Toelichting behorende bij de Regeling veranderen en gebruiken van de weg Noord-Brabant
Algemeen
Veranderen en gebruiken van de weg De provincie Noord-Brabant is als wegbeheerder verantwoordelijk voor het onderhoud
van haar wegen en het beschermen en verbeteren van onder meer de verkeersveiligheid
en doorstroming op haar wegen. Hiertoe richt de provincie haar wegen zo veel als mogelijk
in volgens een aanpak waarbij verkeersveiligheid een vanzelfsprekend onderdeel is
van de ruimtelijke ordening, de vormgeving van infrastructuur en het gedrag van verkeersdeelnemers.
In het kader van deze aanpak, beter bekend als Duurzaam Veilig, zijn de provinciale
wegen naar gebruik en functie gecategoriseerd in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen
en erftoegangswegen. Een uniforme inrichting van die wegen verhoogt de doorstroming
van het verkeer en bevordert de verkeersveiligheid.
Provinciale wegen kunnen ook ruimte bieden voor het plaatsen van elementen die geen
verkeersfunctie hebben, of voor een gebruik anders dan voor verkeersdoeleinden zoals
evenementen. Hierbij spelen veel belangen een rol. Omdat provinciale wegen in eerste
instantie een verkeersfunctie vervullen, is de centrale vraag in deze: hoe gaat de
provincie als wegbeheerder om met verzoeken tot het veranderen van wegen ten behoeve
van elementen die geen verkeersfunctie hebben of verzoeken om de weg te gebruiken
op een andere manier dan conform haar verkeersfunctie?
Deze regeling staat niet op zichzelf. Deze regeling is gebaseerd op de Wegenwet, de
Wegenverkeerswet 1994 en de Verordening wegen Noord-Brabant 2010 (Verordening wegen).
Tevens houdt deze regeling verband met wet- en (nadere) regelgeving op andere beleidsterreinen,
zoals milieu, flora en fauna en kunst en cultuur. Omdat ook gemeenten en waterschappen
zijn betrokken bij het leefbaar, veilig en geordend inrichten van onze leefomgeving,
is een goede afstemming noodzakelijk. De provincie gaat daarom uit van een integrale
afweging van belangen.
Voor het gebruik van de provinciale weg anders dan voor verkeersdoeleinden, kunnen
meerdere vergunningen, ontheffingen of toestemmingen nodig zijn. De besluitvorming
over een aanvraag voor een evenementenvergunning bijvoorbeeld is in handen bij de
burgemeester. Deze bevoegdheid vindt haar grondslag in artikel 174 van de Gemeentewet.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de burgemeester belast is met de uitvoering
van de verordeningen die betrekking hebben op het toezicht op openbare samenkomsten
en vermakelijkheden en bovendien op de voor het publiek openstaande gebouwen en erven.
Deze bevoegdheid hebben de meeste gemeenten uitgewerkt in de Algemene plaatselijke
verordening (Apv). De burgemeester toetst een aanvraag voor een evenement aan de criteria
openbare orde, overlast, verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen
en tot slot de zedelijkheid of gezondheid. Voor het daadwerkelijk afsluiten van een
gemeentelijke weg is het college van burgemeester en wethouders als wegbeheerder bevoegd.
Wanneer een evenement (al dan niet gedeeltelijk) plaatsvindt op een provinciale weg,
heeft de organisatie van het evenement naast de evenementenvergunning van de burgemeester,
ook een vergunning van Gedeputeerde Staten nodig om de weg voor het evenement te gebruiken.
Gedeputeerde Staten toetsen de aanvragen aan de belangen die de Verordening wegen
Noord-Brabant beschermt. De specifieke criteria die hierbij gelden, hebben Gedeputeerde
Staten in deze regeling nader uitgewerkt. Voor evenementen op provinciale wegen gelden
dus zowel de Verordening wegen Noord-Brabant als de Apv. Dit is mogelijk omdat beide
verordeningen ieder voor zich eigen belangen beschermen en dus naast elkaar werken.
De burgemeester kan bij calamiteiten of andere situaties waarin hij dat noodzakelijk
vindt, op grond van artikel 172 en verder van de Gemeentewet gebruik maken van zijn
bevelbevoegdheden. Bijvoorbeeld: Een evenement vindt binnen een gemeentelijke kern
plaats. De nabij gelegen provinciale weg is geen onderdeel van het evenemententerrein
en bevat geen tijdelijke verkeersmaatregelen ter regulering van het bezoekende verkeer.
Het evenement heeft echter een grote verkeersaantrekkende werking, met (mogelijk)
gevaar voor de (verkeers)veiligheid en openbare ordeverstoring. De burgemeester kan
dan de nabij gelegen provinciale weg afsluiten voor het verkeer, met als doel een
veilige omleidingroute of voldoende parkeerruimte te creëren. Op het moment dat de
burgemeester hiertoe besluit, doorkruist de burgemeester feitelijk de bevoegdheden
van de provinciaal wegbeheerder, omdat het hier een calamiteit betreft. In de praktijk
zal de organisatie van het evenement of de betreffende gemeente, vóórdat het evenement
plaatsvindt, met de provincie overleggen over het gebruik van de weg en over het treffen
van verkeersmaatregelen.
Gedenktekens Bij de uitvoering van de zorgplicht voor haar wegen leggen Gedeputeerde Staten de
nadruk op maatregelen die sterk bijdragen aan het terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers
en op maatregelen met een grote kosteneffectiviteit, zoals het aanleggen van vrijliggende
fietspaden, het aanleggen van semi-verhardingen in de bermen en het zorgen voor voldoende
obstakelvrije ruimte langs provinciale wegen. De inrichting van wegen en bijbehorende
bermen bestaat daarom in principe uit verkeersfunctionele elementen, zoals verkeersborden,
verkeerregelinstallaties en vangrails.
Ondanks alle maatregelen die Gedeputeerde Staten treffen, bestaat er altijd een risico
op het plaatsvinden van verkeersongelukken. Helaas zijn daarbij soms slachtoffers
te betreuren. Nabestaanden daarvan vragen regelmatig of zij een gedenkteken ter plaatse
van het ongeval mogen plaatsen. Rouwverwerking en andere emotionele waarden spelen
daarbij voor hen een belangrijke rol. Een gedenkteken is in de Verordening wegen Noord-Brabant
gedefinieerd als een niet aard- en nagelvast voorwerp zonder verkeersfunctie op de
weg dat dient ter nagedachtenis aan één of meerdere dodelijke slachtoffers van een
verkeersongeval dat op de weg heeft plaatsgevonden.
Het plaatsen van gedenktekens op de weg kan in strijd zijn met diverse belangen. Niet
alle wegen bieden voldoende ruimte om, naast verkeersfunctionele elementen, ook andere
elementen zoals gedenktekens te plaatsen. De aanwezigheid van gedenktekens kan leiden
tot belemmering in de uitvoering van de zorgplicht voor wegen. Gedenktekens kunnen
leiden tot bezwaren van betrokkenen of veroorzakers van het ongeval, van omwonenden
en van andere weggebruikers. Bij de afweging van deze belangen moeten Gedeputeerde
Staten tevens in ogenschouw nemen dat zij geen expliciete taak of kennis hebben om
ondersteuning te bieden bij rouwverwerking.
Omdat provinciale wegen in eerste instantie een verkeersfunctie vervullen en Gedeputeerde
Staten steeds vaker geconfronteerd wordt met ruimtegebrek, vinden zij het van belang
nader te regelen hoe zij met verzoeken voor gedenktekens en andere monumenten op de
weg omgaat. Voor het op zorgvuldige en emotioneel verantwoorde wijze uitvoeren van
dit beleid, laten Gedeputeerde Staten zich bijstaan door een externe deskundige.
Tot slotDeze regeling bevat geen hardheidsclausule. Gedeputeerde Staten hebben in de voorbereiding
op deze regeling alle vergunningaanvragen beoordeeld die zij gedurende enkele jaren
heeft ontvangen. Dit heeft geleid tot een limitatief aantal veranderingen van de weg
en een aantal manieren van het gebruik van de weg die Gedeputeerde Staten willen toestaan
en daarbij optimaal te kunnen blijven voldoen aan de zorgplicht voor de weg. De limitatief
opgesomde soorten vergunningen voldoen aan de tot dusver gebleken maatschappelijke
behoefte, waardoor een hardheidsclausule niet noodzakelijk is. Afwijken van deze regeling
is daarom niet mogelijk.
Artikelsgewijs
Artikel 1 Begripsbepalingen algemeenOnder d Tegenwoordig staat de naam voor nationaal kennisplatform voor infrastructuur,
verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Onder h Voorbeelden van tot de weg behorende verkeersvoorzieningen zijn verkeerstekens,
kunstwerken, duikers, bomen en andere beplantingen, geleiders en verlichting. Verkeerstekens
zijn de tekens als bedoeld in artikel 3 van het Besluit administratieve bepalingen
inzake het wegverkeer; verkeersborden, verkeerslichten en verkeerstekens op het wegdek.
Uit artikel 6 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer volgt
dat de volgende markeringen in ieder geval tot verkeerstekens op het wegdek behoren:
doorgetrokken strepen aan de kant van de weg en op de as van de weg, gele doorgetrokken
en onderbroken strepen, blauwe strepen, parkeerplaatsen, voetgangeroversteekplaatsen,
blokmarkeringen bij een bushalte, verdrijvingvakken, stopstrepen, voorsorteervakken,
haaientanden, busbanen met opschrift bus of lijnbus en markeringen ter geleiding van
het verkeer, herinnering aan de geldende maximumsnelheid en ter aanduiding van andere
omstandigheden.
Artikel 2 Begripsbepalingen specifiek Onder a Voorbeelden van activiteiten die op weggebruikers zijn gericht, zijn carpoolplaatsen,
parkeer- en rustplaatsen, wegrestaurants, autogarages en autoschadeherstelbedrijven.
Onder b Voorbeelden van toeristisch- recreatieve fiets- en wandelroutes zijn LF-routes,
Fietsknooppuntensysteem, ATB-routes en LAW-paden.
Onder c Een bouwbord bevat onder andere informatie over de duur van de wegwerkzaamheden,
de opdrachtgever, de opdrachtnemend aannemer, de uitvoerend aannemer en contactinformatie,
maar geen handelsreclame.
