ‘Inkoopbeleid provincie Noord-Brabant’ al moeten overleggen. Om dit onderzoek
uit te voeren, zal gebruik worden gemaakt van het instrumentarium dat de Wet Bibob
ons biedt.Artikel 13 Gevolgen eigen onderzoek
De integriteit van de provincie Noord-Brabant wordt ook aangetast op het moment dat
overheidsopdrachten van de provincie mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten
te plegen of om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten.
Hetzelfde geldt als één van de selectiecriteria van de gunning zich voordoet. Vandaar
dat Gedeputeerde Staten in de beleidsregel ook de mogelijkheid hebben opgenomen om
bij overheidsopdrachten de Wet Bibob toe te passen.
Bij overheidsopdrachten moeten Gedeputeerde Staten altijd een goede afweging maken
tussen wat Gedeputeerde Staten met de toepassing van het bibob-instrumentarium willen
bereiken en de belangen die spelen bij de gunning van een overheidsopdracht. Op basis
van het eigen onderzoek en in beginsel een advies van het LBB kunnen Gedeputeerde
Staten besluiten om een gegadigde/inschrijver van de overheidsopdracht uit te sluiten,
om ontbindende voorwaarden op te nemen in de overeenkomst ten aanzien van de overheidsopdracht,
of om als voorwaarde op te nemen dat onderaannemers niet zonder toestemming van Gedeputeerde
Staten worden gecontracteerd. Van de mogelijkheid om ontbindende voorwaarden op te
nemen, zullen Gedeputeerde Staten met name gebruik maken als dit ervoor zorgt dat
het geconstateerde gevaar weggenomen of beperkt wordt. Als het gaat om een situatie
waarin één of meerdere van de selectiecriteria aan de orde is of zijn (bijvoorbeeld
de situatie waarin een ondernemer een ernstige beroepsfout heeft gemaakt of belastingen
niet heeft betaald), kunnen Gedeputeerde Staten ervoor kiezen om ontbindende voorwaarden
op te nemen in de overeenkomst die herhaling voorkomen of het risico op herhaling
beperken. Het uitsluiten van een gegadigde/inschrijver dan wel het opnemen van dergelijke
voorwaarden vergt altijd een afweging op casusniveau, waarbij de proportionaliteit
van een eventuele uitsluiting een belangrijke rol speelt.
Als het gevaar of de selectiecriteria zich richten op of te maken hebben met het gebruik
maken van (bepaalde) onderaannemers, dan zullen Gedeputeerde Staten de voorwaarde
opnemen dat onderaannemers niet zonder hun toestemming mogen worden gecontracteerd
als daarmee het geconstateerde gevaar of een herhaling van het zich voordoen van één
van de selectiecriteria wordt weggenomen of beperkt. Ook hiervoor geldt dat uitsluiten
van een gegadigde/inschrijver dan wel het opnemen van dergelijke voorwaarden altijd
een afweging op casusniveau vergt, waarbij ook de proportionaliteit van een eventuele
uitsluiting een belangrijke rol speelt.
Bij het aanbesteden van overheidsopdrachten gelden vaak scherpe termijnen. Zeker bij
grote onderzoeken of als er indicaties zijn die duiden op een gevaar of het zich voordoen
van één van de selectiecriteria, dan kan het eigen onderzoek het halen van de termijnen
in gevaar brengen. Dat geldt specifiek in het geval dat Gedeputeerde Staten een advies
aanvragen bij het LBB. Daarom moet het voor Gedeputeerde Staten mogelijk zijn om bijvoorbeeld
ontbindende voorwaarden op te nemen in de overeenkomst voor het geval een ernstig
gevaar of de aanwezigheid van een selectiecriterium zich voordoet. Het sluiten van
de overeenkomst kan dan doorgang vinden, maar als vervolgens uit het eigen onderzoek
en/of LBB-advies blijkt dat er sprake is van een gevaar of het zich voordoen van één
van de selectiecriteria, dan kan de overeenkomst alsnog ontbonden worden.
Ook is het mogelijk in de overeenkomst op te nemen dat er op een later moment, op
grond van het LBB-advies en/of het eigen onderzoek alsnog extra voorwaarden kunnen
worden gesteld aan het uitvoeren van de overheidsopdracht. Hetzelfde geldt voor de
voorwaarde dat onderaannemers niet zonder toestemming van Gedeputeerde Staten worden
gecontracteerd. Ook die voorwaarde kan worden opgenomen in de overeenkomst als het
eigen onderzoek nog niet is afgerond of het LBB-advies nog niet is ontvangen of verwerkt
door Gedeputeerde Staten. Een variant daarop is dat in de overeenkomst wordt bepaald
dat later, op basis van het afgeronde eigen onderzoek en/of het LBB-advies, alsnog
een afspraak wordt gemaakt of het goedkeuren van onderaannemers door Gedeputeerde
Staten. Ten slotte is het opnemen van dergelijke voorwaarden mogelijk als er aanwijzingen
zijn dat de gegadigde/inschrijver waarmee de overeenkomst wordt aangegaan, tijdens
de looptijd van de opdracht geheel of ten dele in handen komt van een andere eigenaar.