Onder i Kabels en leidingen met een openbare functie zijn kabels en leidingen die
een algemeen nut dienen. Dit zijn uitsluitend telecommunicatiekabels of niet-gevulde
mantelbuizen als bedoeld in de Telecommunicatiewet, elektriciteitskabels, gasleidingen,
waterleidingen of rioleringen en de perceel- of huisaansluitingen hiervan, zoals de
huisaansluiting op het elektriciteitsnet of een leiding waarmee vanaf een perceel
afval- of hemelwater op een provinciale bermsloot wordt geloosd.
Onder k Voorbeelden van kunstwerken zijn aquaducten, viaducten, bruggen, tunnels en
duikers.
Onder l Voorbeelden van duurzame materialen zijn staal, beton en kunststof.
Onder o Voorbeelden van militaire objecten of terreinen zijn vliegbases, kazernes
en oefenterreinen.
Onder p Voorbeelden van mottoborden die gericht zijn op een gewenst verkeersgedrag
zijn borden in het kader van verkeerscampagnes zoals “Bob jij of Bob ik?”, “Gordels
om, ook achterin” en “Wij gaan weer naar school”.
Onder r Voorbeeld van een open verharding is een verharding door middel van tegels.
Onder s Bijna alle oppervlaktewaterlichamen die tot een provinciale weg behoren zijn
bermsloten.
Onder ad Voorbeelden van winkelgebieden zijn outletcentra, woonboulevards, tuinboulevards
en autoboulevards.
Artikel 3 Soorten vergunningen Provinciale wegen hebben, net als iedere andere weg in Nederland, primair de functie
om het verkeer zo veilig en zo snel mogelijk af te wikkelen. Een duurzaam veilige
inrichting van de weg en een goede (onderhouds)kwaliteit dragen daaraan bij. Hiervoor
is een bepaalde hoeveelheid ruimte nodig. De wegen kunnen ook ruimte bieden voor veranderingen
die derden willen realiseren. Gelet op de belangen die Gedeputeerde Staten moeten
beschermen en de taken die zij hebben als wegbeheerder, kunnen zij niet iedere verandering
van de weg toestaan. Dit “nee, tenzij-principe” behoeft enige nuancering, omdat ook
andere provinciale beleidskaders van belang kunnen zijn bij de afweging om bepaalde
veranderingen van de weg al dan niet toe te staan. Gedeputeerde Staten hebben daarom
limitatief opgesomd welke veranderingen van de weg zij, mits wordt voldaan aan de
daarvoor gestelde vereisten, kunnen toestaan.
Onder a Veranderingen van de weg die de provincie in het kader van de zorgplicht voor
wegen op haar eigen wegen uitvoert of laat uitvoeren, zijn op grond van de Verordening
wegen Noord-Brabant uitgezonderd van de vergunningplicht. Het Rijk, andere provincies
en gemeenten hebben ook een zorgplicht voor haar wegen. Het kan voorkomen dat andere
wegbeheerders in het kader van hun zorgplicht voor wegen werkzaamheden (moeten) uitvoeren
die gevolgen hebben voor een Noord-Brabantse provinciale weg. Dit geldt ook voor de
beheerder van het spoorwegennet in Nederland. Gedeputeerde Staten kunnen vergunning
verlenen voor hun werkzaamheden op de weg. Dat geldt ook voor organisaties die namens
of in opdracht van een overheid taken uitvoeren, zoals ingehuurde aannemers of daartoe
ingestelde uitvoeringsorganisaties. Hierna zijn enkele voorbeelden toegelicht.
Rijkswegen, provinciale wegen en gemeentelijke wegen sluiten op elkaar aan teneinde
een sluitend en veilig wegennetwerk te vormen. Door een rijksweg of gemeentelijke
weg op een provinciale weg aan te sluiten, wijzigt een andere wegbeheerder de provinciale
weg. Omdat de verandering geschiedt uit hoofde van de zorgplicht voor wegen, kunnen
Gedeputeerde Staten vergunning verlenen.
In het belang van de verkeersveiligheid plaatsen Gedeputeerde Staten verlichting op
de weg. Verlichting kan, met name binnen de bebouwde kom, ook andere belangen dienen
zoals het verbeteren van de sociale veiligheid. Gemeenten kunnen het noodzakelijk
vinden om op de provinciale weg, aanvullend op de aanwezige verlichting, extra verlichting
te plaatsen. Voor zover de extra verlichting de verkeersveiligheid niet in het geding
brengt kunnen Gedeputeerde Staten vergunning verlenen. Voor wat betreft de uitvoering
spelen esthetische belangen en het belang van uniformiteit in de uitvoering van wegmeubilair
binnen de bebouwde kom voor gemeenten vaak een belangrijke rol. Gedeputeerde Staten
respecteren deze belangen en kunnen toestaan dat verlichting op de provinciale weg
binnen de bebouwde kom volgens gemeentelijke huisstijl wordt uitgevoerd. In dat geval
zullen Gedeputeerde Staten in de vergunning de voorwaarde opnemen dat de gemeentelijk
wegbeheerder de openbare verlichting plaatst, beheert en onderhoudt.
Alvorens een andere wegbeheerder een verandering van de weg wil realiseren, overleggen
de betrokken partijen. Afhankelijk van de tijdsduur en de soort werkzaamheden, kunnen
Gedeputeerde Staten een vergunning verlenen of een verkeersbesluit nemen. Bijvoorbeeld:
Voor het aanleggen van een aansluiting van een rijksweg op de provinciale weg, verlenen
Gedeputeerde Staten vergunning. Indien de bijbehorende werkzaamheden langer dan 4
maanden duren, dan nemen Gedeputeerde Staten tevens een verkeersbesluit. Als de werkzaamheden
korter duren, dan bevat de vergunning voorschriften die verband houden met de wijze
van uitvoering. Indien de werkzaamheden geen permanente maar een tijdelijke verandering
van de weg tot gevolg hebben, kunnen Gedeputeerde Staten volstaan met het verlenen
van een vergunning voor de uitvoering van de werkzaamheden. Dit geldt ook voor werkzaamheden
van andere wegbeheerders die niet plaatsvinden op de provinciale weg en activiteiten
die in gemeenten plaatsvinden zoals evenementen, waarvoor het noodzakelijk is dat
op de weg omleiding- of waarschuwingsborden worden geplaatst.
In provinciale wegen liggen zowel binnen als buiten de bebouwde kom verschillende
rotondes. De inrichting van provinciale rotondes is gericht op doorstroming en verkeersveiligheid.
De inrichting is bovendien onderhoudsarm. Gemeenten hebben naast hun taken als wegbeheerder,
identiek aan die van de provincie, ook andere belangen bij de inrichting van rotondes.
Met name binnen de bebouwde kom kunnen voor rotondes ook esthetische belangen een
rol spelen. De provincie kan aan de gemeente vergunning verlenen voor het op alternatieve
wijze met beplanting inrichten van een rotonde gelegen binnen de bebouwde kom, of
op de grens daarvan.
Het kan voorkomen dat een andere overheidsorganisatie op grond van andere wetgeving
dan die over wegen bepaalde verplichtingen heeft, die van invloed is op de provinciale
wegen. Het meest bekende voorbeeld is de Wet geluidhinder. Daarin is onder meer bepaald
dat een gemeente voorzieningen moet treffen indien de aanwezigheid van een weg meer
geluidsoverlast veroorzaakt dan toegestaan. In dat geval kan de gemeente bijvoorbeeld
geluidwerende voorzieningen plaatsen op een provinciale weg. Gedeputeerde Staten kunnen
hiervoor vergunning verlenen.
Onder b Werkzaamheden of activiteiten buiten de weg kunnen van invloed zijn op de
weg. Om de verkeersveiligheid en doorstroming op de weg te beschermen kunnen verkeersmaatregelen
op de weg, geplaatst door andere wegbeheerders of organisaties, nodig zijn.
Onder c In wegen liggen veel kabels en leidingen. Het gaat om kabels ten dienste van
telecommunicatie, elektriciteitskabels, gasleidingen, waterleidingen, rioleringen,
et cetera. Voor het leggen, verleggen, onderhouden, repareren en verwijderen daarvan
is het vaak noodzakelijk de weg open te breken. Dit heeft gevolgen voor de toegankelijkheid,
veiligheid en kwaliteit van die wegen.
Onder d Artikel 14 van de Wegenwet bepaalt dat de eigenaar van een weg het uitwegen
daarop moet gedogen. Dit artikel stelt onder meer beperkingen aan de privaatrechtelijke
bevoegdheden van rechthebbenden ten aanzien van wegen. Deze beperkingen vormen volgens
de Hoge Raad (30 september 1987, nr. 1082, NJ1989/781, NJO1989/3) echter geen beletsel
om regels vast te stellen in het belang van de vrijheid en veiligheid van het verkeer
waarbij het zonder vergunning maken of hebben van een uitweg verboden is en op grond
van die regels een vergunning tot uitweg te weigeren indien het genoemde belang door
de aangevraagde uitweg dreigt te worden geschaad.
Gedeputeerde Staten streven naar een duurzaam veilige inrichting van de wegen. Uitwegen
passen daarin in principe niet, omdat uitwegen potentiële conflictpunten zijn. Een
stijging van het aantal uitwegen betekent een stijging van het aantal conflictpunten
en dus een stijging van de verstoring voor het ‘doorgaande’ verkeer. Dit geldt met
name voor gebiedsontsluitingswegen en stroomwegen omdat deze bedoeld zijn voor een
goede doorstroming van het verkeer en daarop dan ook zijn ingericht. Een andere reden
om uitwegen te bestempelen als potentiële conflictpunten is de waarneembaarheid ervan
vanaf de weg. Omdat uitwegen niet altijd voldoende of tijdig waarneembaar zijn, kunnen
uitwegen naast de doorstroming, ook de verkeersveiligheid aantasten. De aanwezigheid
van uitwegen vraagt namelijk om een bepaald attentie- en anticipatieniveau van weggebruikers.
Beide zijn (mede) afhankelijk van de functie van de weg en de daarvoor geldende maximum
snelheden.
Onder e Voor ontsluitingen van tankstationterreinen geldt dezelfde toelichting als
voor uitwegen. Ontsluitingen voor tankstationterreinen zijn bijzondere uitwegen op
de weg. Vanwege verschillen in het soort gebruik en de hoge gebruiksintensiteit hebben
Gedeputeerde Staten voor ontsluitingen van tankstationterreinen specifieke regels
vastgesteld.
Onder f Bewegwijzering draagt bij aan een veilige en vlotte afwikkeling van het verkeer
op de weg. Bewegwijzering is bedoeld voor het verwijzen van een route naar steden,
dorpen, objecten of terreinen. Voor het aanduiden van objecten en terreinen op reguliere
bewegwijzering conformeren Gedeputeerde Staten zich in beginsel aan de Richtlijn bewegwijzering,
publicatie 222 van het CROW en de Richtlijn toeristische bewegwijzering, publicatie
262 van het CROW. Dit geldt zowel voor de keus om objecten of terreinen al dan niet
aan te duiden, als de manier waarop, de vormgeving, maatvoering, de kleurstellingen
van de borden en de financiële gevolgen.
Onder g In het geval een object of terrein niet in aanmerking komt voor aanduiding
met behulp van reguliere bewegwijzering, kunnen Gedeputeerde Staten vergunning verlenen
voor aanduiding op een strokenbord.
Onder h De bijzondere aanduidingen die Gedeputeerde Staten kunnen toestaan, zijn andere
borden dan Gedeputeerde Staten als wegbeheerder op haar wegen plaatsen. Bijzondere
aanduidingen kunnen echter wel een bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid of andere
belangen van weggebruikers dienen. Zo kan bebording waarmee toeristisch-recreatieve
fietsroutes worden aangeduid zoekend verkeer voorkomen, ondanks dat deze borden geen
functie voor de verkeersveiligheid hebben. Zo hebben mottoborden een attentiewaarde
en educatieve waarde richting weggebruikers. Gebiedsaanduidingen hebben een oriënterende
werking. Gedeputeerde Staten willen dergelijke bijzondere aanduidingen daarom niet
op voorhand weigeren. Een bijzondere vorm van aanduiding is een zogenaamde blikvanger
bij een tankstation, een paal waarop merk en prijzen zijn vermeld. Deze regeling voorziet
niet in de mogelijkheid om een vergunning voor een blikvanger te verlenen. Blikvangers
behoren niet op de weg aanwezig te zijn, maar kunnen wel op het tankstationterrein
aanwezig zijn.
Onder i Voor provinciale wegen binnen de bebouwde kom zijn de mogelijkheden om daarop
een reclamebord toe te staan ruimer dan buiten de bebouwde kom. De aanwezigheid van
een reclamebord binnen de bebouwde kom of op een rotonde die grenst aan de bebouwde
kom levert minder conflicterende situaties op, dan een reclamebord op de weg buiten
de bebouwde kom. Dit komt door de verschillen in weginrichting, weggebruik en toegestane
snelheden.
Onder j Ten tijde van verkiezingen maken politieke partijen zich bekend door verkiezingsposters
en -borden te plaatsen. De posters en borden worden vaak op de weg geplaatst of aan
tot de weg behorende verkeersvoorzieningen bevestigd. Dit kan gevolgen hebben voor
de verkeersveiligheid en andere belangen die de Verordening wegen beschermt. Gedeputeerde
Staten kunnen vergunning verlenen voor verkiezingsborden, voor de opschriften en inhoud
van de posters en borden geldt de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting.
Onder k Gedeputeerde Staten ontvangen regelmatig verzoeken van gemeenten om op een
rotonde een kunstobject te mogen plaatsen. Het Brabants Kenniscentrum voor Kunst en
Cultuur beoordeelt of een kunstobject voldoet aan kunstinhoudelijke criteria.
Artikel 4 Algemene vergunningvereisten Onder a Indien de aanvraag betrekking op heeft op een wegvak waar tegelijkertijd
werkzaamheden gepland zijn, kan het voorkomen dat de aanvraag zich daarmee niet verenigt.
Daarover overleggen Gedeputeerde Staten dan met de aanvrager. Het kan voorkomen dat
de aanvrager, ondanks dat binnen een bepaalde tijd voorzienbaar is dat werken plaatsvinden,
toch de verandering wil realiseren. In dergelijke gevallen kunnen Gedeputeerde Staten
de vergunning verlenen onder voorwaarde van actieve risicoaanvaarding van de zijde
van de aanvrager.
Onder b De provincie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de weg door deze te
onderhouden, in stand te houden en de bruikbaarheid te waarborgen. Veranderingen van
de weg mogen hieraan geen afbreuk doen.
Onder c Om het verkeer veilig en met een goede doorstroming te kunnen afwikkelen,
zijn op wegen verschillende verkeersvoorzieningen aanwezig. Deze hebben een functie
voor het verkeer, die door de aanwezigheid van de aangevraagde verandering in het
doel, de functionaliteit of in de onderhoudsmogelijkheden niet mogen worden belemmerd.
Onder d Weggebruikers moeten voldoende zicht hebben om veilig op de weg te kunnen
rijden of de weg te verlaten. De verandering van de weg mag het uitzicht van weggebruikers
op de weg of het zicht op tot de weg behorende verkeersvoorzieningen niet belemmeren.
Onder e Om een verandering van de weg te realiseren moet op het moment dat Gedeputeerde
Staten de aanvraag ontvangen voldoende fysieke ruimte beschikbaar zijn. Gedeputeerde
Staten zullen in beginsel geen ruimte creëren om een aanvraag mogelijk te maken. Voor
sommige veranderingen van de weg houden Gedeputeerde Staten een obstakelvrije zone
aan. Binnen die zone, gemeten vanuit de kant van de rijbaanverharding, mogen geen
andere objecten geplaatst worden dan tot de weg behorende verkeersvoorzieningen. In
welke gevallen een obstakelvrije zone van toepassing is, blijkt uit de vereisten die
voor de specifieke veranderingen van de weg gelden.
Onder f en g Het kan voorkomen dat voornoemde vereisten onvoldoende toereikend zijn
voor het kunnen behandelen van een aanvraag. In dat geval zullen Gedeputeerde Staten
maatwerk leveren, waarbij ook nog niet nader genoemde belangen die de Verordening
wegen beschermt overwogen worden. Het betreft bijvoorbeeld de belangen in het kader
van doelmatig en zuinig energiegebruik, het voorkomen van overlast en hinder en het
voorkomen van schadelijke gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in de Wm of de Provinciale
milieuverordening Noord-Brabant 2010.
Dit artikel bevat de algemene vergunningvereisten. Voor specifieke veranderingen van
de weg hebben Gedeputeerde Staten specifieke vereisten vastgesteld. De hierop volgende
artikelen lichten de specifieke vereisten toe. Voor veranderingen aan de weg die andere
wegbeheerders uitvoeren uit hoofde van hun zorgplicht voor wegen of andere wettelijke
taken, voor verkeersmaatregelen in verband met werkzaamheden of activiteiten buiten
de weg en voor bijzondere aanduidingen, stellen Gedeputeerde Staten geen specifieke
vereisten. De algemene vergunningvereisten volstaan.
Artikel 5 Vergunningvereisten kabels en leidingen Eerste lid, onder a Uit hogere regelgeving vloeit voort dat aanvragen om vergunningen
in beginsel moeten worden ingewilligd, als het gaat om kabels en leidingen met een
openbare functie. Bovendien geldt voor telecommunicatiekabels en niet-gevulde mantelbuizen
een gedoogplicht ingevolge artikel 5.2 van de Telecommunicatiewet. Deze gedoogplicht
mag niet worden gefrustreerd door de Verordening wegen. Verder geldt voor werken ten
behoeve van elektriciteitskabels en gasleidingen, die door de wetgever op voorhand
zijn aangemerkt als werken van algemeen nut, dat Gedeputeerde Staten verplicht zijn
om daarvoor een vergunning op grond van de Verordening wegen te verlenen en deze ook
te gedogen, ingevolge de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Dit geldt ook voor waterleidingen en rioleringen, als het gaat om concrete werken
die door de Minister van Verkeer en Waterstaat als werken van algemeen nut zijn aangemerkt.
Als sprake is van onoverkomelijke bezwaren, bijvoorbeeld vanwege de situering van
de beoogde kabel of leiding ten opzichte van de weg, beplantingen en andere kabels
en leidingen, dan zullen Gedeputeerde Staten streven naar een passende oplossing.
Een passende oplossing kan bijvoorbeeld bestaan uit het aanwijzen van een andere dan
de beoogde locatie voor het (ver)leggen en in stand houden van de desbetreffende kabel
of leiding. Hierover zullen Gedeputeerde Staten dan met de betrokkene(n) in overleg
treden. Zij beschouwen dit streven als een uitvloeisel van de beginselplicht tot vergunningverlening.
Voor kabels en leidingen zonder openbare functie geldt geen beginselplicht tot vergunningverlening.
Daarbij komt dat Gedeputeerde Staten ernaar streven dat zo weinig mogelijk kabels
en leidingen onder, in en op wegen liggen, om te voorkomen dat wegen vaker moeten
worden afgesloten en opengebroken dan strikt noodzakelijk is, vanwege werkzaamheden
die verband houden met het (ver)leggen, onderhouden en repareren van (te veel) kabels
en leidingen. Tot slot geldt dat Gedeputeerde Staten de beperkte ruimte onder, in
en op wegen zoveel mogelijk willen reserveren voor kabels en leidingen met een openbare
functie, die zij in beginsel moeten dulden. Om deze redenen weigeren Gedeputeerde
Staten aanvragen om vergunningen voor het (ver)leggen en in stand houden van kabels
en leidingen zonder openbare functie.
Eerste lid, onder b Om te voorkomen dat de weg opengebroken moet worden voor onderhoud
aan kabels of leidingen, waardoor de doorstroming en veiligheid op de weg in het geding
zijn, liggen kabels of leidingen niet in de lengterichting onder gesloten verhardingen
van hoofdrijbanen of fietspaden. Kabels of leidingen in bermen van wegen zijn bovendien
veiliger bereikbaar indien daaraan onderhoud of herstel moet plaatsvinden. Alleen
indien in de berm van de weg onvoldoende fysieke ruimte beschikbaar is, kunnen Gedeputeerde
Staten voor het leggen van telecommunicatie- en elektriciteitskabels onder gesloten
verharding een uitzondering maken, omdat deze kabels niet onderhoudsgevoelig zijn.
Het leggen van kabels en leidingen in de lengterichting onder een fietspad met een
open verharding is in beginsel wel toegestaan.
Eerste lid, onder c Kabels of leidingen kunnen alleen in kunstwerken worden gelegd,
als daarmee tijdens de bouw van het kunstwerk rekening is gehouden door middel van
speciaal daarvoor bestemde mantelbuizen of holle ruimten. In het geval dat in een
kunstwerk geen ruimte gereserveerd is voor kabels of leidingen, staan Gedeputeerde
Staten in het belang van het behoud van de constructie geen nieuwe kabels of leidingen
toe, indien niet reeds op het moment van de aanvraag voldoende gereserveerde ruimte
beschikbaar is. Gelet op het bepaalde in artikel 1.1, onder aa, van de Telecommunicatiewet
heeft de gedoogplicht voor kabels als bedoeld in de Telecommunicatiewet betrekking
op kabels in openbare gronden. Kunstwerken zijn daarvan onderdeel. Dit betekent dat
indien een kunstwerk niet beschikt over mantelbuizen of holle ruimten, de provincie
de aanwezigheid van een telecommunicatiekabel op een andere manier op of aan het kunstwerk
moet toestaan.