Als dat het geval is, kan immers de situatie ontstaan dat er bij de nieuwe eigenaar
sprake is van gevaar als bedoeld in de Wet Bibob of van de aanwezigheid van één van
de selectiecriteria.
Paragraaf 5 Overige bepalingen
Artikel 14 Strafbaar feit ter verkrijging van een beschikking
De Wet Bibob biedt de mogelijkheid om een aangevraagde omgevingsvergunning of subsidiebeschikking
te weigeren of om een verleende omgevingsvergunning of subsidiebeschikking in te trekken
als het aannemelijk is dat ter verkrijging van de omgevingsvergunning of subsidiebeschikking
een strafbaar feit is gepleegd (artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob). Er moet dan
bijvoorbeeld gedacht worden aan valsheid in geschrifte bij de aanvraag. Als er indicaties
zijn dat dit het geval is, dan verrichten Gedeputeerde Staten een eigen onderzoek.
Als uit het eigen onderzoek blijkt dat er concrete indicaties zijn dat dit het geval
is, dan zullen Gedeputeerde Staten in beginsel advies aanvragen bij het Landelijk
Bureau Bibob.
Op grond van het eigen onderzoek en/of het advies van het LBB kan de aangevraagde
omgevingsvergunning of subsidiebeschikking worden geweigerd en/of de reeds verleende
omgevingsvergunning of subsidiebeschikking worden ingetrokken.
Artikel 15 Achterwege laten eigen onderzoek
Een eigen onderzoek vindt niet plaats indien de omgevingsvergunning of subsidie wordt
aangevraagd door een overheidsdienst of een terreinbeherende organisatie, of als de
omgevingsvergunning is overgedragen aan een overheidsdienst of een terreinbeherende
organisatie. Hetzelfde geldt voor de situatie waarin een overheidsopdracht wordt gegund
aan een rechtspersoon met een overheidstaak of een terreinbeherende organisatie.
Artikel 16 Beperkt eigen onderzoek
Onnodige lasten voor het bedrijfsleven willen Gedeputeerde Staten zoveel mogelijk
voorkomen. Daarom vindt er slechts een beperkt eigen onderzoek plaats indien er minder
dan twee jaar geleden al een eigen onderzoek heeft plaatsgevonden naar dezelfde betrokkene(n)
in het kader van een andere procedure. Het onderzoek ziet dan alleen op de ontwikkelingen
binnen en van de onderneming vanaf het vorige onderzoek. Gedeputeerde Staten bevragen
betrokkene(n) dan dus ook alleen daarop, zodat zij geen onnodige hoeveelheid vragen
hoeven in te vullen of informatie hoeven te verstrekken die ze al verstrekt hebben.
Het is in dergelijke gevallen immers niet nodig opnieuw een volledige eigen onderzoek
te verrichten, maar wel wenselijk om bijvoorbeeld te bekijken hoe nieuwe investeringen
worden gefinancierd en of de onderneming sinds het vorige onderzoek te maken heeft
gehad met strafrechtelijke vervolgingen. Uiteraard komen er ook feiten en omstandigheden
in het beperkte onderzoek aan bod die ten tijde van het vorige onderzoek nog niet
bekend waren bij Gedeputeerde Staten maar destijds al wel speelden. Een voorbeeld
is een verdenking van strafbare feiten die zich toen al voordeed, maar die toen nog
niet bekend was bij Gedeputeerde Staten. Ook daarop kunnen Gedeputeerde Staten betrokkenen
bevragen, binnen de mogelijkheden van de Wet Bibob.
Als er uit het eigen onderzoek indicaties komen die duiden op een gevaar als bedoeld
in de Wet Bibob of het zich voordoen van één van de selectiecriteria bij een overheidsopdracht,
dan kunnen Gedeputeerde Staten alsnog een volledig onderzoek uitvoeren. Natuurlijk
letten zij er daarbij nauwgezet op dat zij geen gegevens opvragen die al bij hen bekend
zijn. Daarnaast kunnen er andere indicaties zijn die een volledig eigen onderzoek
wenselijk maken. Deze indicaties staan in artikel 16, vierde lid, van de beleidsregel.
Zie voor een toelichting op deze indicaties de toelichting op artikel 2 van de beleidsregel.
Paragraaf 6 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 17 Intrekking
Gelet op de aard en omvang van de wijzigingen en uitbreidingen ten opzichte van de
eerdere beleidsregel, hebben Gedeputeerde Staten ervoor gekozen een geheel nieuwe
beleidsregel vast te stellen. Met deze beleidsregel wordt de vorige beleidsregel,
de ‘Beleidsregels toepassing Wet BIBOB met betrekking tot omgevingsvergunningen Noord-Brabant
2010’, daarom ingetrokken.
Artikel 18 Inwerkingtreding
Provinciale beleidsregels treden altijd pas in werking nadat deze bekend zijn gemaakt
overeenkomstig hetgeen in dit artikel is bepaald. Dit betekent dat de beleidsregel
in werking treedt in januari 2015.
Artikel 19 Citeertitel
Als er naar deze beleidsregel wordt verwezen, kan deze citeertitel worden gehanteerd.