Eerste lid, onder d Indien kabels of leidingen moeten worden vervangen of verlegd,
staan Gedeputeerde Staten het (ver)leggen naar een locatie onder bomen en struiken
ter voorkoming van schade aan bomen of kabels en leidingen niet toe. Kabels en leidingen
moeten op een bepaalde afstand van beplantingen liggen. Die afstand is in beginsel
minimaal de afstand die gelijk is aan de helft van de diameter van de kroon van de
beplantingen. In bestaande situaties is dit echter niet altijd mogelijk vanwege ruimtegebrek
binnen het bestaande wegprofiel. Maatwerk is derhalve vaak noodzakelijk. Gedeputeerde
Staten overleggen met de aanvrager over het tracé van de te (ver)leggen kabels en
leidingen.
Tweede en derde lid Deze bepalingen hebben betrekking op onder andere het lozen van
hemelwater van percelen de weg op sloten die onderdeel zijn van de weg.
Artikel 6 Vergunningvereisten uitwegen Eerste lid, onder a Stroomwegen hebben een functie voor langeafstandsverkeer en vormen
verbindingen tussen steden, landsdelen en landen. Op stroomwegen gelden over het algemeen
maximum snelheden van 80 km/u of hoger. De aanwezigheid van uitwegen verenigt zich
daarmee in het belang van de verkeersveiligheid en doorstroming niet.
Eerste lid, onder b Uitwegen ontsluiten bij voorkeur op de weg van de laagste orde.
Het gestelde onder a geldt daarom ook voor nieuwe uitwegen op gebiedsontsluitingswegen.
Gedeputeerde Staten staan op die wegen geen nieuwe uitwegen toe, tenzij geen andere
ontsluitingsmogelijkheid beschikbaar is en bundeling van uitwegen met naastgelegen
percelen niet mogelijk is. Gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom kunnen
wel geschikt zijn voor een uitweg, omdat het onderscheid tussen gebiedsontsluitingswegen
binnen de bebouwde kom en erftoegangswegen in de uitvoeringspraktijk moeilijk of niet
zichtbaar is.
Ter vermindering van het aantal conflictpunten geniet bundeling van uitwegen de voorkeur
boven ontsluiting van ieder individueel perceel. Gedeputeerde Staten voeren met de
betrokken perceeleigenaren overleg. Als de betrokkenen geen overeenstemming bereiken
èn de Gedeputeerde Staten moeten de aanvraag voor een nieuwe uitweg, gelet op de belangen
die de Verordening wegen beschermt, weigeren, dan staat het de eigenaar van het niet
ontsloten perceel nog vrij om op grond van artikel 5:57 Burgerlijk Wetboek noodweg
te vorderen ten laste van een naburig erf. Een andere manier voor het bundelen van
uitwegen is het aanleggen van een parallelvoorziening waarop de aangrenzende percelen
kunnen ontsluiten. De uitvoerbaarheid van een dergelijke oplossing is afhankelijk
van onder meer ruimtelijke en financiële mogelijkheden.
Eerste lid, onder c Voor zover Gedeputeerde Staten een directe ontsluiting van een
perceel op de weg toestaan, staan zij ter voorkoming van het aantal conflictpunten
op de weg per perceel maximaal één uitweg toe. Indien het perceel waarvoor een uitweg
wordt aangevraagd al een uitweg heeft, weigeren Gedeputeerde Staten de aanvraag om
een nieuwe uitweg.
Eerste lid, onder d Weggebruikers die een uitweg verlaten dienen voorrang te verlenen
en hebben voldoende uitzicht nodig om veilig de weg op te rijden. De aanwezigheid
van bomen, abri’s, huizen en dergelijke kunnen het uitzicht belemmeren. Hierover heeft
het CROW in richtlijn 164 Handboek wegontwerp verschillende aanbevelingen gegeven,
zoals het hanteren van minimaal 5 meter zicht vóór de kantstreep of kant wegverharding
en minimaal 110 meter vrij oprijzicht. In Noord-Brabant zijn echter door de aanwezigheid
van bomenrijen langs wegen niet alle aanbevelingen praktisch toepasbaar. Gedeputeerde
Staten volgen zo veel mogelijk de aanbevelingen van het CROW, maar dienen om praktische
redenen ook maatwerk te leveren.
Eerste lid, onder e Een uitweg is ondergeschikt aan de weginrichting of tot de weg
behorende verkeersvoorzieningen, zoals voorsorteervakken, opstelstroken, middengeleiders
en vangrails. De weginrichting of tot de weg behorende verkeersvoorzieningen zullen
niet worden veranderd of verplaatst om het veilig in- en uitrijden van een uitweg
mogelijk te maken.
Tweede lid Wanneer Gedeputeerde Staten in het kader van een omgevingsvergunning een
advies geven over een uitweg, dan toetsen zij de aanvraag aan de vereisten als bedoeld
in het eerste lid.
Artikel 7 Vergunningvereisten ontsluitingen van tankstationterreinen De artikelsgewijze toelichting van artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.
Tweede lid, onder a tot en met c Voorbeelden van percelen waarop activiteiten plaatsvinden
die op weggebruikers zijn gericht, zijn wegrestaurants en autoschadeherstelbedrijven.
Ter bevordering van de verkeersveiligheid en doorstroming worden linksafbewegingen,
zonder dat daartoe de weg is ingericht met behulp van bijvoorbeeld linksafstroken,
niet mogelijk gemaakt. Om linksafbewegingen te voorkomen kunnen doorgetrokken strepen
of verhoogde middengeleiders op de weg aanwezig zijn. In het geval Gedeputeerde Staten
een ontsluiting van een tankstationterrein toestaan, dan zullen Gedeputeerde Staten
in de vergunning voorschrijven dat zij op kosten van de vergunninghouder de weg wijzigen
teneinde het veilig linksaf slaan mogelijk te maken, dan wel linksafbewegingen te
voorkomen. Over de kosten van dergelijke wegaanpassingen overleggen Gedeputeerde Staten
eerst met de aanvrager.
Derde lid Wanneer Gedeputeerde Staten in het kader van een omgevingsvergunning een
advies geven over een ontsluiting van een tankstationterrein, dan toetsen zij de aanvraag
aan de vereisten als bedoeld in het eerste van artikel 6 en het tweede lid van dit
artikel.
Artikel 8 Vergunningvereisten aanduidingen van objecten of terreinen op reguliere
bewegwijzeringborden Onder a Het doel van bewegwijzering is het met de grootst mogelijke zekerheid en
veiligheid geleiden van de weggebruiker naar diens bestemming. Om dit doel te kunnen
bereiken, moet bewegwijzering voldoen aan een aantal hoofdeisen, te weten uniformiteit,
continuïteit, leesbaarheid en begrijpelijkheid. De Nationale Bewegwijzeringsdienst
is verantwoordelijk voor het ontwerp van de bewegwijzeringplannen en afstemming tussen
de betrokken wegbeheerders. Individuele objecten en terreinen kunnen op reguliere
bewegwijzeringborden aangeduid worden. Hiervoor gelden een aantal criteria. Alvorens
daaraan te toetsen, toetsen Gedeputeerde Staten eerst of de bestaande bewegwijzering
voldoet. Gedeputeerde Staten willen daarmee voorkomen dat te veel bebording op de
weg aanwezig is, waardoor onduidelijkheid kan ontstaan en de verkeersveiligheid en
doorstroming in het geding kunnen komen.
Onder b Gedeputeerde Staten volgen voor het al dan niet aanduiden van objecten en
terreinen met behulp van reguliere bewegwijzering, alsmede de wijze waarop, de vormgeving,
de maatvoering, de kleurstelling en de financiële gevolgen, de richtlijn 222 Bewegwijzering.
Voor de toeristisch-recreatieve objecten en terreinen volgen Gedeputeerde Staten richtlijn
262 Toeristische bewegwijzering van het CROW. Deze richtlijnen bevatten de soorten
objecten en terreinen die op reguliere bewegwijzeringborden kunnen worden aangeduid,
alsmede de criteria waaraan moet worden voldaan. Gedeputeerde Staten hebben de lijst
aangevuld met objecten en terreinen waarvan zij vinden dat aanduiding op reguliere
bewegwijzering tot de mogelijkheden moet behoren.
Artikel 4 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw)
bepaalt hoe de vormgeving van verkeersborden die geboden, verboden, adviessnelheden
en gevaren uitgevoerd moeten worden. Verkeersborden die overige informatie voor weggebruikers
bevatten moeten bestaan uit een rechthoekig bord waarop de letters, cijfers of symbolen
in een blauw veld zijn geplaatst. De objecten en terreinen genoemd in dit artikel
worden zo aangeduid. Van het bepaalde in artikel 4 van het Babw mag uitsluitend worden
afgeweken indien de Minister van Verkeer en Waterstaat daartoe heeft besloten. De
Minister heeft in 2009 besloten dat voor het aanduiden van toeristisch-recreatieve
objecten en terreinen als bedoeld in de richtlijn 262 Toeristische bewegwijzering
van het CROW een bruine kleurstelling mag worden gehanteerd. Dit geldt ook voor objecten
en terreinen die met behulp van strokenborden aangeduid worden.
Artikel 9 Vergunningvereisten aanduidingen van objecten of terreinen op strokenborden Onder a Objecten en terreinen die niet in aanmerking komen voor aanduiding op reguliere
bewegwijzeringborden, kunnen wel in aanmerking komen voor aanduiding op een strokenbord.
Onder b Gedeputeerde Staten willen voorkomen dat te veel bebording op de weg aanwezig
is, waardoor onduidelijkheid kan ontstaan en de verkeersveiligheid en doorstroming
in het geding kunnen komen. Indien het object of terrein bereikt kan worden door de
reeds bestaande bewegwijzering op de provinciale weg te volgen – de bewegwijzering
met daarop de vestigingsplaats van het object of terrein verwijst in de richting waar
het object of terrein gevestigd is –, biedt aanduiding met een strokenbord op de provinciale
weg geen meerwaarde.
Onder c Gedeputeerde Staten staan niet meer dan 2 aanduidingen op strokenborden toe
per object of terrein per verschillende provinciale weg. In theorie kan het voorkomen
dat een object of terrein met behulp van 4 strokenborden aangeduid wordt, in het geval
het object of terrein via 2 provinciale wegen bereikt kan worden.
Onder d Deze regeling is van toepassing voor alle provinciale wegen. Indien de gemeente
echter een eigen bewegwijzeringbeleid heeft vastgesteld, geldt een uitzondering voor
objecten en terreinen aan de provinciale weg binnen de bebouwde kom. Gedeputeerde
Staten kunnen in die gevallen toestaan dat aanduiding naar die objecten of terreinen
op de provinciale weg plaatsvindt volgens het gemeentelijk beleid.
Onder e Aanvankelijk bepaalde dit vereiste dat een object of terrein moest voorzien
in bovenlokale belangen en gelegen zijn aan de provinciale weg buiten de bebouwde
kom. Dit vereiste bleek in de praktijk moeilijk hanteerbaar en leidde tot een ongewenste
hoeveelheid maatwerk. Gedeputeerde Staten blijven er echter van uitgaan de meeste
bezoekers aan objecten of terreinen die voorzien in bovenlokale belangen niet of onvoldoende
bekend zijn met de lokale infrastructuur. Om zoekend verkeer te voorkomen en de bereikbaarheid
te verbeteren, kunnen deze objecten en terreinen in aanmerking blijven komen voor
een strokenbord op de provinciale weg. Gedeputeerde Staten hebben het oorspronkelijke
vereiste exacter ingevuld, door in bijlage 1 limitatief te benoemen welke objecten
en terreinen een bovenlokaal belang dienen. Voor objecten en terreinen die gericht
zijn op lokale belangen gaan Gedeputeerde Staten ervan uit dat de locatie van het
object of terrein bekend is bij de plaatselijke bevolking. Het object of terrein trekt
in verhouding tot objecten en terreinen die gericht zijn op bovenlokale belangen minder
zoekend verkeer aan. Het aanduiden van dergelijke objecten en terreinen kan juist
een afleidende werking hebben en daarmee leiden tot verkeersonveiligheid of doorstromingsproblemen.
Bedrijven zoals boerenbedrijven, verkoop van fruit en groente aan de weg of vanuit
huis, thuiskappers en dergelijke komen daarom niet in aanmerking voor aanduiding met
een strokenbord.
Onder f Objecten en terreinen die rechtstreeks op de provinciale weg ontsluiten met
een uitweg, of een doodlopende zijweg met het karakter van een uitweg, zijn direct
ontsloten. In het geval dat dergelijke uitwegen niet tijdig en voldoende zichtbaar
zijn, kan een aanduiding onverwachte manoeuvres en rembewegingen van weggebruikers
voorkomen. Deze objecten en terreinen kunnen in aanmerking komen voor een strokenbord.
Indirect ontsloten objecten en terreinen zijn bereikbaar via parallel- of zijwegen.
Deze wegen zijn meestal in onderhoud bij de gemeente (of een waterschap). Om die objecten
en terreinen te bereiken moeten weggebruikers minimaal twee afslaande bewegingen maken
(van provinciale weg naar gemeentelijke weg en gemeentelijke weg naar uitweg). Het
plaatsen van één strokenbord is dan niet voldoende. Omdat het merendeel van de benodigde
verwijzingen op de gemeentelijke wegen moeten worden geplaatst, is het noodzakelijk
dat de gemeente hiervoor toestemming verleent. Heeft de gemeente geen toestemming
verleend, dan heeft plaatsing van een strokenbord aan de provinciale weg geen nut.
Het uitsluitend plaatsen van een strokenbord op de provinciale weg kan dan zelfs betekenen
dat daardoor zoekend verkeer ontstaat op het gemeentelijke wegennet, met alle mogelijke
verkeersonveilige situaties van dien. Dit is binnen de netwerkgedachte die Gedeputeerde
Staten volgen niet gewenst. Daarom zullen Gedeputeerde Staten naar objecten of terreinen
met bovenlokale belangen, die indirect ontsloten zijn, pas verwijzen als de gemeente
doorverwijst en daarvoor toestemming, vergunning of ontheffing heeft verleend.
Artikel 10 Vergunningvereisten reclameborden binnen de bebouwde kom Borden anders dan borden ten behoeve van het verkeer hebben in principe een afleidende
werking op weggebruikers en kunnen daarom tot verkeersonveilige situaties leiden.
Gedeputeerde Staten achten het risico hierop in verband met de hogere toegestane snelheden
en de hogere verkeersintensiteiten op wegen buiten de bebouwde kom hoger, dan op wegen
binnen de bebouwde kom. Om die reden willen Gedeputeerde Staten uitsluitend reclameborden
op haar wegen binnen de bebouwde kom toestaan. Verschillende gemeenten hebben een
eigen vastgesteld beleid over reclameborden, dat veelal betrekking heeft op het gebied
binnen de bebouwde kom en voorziet in lokale belangen. Gedeputeerde Staten willen
ruimte bieden voor de uitvoering van vastgesteld gemeentelijk beleid. Voorop gesteld
dat door de plaatsing van reclameborden op de provinciale weg binnen de bebouwde kom
de belangen die deze verordening beschermt niet in het geding komen, kunnen Gedeputeerde
Staten reclameborden op de weg binnen de bebouwde kom toestaan conform het ter plaatse
geldende beleid van de gemeente.
Artikel 11 Vergunningvereisten verkiezingsborden binnen de bebouwde kom Onder a Ten tijde van verkiezingen is het voor politieke partijen gebruikelijk met
behulp van borden aandacht voor de politieke partij te vragen. De opschriften van
dergelijke verkiezingsborden vallen onder de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting.
Borden anders dan borden voor het verkeer hebben in principe een afleidende werking
op weggebruikers en kunnen daarom tot verkeersonveilige situaties leiden. Gedeputeerde
Staten achten het risico hierop in verband met de hogere toegestane snelheden en de
hogere verkeersintensiteiten op wegen buiten de bebouwde kom hoger, dan op wegen binnen
de bebouwde kom. Om die reden kunnen Gedeputeerde Staten verkiezingsborden op haar
wegen binnen de bebouwde kom wel vergunnen, buiten de bebouwde kom niet.
Onder b Ter bescherming van onderhoudskwaliteit van bomen en tot de weg behorende
verkeersvoorzieningen mogen verkiezingsborden daaraan niet worden bevestigd.
Artikel 12 Vergunningvereisten kunstobjecten binnen de bebouwde kom Eerste lid De vergunninghouder moet het kunstobject onderhouden. Omdat het kunstobject
is gelegen op de weg, gelden de algemeen geaccepteerde veiligheidsvoorschriften die
zijn vastgelegd in publicatie 96b van het CROW. Gedeputeerde Staten verwachten van
een andere wegbeheerder dat zij die voorschriften kennen en juist kunnen toepassen
aangezien zij daartoe – net als de provincie Noord-Brabant – de wettelijke taak en
deskundigheid heeft. Van een derde, niet-wegbeheerder, verwachten Gedeputeerde Staten
dezelfde deskundigheid niet. Gedeputeerde Staten beschermen hiermee niet alleen de
verkeersveiligheid maar ook de persoonlijke veiligheid van niet-wegbeheerders. Vergunningaanvraag
ingediend door een andere partij dan een gemeente nemen Gedeputeerde Staten niet in
behandeling.
Tweede lid, onder a Alvorens Gedeputeerde Staten het aangevraagde kunstobject kunnen
toetsen op verkeersveiligheidscriteria, moet het BKKC een positief kunstinhoudelijk
oordeel hebben gegeven over het ontwerp van het kunstobject. De aanvrager van het
kunstobject dient zelf om dat oordeel over het ontwerp bij het BKKC te vragen.
Tweede lid, onder b tot en met i Het kunstobject moet voldoen aan deze verkeersveiligheidscriteria.
Om een rotonde zo veilig mogelijk in te richten en daarvoor voldoende fysieke ruimte
beschikbaar te hebben, mag een kunstobject niet meer dan 50% van de oppervlakte van
het middenterrein innemen.
Derde lid Om de veiligheid en doorstroming op provinciale wegen te verbeteren, heeft
de provincie Noord-Brabant zich in het verleden geconformeerd aan het duurzaam veilig
inrichten van wegen en rotondes. Daarom worden deze onderhoudsarm ingericht, om te
voorkomen dat de verkeersveiligheid en doorstroming wordt aangetast. Sommige weggedeelten
of rotondes in provinciale wegen kunnen geschikt zijn om daarop kunstobjecten te plaatsen.
Het in beginsel vrijgeven van alle provinciale wegen en alle daarin gelegen rotondes
als potentiële ruimte om daarop kunst te plaatsen, past niet bij de taak die de provincie
heeft als wegbeheerder. Voor kunst op provinciale wegen moet voldoende ruimte beschikbaar
zijn, naast de ruimte die nodig is voor het wegbeheerderschap. Daarnaast is het geldende
snelheidsregime beperkend van toepassing. Er kunnen echter ook andere belangen gelden.
Het middenterrein van een rotonde kan door een gemeente gezien worden als markeringspunt,
indien daarop een kunstobject prijkt. Omdat voor wegen binnen de bebouwde kom lagere
snelheidsregimes gelden en de verkeersintensiteiten ten opzichte van provinciale wegen
buiten de bebouwde kom lager zijn, willen Gedeputeerde Staten aanvragen voor kunst
op rotondes binnen of op de grens van de bebouwde kom niet op voorhand weren.
Artikel 13 Kosten veranderen van de weg Eerste lid In beginsel voert de provincie de vergunde veranderingen van de wegen
(aanleg, verplaatsing, wijziging en verwijdering) uit, of laat deze namens haar uitvoeren.
Veranderingen die een andere wegbeheerder op de provinciale weg uitvoert zijn hiervan
uitgezonderd. De andere wegbeheerders beschikken zelf over de noodzakelijke kennis
en kunde om als wegbeheerder op te treden. Gedeputeerde Staten verbinden over de uitvoering
wel voorschriften aan de vergunning. Voor de kosten van de realisatie van de verandering
van de weg geldt het veroorzakerprincipe, inhoudende dat de vergunninghouder zowel
de kosten van de verandering van de weg, de kosten van aanpassing of herstel van de
weg als de kosten voor het plaatsen van noodzakelijke verkeersmaatregelen draagt.
Hiervan zijn op grond van artikel 153 Wegenverkeerswet 1994 uitgezonderd de verkeerstekens
die wegbeheerder op de weg plaatst. Artikel 33 van het Babw bepaalt dat indien het
bevoegd gezag op de weg verkeerstekens plaatst in verband met activiteiten die in,
op, boven of langs de weg worden ondernomen die niet tot het normaal gebruik van de
weg behoren, het bevoegd gezag de daarmee gepaard gaande kosten ten laste mag brengen
van degene die de activiteiten uitvoert. In het geval dat de provincie als initiatiefnemer
aan een weg werkzaamheden uitvoert, kan het voorkomen dat in eerder verband toegestane
veranderingen verplaatst, gewijzigd of verwijderd moeten worden. In dat geval moeten
Gedeputeerde Staten de in het verleden verleende vergunning wijzigen, dan wel intrekken.
De kosten die in het kader van de wegwerkzaamheden gepaard gaan met de verplaatsing,
wijziging of verwijdering voor het deel dat tot de provinciale weg behoort, betaalt
de provincie. De vergunninghouder kan overigens ook een verzoek om nadeelcompensatie
indienen bij Gedeputeerde Staten, aangezien zij in dit geval een wijzigings- of intrekkingbesluit
hebben genomen.
Artikel 14 Vereisten aanvraag Artikel 4:2 Awb bepaalt onder meer dat een aanvraag wordt ondertekend en tenminste
de naam en het adres van de aanvrager, een dagtekening en een aanduiding van de beschikking
die gevraagd wordt bevat. Om een aanvraag zorgvuldig te kunnen behandelen en een weloverwogen,
goed gemotiveerd besluit te kunnen nemen, hebben Gedeputeerde Staten voor specifieke
veranderingen aanvullende gegevens nodig.
Artikel 15 Onvolledige aanvraag Op grond van artikel 4:5 van de Awb kunnen Gedeputeerde Staten besluiten om aanvragen
die niet voldoen aan de aanvraagvereisten als bedoeld in het artikel 13, niet in behandeling
te nemen. Alvorens hiertoe te besluiten bieden Gedeputeerde Staten de aanvrager éénmalig
de gelegenheid diens aanvraag aan te vullen. Gedeputeerde Staten achten hiervoor een
termijn van vier weken redelijk.
Het bij de aanvraag ontbreken van de toestemmingen als bedoeld in artikel 13, eerste
lid onder h, kan niet zonder meer leiden tot het buiten behandeling laten van de aanvraag.
Artikel 16 Begripsbepalingen specifiek Onder c Voorbeelden van motorrijtuigen zijn bromfietsen, bussen, personenauto’s,
landbouw- of bostrekkers, motorfietsen, rijdende werktuigen en trekkers.
Onder h Voorbeelden van voertuigen zijn alle motorrijtuigen, aanhangwagens, gehandicaptenvoertuigen,
opleggers en fietsen.
Artikel 17 Soorten vergunning Provinciale wegen hebben, net als iedere andere weg in Nederland, primair de functie
om het verkeer zo veilig en zo snel mogelijk af te wikkelen. Een duurzaam veilige
inrichting van de weg en een goede (onderhouds)kwaliteit dragen daaraan bij. Gelet
op de belangen die Gedeputeerde Staten moeten beschermen en de taken die zij hebben
als wegbeheerder, vinden zij het van belang om een gebruik van de weg anders dan waarvoor
de weg is bedoeld, in beginsel niet toe te staan. Dit nee-tenzij-principe behoeft
enige nuancering, omdat ook andere belangen een rol kunnen spelen bij de afweging
om een bepaald gebruik van de weg al dan niet toe te staan. Om die reden willen Gedeputeerde
Staten in beginsel alleen het in dit artikel genoemde gebruiken van de weg toestaan.
Eerste lid, onder a en b Evenementen hebben een veelal statisch karakter aangezien
deze – ongeacht de aard van het evenement – binnen een afgesloten of afgebakend evenemententerrein
plaatsvinden. De weg kan deel uitmaken van een evenemententerrein. Evenementen op
de weg zijn in beginsel in strijd met de belangen die de Verordening wegen beschermt.
Echter, Gedeputeerde Staten realiseren zich dat met evenementen andere belangen een
rol spelen, zoals culturele of sportieve belangen. Gedeputeerde Staten erkennen dat
en kunnen evenementen toestaan, mits de belangen die de Verordening wegen beschermt
niet in het geding komen. Dit geldt ook voor wedstrijden. Voor wedstrijden met voertuigen
is niet de Verordening wegen van toepassing, maar artikel 10 juncto artikel 148 van
de Wegenverkeerswet 1994. Voor die wedstrijden geldt de ontheffingplicht op grond
van de Wegenverkeerswet 1994, niet de vergunningplicht op grond van de Verordening
wegen.
Eerste lid, onder c Voorbeelden van activiteiten niet zijnde evenementen of wedstrijden,
zijn het freteren van konijnen en het rapen van eikels in de bermen van de weg gedurende
het herfstseizoen. Het freteren van konijnen is op grond van de Flora- en faunawet
jaarlijks gedurende het jachtseizoen van 15 augustus tot 31 januari vrijgesteld. Echter,
indien het freteren plaatsvindt op de weg is op grond van de Verordening wegen een
vergunning vereist. Dit geldt ook voor andere activiteiten die onder de werking van
de Flora- en faunawet vallen en plaatsvinden op de weg.
Eerste lid, onder d Voor het kunnen houden van een evenement of wedstrijd kan de organisatie
ervan het noodzakelijk vinden om voorwerpen in verband met het evenement of de wedstrijd
op de weg te plaatsen, zoals podia en tribunes. Gedeputeerde Staten kunnen dit toestaan,
mits de voorwerpen de kwaliteit van de weg of tot de weg behorende verkeersvoorzieningen
niet in het geding brengen, bijvoorbeeld door omvang, materiaal of bevestigingswijze.
Eerste lid, onder e Gedeputeerde Staten ontvangen soms het verzoek om ruimte op de
weg beschikbaar te stellen voor de verkoop van bijvoorbeeld etenswaren en dranken
aan weggebruikers vanuit een verkoopwagen. Gedeputeerde Staten kunnen standplaatsinname
toestaan, voor zover de beoogde locatie voldoende verkeersveilig is. Standplaatsinname
direct op de weg in de berm ervan zullen Gedeputeerde Staten daarom niet toestaan,
parkeer- en carpoolplaatsen kunnen hiervoor wel geschikt zijn.
Eerste lid, onder f Spandoeken kunnen een bijdrage leveren aan de belangen die de
Verordening wegen beschermt. Het betreft dan spandoeken waarop een boodschap is vermeld
in het kader van campagnes ter bevordering van de verkeersveiligheid, zoals ‘Wij gaan
weer naar school’. Spandoeken die geen attentiewaarde ten gunste van de verkeersveiligheid
en doorstroming hebben, zijn bijvoorbeeld spandoeken met handelsreclame of waarop
de aankondiging van een nationale collecte is vermeld. Met uitzondering van spandoeken
die een boodschap verkondigen in het belang van de verkeersveiligheid, staan Gedeputeerde
Staten buiten de bebouwde kom geen spandoeken toe. Binnen de bebouwde kom kunnen Gedeputeerde
Staten spandoeken wel toestaan, mits deze de belangen die de Verordening wegen beschermt
niet in het geding brengen en een ander doel hebben dan het maken van handelsreclame.
Eerste lid, onder g Bouwafvalcontainers en andere voorwerpen in het kader van particuliere
bouwwerkzaamheden hebben geen functie voor de weg of het verkeer. Ter bescherming
van de veiligheid en doorstroming moeten gebruikers deze daarom op eigen grondgebied
plaatsen. Het kan echter voorkomen dat dit niet mogelijk is en dat de gebruiker dergelijke
voorwerpen tijdelijk op de weg wil plaatsen. Gedeputeerde Staten kunnen hiervoor vergunning
verlenen.
Eerste lid, onder h Stoffen als bergen zand of hopen snoeiafval hebben geen functie
voor de weg of het verkeer. Ter bescherming van de veiligheid en doorstroming moeten
deze daarom op eigen grondgebied worden geplaatst. Het kan echter voorkomen dat dit
niet mogelijk is en dat de gebruiker de stoffen tijdelijk op de weg wil plaatsen.
Gedeputeerde Staten kunnen hiervoor vergunning verlenen.
Tweede lid Voor wedstrijden met voertuigen is artikel 10, juncto artikel 148, van
de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing. Dat artikel maakt onderscheid tussen wedstrijden
met voertuigen die plaatsvinden binnen één gemeente en wedstrijden met voertuigen
die plaatsvinden binnen meerdere gemeenten. In het laatste geval zijn Gedeputeerde
Staten bevoegd te beslissen voor zover het geen wegen van het Rijk betreft.
Derde lid In het geval een wedstrijd met voertuigen plaatsvindt binnen één gemeente
is het college van Burgemeester en wethouders van die gemeente het bevoegde gezag.
Voor zover de wedstrijd geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op de weg dienen Burgemeester
en Wethouders aan Gedeputeerde Staten te vragen of zij geen bezwaar hebben tegen de
wedstrijd. De artikelsgewijze toelichting behorende bij artikel 10, eerste lid, is
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 18 Algemene vergunningvereisten Onder a Gedeputeerde Staten onderzoeken of volgens het BMIT werkzaamheden gepland
zijn voor het wegvak waarop de aanvraag betrekking heeft en zo ja, binnen welke termijn.
In het geval voor het betreffende wegvak werkzaamheden gepland zijn, kan het voorkomen
dat de aanvraag zich daarmee niet verenigt. In dergelijke gevallen kunnen Gedeputeerde
Staten de vergunning niet verlenen.
Onder b De provincie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de weg door deze te
onderhouden, in stand te houden en de bruikbaarheid te waarborgen. Het gebruiken van
de weg mag hieraan geen afbreuk doen. Onder c Om het verkeer veilig en met een goede
doorstroming te kunnen afwikkelen, zijn op wegen verschillende voorzieningen aanwezig,
zoals verkeersregelinstallaties, openbare verlichting, verkeersborden, vangrails en
dergelijke. Deze voorzieningen hebben een verkeersfunctie, die door het aangevraagde
gebruik van de weg in het doel, de functionaliteit of in onderhoudsmogelijkheden niet
mogen worden belemmerd.
Onder d Weggebruikers moeten voldoende zicht hebben om veilig op de weg te kunnen
rijden of de weg te verlaten. Het gebruiken van de weg mag het uitzicht van weggebruikers
op de weg of het zicht op tot de weg behorende verkeersvoorzieningen niet belemmeren.
Onder e Om een weg te gebruiken moet op het moment dat Gedeputeerde Staten de aanvraag
ontvangen voldoende fysieke ruimte beschikbaar zijn. Gedeputeerde Staten zullen geen
ruimte creëren om een aanvraag mogelijk te maken. Voor sommige voorwerpen houden Gedeputeerde
Staten een obstakelvrije zone aan. Binnen die zone, gemeten vanuit de kant van de
rijbaanverharding, mogen geen andere voorwerpen geplaatst worden dan tot de weg behorende
verkeersvoorzieningen. In welke gevallen een obstakelvrije ruimte van toepassing is,
blijkt uit de vereisten die voor de specifieke voorwerpen gelden.
Onder f De Verordening wegen beschermt niet alleen de verkeersveiligheid en doorstroming.
De verordening voorkomt ook overlast, hinder en schadelijke gevolgen voor het milieu.
Gedeputeerde Staten toetsen de aanvragen voor evenementen bijvoorbeeld ook aan het
bepaalde in de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010, waarin onder andere
stiltegebieden en grondwaterbeschermingsgebieden zijn vastgelegd. Voor zover een provinciale
weg in een dergelijk gebied ligt, kunnen specifieke regels voor de toelaatbaarheid
van evenementen en wedstrijden van toepassing zijn.
Onder g Deze bepaling vindt onder meer toepassing in Natura 2000-gebieden waarin een
provinciale weg ligt. Voor Natura 2000-gebiden gelden specifieke regels. Gedeputeerde
Staten toetsen de aanvraag aan de specifieke regels die gelden voor het betreffende
Natura 2000-gebied waar de weg doorheen loopt.
Dit artikel bevat de algemene vergunningvereisten. Voor specifiek gebruik van de weg
hebben Gedeputeerde Staten specifieke vereisten vastgesteld. De hierop volgende artikelen
lichten de specifieke vereisten toe. Voor het gebruiken van de weg voor activiteiten,
niet zijnde evenementen en wedstrijden, en voorwerpen in verband met evenementen of
wedstrijden stellen Gedeputeerde Staten geen specifieke vereisten. De algemene vergunningvereisten
volstaan.
Artikel 19 Vergunningvereisten evenementen Onder a Stroomwegen liggen buiten de bebouwde kom en zijn bedoeld om steden, landsdelen
of landen te verbinden. Gebiedsontsluitingswegen liggen ook buiten de bebouwde kom
en vormen verbindende schakels tussen stroomwegen. Zowel stroom- als gebiedsontsluitingswegen
hebben een belangrijke functie voor de doorstroming voor het verkeer en kennen maximum
snelheden variërend van 70 km/u tot 120 km/u. In het belang van de verkeersveiligheid,
doorstroming en bereikbaarheid staan Gedeputeerde Staten op deze wegen geen nieuwe
evenementen toe. Hiervan zijn uitgezonderd de evenementen die Gedeputeerde Staten
in het verleden regelmatig heeft toegestaan, mits deze in vorm, aard en karakter hetzelfde
zijn gebleven. Dit komt tot uitdrukking in de overgangsbepaling van deze regeling.
Daarnaast geldt dat het evenement meer dan een lokaal belang moet dienen. Gedeputeerde
Staten maken daarom onderscheid tussen internationale, nationale, regionale en lokale
evenementen en wedstrijden. Het onderscheid wordt bepaald door het karakter of de
betekenis van het evenement of de wedstrijd. Voorbeelden van internationale evenementen
en -wedstrijden zijn het Wereldkampioenschap voetbal, jaarlijkse herdenkingen van
de Tweede Wereldoorlog en onderdelen daarvan, zoals Operatie Market Garden, en de
Tour de France. Voorbeelden van nationale evenementen en wedstrijden zijn de Luchtmachtdagen,
Landmachtdagen, Koningsdag, de Ronde van Nederland en de Acht van Chaam. Voorbeelden
van regionale evenementen en wedstrijden zijn de Bloemencorso Zundert, Volkel in de
Wolken en de Wielerronde van Maren-Kessel. Provinciale wegen binnen de bebouwde kom
zijn erftoegangswegen, of gebiedsontsluitingswegen met de inrichting of het karakter
van een erftoegangsweg. De maximumsnelheid binnen de bebouwde kom is meestal bepaald
op 50 km/u. Op deze wegen kunnen Gedeputeerde Staten wel een evenement toestaan, omdat
het risico op aantasting van de verkeersveiligheid, doorstroming en bereikbaarheid
minder is dan op stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom. Voorbeelden
van lokale evenementen en wedstrijden zijn carnavalsoptochten, Sinterklaasoptochten,
kermissen, braderieën, jaar- en rommelmarkten. Ondanks dat puzzel-, foto- of oriëntatieritten
niet alleen binnen de bebouwde kom plaatsvinden, beschouwen Gedeputeerde Staten deze
als wedstrijden van lokaal belang.
Onder b Een evenement kan uitsluitend op de weg plaatsvinden indien maatregelen getroffen
worden die ertoe bijdragen dat het risico op aantasting van de verkeersveiligheid,
doorstroming en bereikbaarheid zo klein mogelijk wordt gemaakt. Een omleidingroute
is daarom bij de meeste evenementen en wedstrijden noodzakelijk.
Artikel 20 Vergunningvereisten wedstrijden, niet zijnde wedstrijden met voertuigenIn tegenstelling tot bij evenementen, is bij wedstrijden sprake van prestatievergelijkingen
tussen deelnemers of voertuigen waarbij een prijs, beloning of aandenken in het vooruitzicht
wordt gesteld. Gelet op het van toepassing zijnde juridische kader, onderscheiden
Gedeputeerde Staten wedstrijden met voertuigen, waar onder wedstrijden met motorrijtuigen,
en wedstrijden zonder voertuigen. Voor wedstrijden met voertuigen is de Wegenverkeerswet
1994 van toepassing. Voor wedstrijden zonder voertuigen de Verordening wegen. Voor
het al dan niet toestaan van wedstrijden zonder voertuigen passen Gedeputeerde Staten
dezelfde vereisten toe als bij evenementen. De artikelsgewijze toelichting behorende
bij artikel 20 is daarom van overeenkomstige toepassing.
Artikel 21 Vergunningvereisten standplaatsen Standplaatsen op de weg of in de berm kunnen onverwachte gedragingen van weggebruikers
tot gevolg hebben, met alle risico’s voor de verkeersveiligheid en doorstroming van
dien. Gedeputeerde Staten staan daarom standplaatsen niet toe op de weg, met uitzondering
van de daartoe behorende parkeer- en carpoolplaatsen. Met het oog op het behoud van
voldoende ruimte per parkeer- en carpoolplaats kunnen Gedeputeerde Staten daarom maximaal
één standplaatsinname per parkeer- en carpoolplaats toestaan.
Artikel 22 Vergunningvereisten spandoeken Eerste lid, onder c Ter bescherming van onderhoudskwaliteit van tot de weg behorende
verkeersvoorzieningen mogen spandoeken daaraan niet worden bevestigd.
Tweede lid, onder b Spandoeken mogen niet boven de weg komen te hangen teneinde veilige
doorrijhoogten te garanderen.
Artikel 23 Vergunningvereisten voorwerpen bouw- of onderhoudswerkzaamheden buiten
de weg Gedeputeerde Staten staan voorwerpen op de weg in verband met bouw- of onderhoudswerkzaamheden
buiten de weg uitsluitend toe als de belangen die de Verordening wegen beschermt niet
in het geding komen. Ter bescherming van de obstakelvrije ruimte moet de voorwerpen
zo dicht mogelijk bij het perceel van de eigenaar of gebruiker worden geplaatst. Het
zo dicht mogelijk bij het perceel van de eigenaar of gebruiker plaatsen dient er tevens
toe het zicht van weggebruikers te beschermen en de mogelijkheden van Gedeputeerde
Staten om de uitvoering van onderhoud aan de weg en tot de weg behorende verkeersvoorzieningen
te behouden.
Artikel 24 Vergunningvereisten stoffen De artikelsgewijze toelichting behorende bij artikel 22 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 25 Ontheffing wedstrijd met voertuigen in meerdere gemeenten Eerste lid Gedeputeerde Staten staan wedstrijden met motorrijtuigen op de provinciale
weg niet toe, omdat de weg daarvoor niet geschikt is. In Nederland zijn daarvoor geschikte
circuits beschikbaar.
Tweede lid Het in het vooruitzicht stellen van een prijs, beloning of aandenken maakt
een activiteit tot een wedstrijd (Rechtbank Maastricht, 15-02-1977, VR 1977, 91).
Puzzel-, foto- of oriëntatietoertochten zijn daarom wedstrijden. Voor zover deze met
motorrijtuigen plaatsvinden zouden Gedeputeerde Staten dergelijke wedstrijden op grond
van het tweede lid niet toestaan. Echter, voor dergelijke wedstrijden geldt dat de
deelnemers en voertuigen zich moeten houden aan de geldende regels en vereisten zoals
vastgelegd in de wegenverkeerswetgeving. Daarom hebben Gedeputeerde Staten hiervoor
een uitzondering gemaakt.
Artikel 26 Verklaring van geen bezwaar wedstrijd met voertuigen binnen één gemeente Eerste lid De artikelsgewijze toelichting behorende bij artikel 24, eerste lid, is
van overeenkomstige toepassing.
Tweede lid De artikelsgewijze toelichting behorende bij artikel 24, tweede lid, is
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 27 Kosten gebruiken van de weg Voor de kosten van het gebruiken van de weg geldt het veroorzakerprincipe, inhoudende
dat de vergunninghouder de kosten ervan draagt.
Artikel 28 Vereisten aanvraag Artikel 4:2 Awb bepaalt onder meer dat een aanvraag wordt ondertekend en tenminste
de naam en het adres van de aanvrager, een dagtekening en een aanduiding van de beschikking
die gevraagd wordt bevat. Om een aanvraag zorgvuldig te kunnen behandelen en een weloverwogen,
goed gemotiveerd besluit te kunnen nemen, hebben Gedeputeerde Staten voor specifieke
veranderingen aanvullende gegevens nodig.
Artikel 29 Termijnen aanvraag Om tijdig een besluit te kunnen nemen, hebben Gedeputeerde Staten voldoende tijd
nodig voor het behandelen van de aanvraag. Hiervoor hebben Gedeputeerde Staten verschillende
termijnen vastgesteld.
Artikel 30 Onvolledige aanvraag Op grond van artikel 4:5 van de Awb kunnen Gedeputeerde Staten besluiten om aanvragen
die niet voldoen aan de aanvraagvereisten als bedoeld in artikel 3 niet in behandeling
te nemen. Alvorens hiertoe te besluiten bieden Gedeputeerde Staten de aanvrager éénmalig
de gelegenheid diens aanvraag aan te vullen. Gedeputeerde Staten achten hiervoor een
termijn van twee weken redelijk.
Artikel 31 Begripsbepalingen specifiek Onder a Gedeputeerde Staten beschouwen familieleden en vrienden als naasten.
Onder b NEN-normen zijn raadpleegbaar op www.nen.nl.
Artikel 32 Vereisten plaatsing Gedeputeerde Staten staan aard- en nagelvaste gedenktekens niet toe. Aard- en nagelvaste
gedenktekens vormen een obstakel voor de uitvoering van de zorgplicht en kunnen leiden
tot vertragingen bij de uitvoering van infrastructurele projecten. Zou een gedenkteken
leiden tot een verandering van de weg als bedoeld in artikel 4 van de Verordening
wegen Noord-Brabant 2010, dan staan Gedeputeerde Staten dat ook niet toe. Deze regeling
biedt hiertoe geen vergunningmogelijkheid.
Ondanks dat Gedeputeerde Staten er van uitgaan dat gedenktekens door de nabestaanden
verwijderd worden na verloop van enige rouwtijd, kunnen sommige nabestaanden behoefte
hebben aan aanwezigheid van een gedenkteken voor een langere periode. Enige beperking
in dat geval is dat het gedenkteken een sober karakter heeft qua aard en verschijningsvorm.
Het gedenkteken mag dus niet de uitstraling van graf of monument hebben. Voorbeelden
van toegestane gedenktekens zijn een gedenktegel, zwerfkei, knuffelbeest of bosje
bloemen.
Onder a Gedeputeerde Staten staan gedenktekens uitsluitend toe indien deze geplaatst
worden naar aanleiding van een verkeersongeval op een provinciale weg, waarbij één
of meerdere dodelijke verkeersslachtoffers zijn gevallen. De redenen hiervoor zijn
ten eerste dat Gedeputeerde Staten als wegbeheerder uitsluitend beleid kunnen voeren
dat betrekking heeft op de wegen die onder haar bevoegdheid vallen. Daarnaast wensen
Gedeputeerde Staten uitsluitend gedenktekens toe te staan die direct verband houden
met het gebruik van de provinciale weg. In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat
er ook behoefte bestaat aan het plaatsen van andere gedenktekens, bijvoorbeeld ter
nagedachtenis aan op provinciale wegen omgekomen (huis)dieren of historische gebeurtenissen.
Gelet op de belangen die Gedeputeerde Staten moeten beschermen als wegbeheerder en
gelet op het beoogde gebruik van provinciale wegen, staan Gedeputeerde Staten dergelijke
gedenktekens echter niet toe.
Onder c De maximale afmetingen dienen om afleiding of uitzichtvermindering van weggebruikers
te voorkomen.
Onder d Een gedenkteken wordt zo ver mogelijk verwijderd van de hoofdrijbaan geplaatst,
dus in de berm tussen het fietspad of de parallelweg en de sloot. Uitsluitend indien
dit niet mogelijk is, is het toegestaan het gedenkteken in de berm die rechtstreeks
grenst aan de hoofdrijbaan te plaatsen. De reden die hieraan ten grondslag ligt, is
dat Gedeputeerde Staten willen voorkomen dat eventuele bezoekers aan het gedenkteken
zichzelf of weggebruikers op de hoofdrijbaan in gevaar brengen. Voor de bezoekers
aan een gedenkteken gelden te allen tijde de verkeersregels zoals vastgelegd in de
wegenverkeerswetgeving.
Onder e Uit onderdeel d volgt dat Gedeputeerde Staten uitsluitend gedenktekens op
de grond in de berm van de weg toestaan. Gedenktekens bevestigd aan verkeerstekens,
bomen, bruggen, vangrails, palen en dergelijke kunnen weggebruikers afleiden en daarmee
de verkeersveiligheid in het geding brengen. Bovendien willen Gedeputeerde Staten
schade ontstaan door bevestiging van gedenktekens aan tot de weg behorende verkeersvoorzieningen
voorkomen.
Onder f Om afleiding van weggebruikers te voorkomen is verlichting van of bij een
gedenkteken, anders dan eventueel reeds in de berm aanwezige openbare verlichting,
niet toegestaan. Ook kaarsjes en andere vormen van verlichting zijn niet toegestaan.
Onder g Gedenktekens mogen de belangen die de Verordening wegen Noord-Brabant beschermt
niet in het geding brengen. De verkeersveiligheid mag niet in het geding komen door
de aanwezigheid van gedenktekens. Gedeputeerde Staten stellen voor de vormgeving geen
expliciete vereisten anders dan met betrekking tot de grootte, omdat zij nabestaanden
in de gelegenheid willen stellen om een gedenkteken naar eigen voorkeur vorm te geven.
Nabestaanden kunnen zo een gedenkteken kiezen dat het beste past bij de wijze van
gedenken en het te gedenken verkeersslachtoffer, waarbij blijft gelden dat het in
aard en verschijningsvorm geen graf of monument is.
Artikel 33 Vereisten onderhoud Onder b Met veilig, milieuvriendelijk en energiebewust onderhoud aan het gedenkteken
wordt bedoeld dat de manier van onderhoud de verkeersveiligheid niet in het geding
brengt. Bovendien mogen de manier van onderhoud en de daarbij gebruikte middelen geen
schade aan de bodem, het grondwater of de luchtkwaliteit veroorzaken.
Artikel 34 Termijn aanwezigheid Omdat Gedeputeerde Staten nabestaanden van dodelijke verkeersslachtoffers die een
gedenkteken op de weg willen plaatsen niet willen belasten met administratieve procedures
zoals het indienen van een aanvraag om vergunning, hebben Gedeputeerde Staten het
plaatsen van gedenktekens buiten de vergunningplicht die geldt voor het veranderen
van de weg gehouden. Voorwaarde om dat te kunnen doen, is dat voor het plaatsen van
een gedenkteken de weg niet veranderd wordt. Gedeputeerde Staten beschouwen gedenktekens
daarom als niet aard- en nagelvaste voorwerpen die tijdelijk, of in ieder geval niet
permanent, op de weg aanwezig zijn. Gedenktekens die voldoen aan deze regeling mogen
daarom in principe voor onbepaalde tijd op de weg aanwezig blijven. Toch kan het voorkomen
dat een gedenkteken moet worden verwijderd of verplaatst, indien de uitvoering van
de zorgplicht voor wegen dat verlangt. De uitvoering van de zorgplicht voor wegen
is een continu proces. Daarbij kan het voorkomen dat bestaande wegen gereconstrueerd
of verlegd moeten worden. Dat geschiedt in het algemeen belang van verkeersveiligheid,
doorstroming of bereikbaarheid. Omdat een gedenkteken voorziet in een individueel
belang, wordt een gedenkteken zo nodig verwijderd of verplaatst. Dit kan bijvoorbeeld
nodig zijn bij de uitvoering van een infrastructureel project of bij belemmering in
het onderhoud van de weg. Alvorens te verwijderen of te verplaatsen, treden Gedeputeerde
Staten in overleg met de nabestaande, als die bekend is.
Artikel 37 Overgangsrecht Deze regeling bevat geen overgangsrecht voor aanvragen die Gedeputeerde Staten ontvingen
vóórdat deze regeling in werking trad, maar waarop zij nog niet hebben beslist. Het
principe van overgangsrecht is de onmiddellijke werking. Een nieuwe regeling is niet
slechts van toepassing op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, doch ook op hetgeen
bij haar inwerkingtreding reeds bestond, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen
(onmiddellijke werking). Een vóór de inwerkintreding ingediende aanvraag valt dus
niet automatisch onder de oude regeling maar “koud” onder de nieuwe, tenzij in de
nieuwe regeling nadrukkelijk wordt afgeweken. Provinciale Staten hebben daarover in
de Verordening wegen niets bepaald. Aanvragen die Gedeputeerde Staten ontvingen terwijl
de Regeling veranderen en gebruiken van wegen Noord-Brabant van toepassing was maar
waarop zij nog niet beslist hebben, behandelen zij daarom onder het regime van deze
regeling.
Eerste lid Deze overgangbepaling voorkomt dat vergunningen die werden verleend op
grond van de Verordening wegen en de regelingen die met artikel 17 van deze regeling
zijn ingetrokken, komen te vervallen. De datum 1 mei 2006 is gekozen omdat sinds het
inwerkingtreden van de Verordening wegen Noord-Brabant 2006 Gedeputeerde Staten in
verschillende regelingen een goed en consistent vergunningbeleid hebben vastgelegd
op basis waarvan vergunningenaanvragen getoetst werden. Vóór de inwerkingtreding van
de Wegenverordening Noord-Brabant 2006 was daarvan nog onvoldoende sprake.
Tweede lid Voor bestaande veranderingen van de weg die zijn gerealiseerd zonder dat
Gedeputeerde Staten vergunning hebben verleend en waarbij sprake is van strijdigheid
met deze regeling, kunnen Gedeputeerde Staten niet alsnog een vergunning verlenen.
De belanghebbende dient de niet vergunbare verandering binnen één jaar nadat deze
door Gedeputeerde Staten is geconstateerd te verwijderen. Na het verstrijken van die
periode kunnen Gedeputeerde Staten handhavend optreden, tenzij de belanghebbende kan
aantonen dat de verandering al meer dan vijf jaar aanwezig is zonder dat Gedeputeerde
Staten aan de belanghebbende hebben laten weten dat de verandering strijdig is met
de geldende verordening of regeling. Er is dan sprake van zogenaamd passief gedogen
en in dat geval wordt een vergunning geacht te zijn verleend. Willen Gedeputeerde
Staten daarna nog handhavend optreden, dan dienen zij de vergunning die geacht wordt
te zijn verleend, in te trekken. Hiertegen staat rechtsbescherming op grond van de
Awb open. Is de verandering korter dan vijf jaar aanwezig zonder daartoe strekkende
vergunning en is legalisatie niet mogelijk, dan kunnen Gedeputeerde Staten wel direct
handhavend optreden.
Derde lid Deze overgangbepaling voorkomt dat vergunningen die werden verleend op grond
van de Verordening wegen en de regeling die met artikel 18 van deze regeling is ingetrokken
komen te vervallen.
Vierde en vijfde lid Het beginsel is dat Gedeputeerde Staten geen nieuwe evenementen
of wedstrijden op de weg buiten de bebouwde kom toestaan. Echter, sommige evenementen
of wedstrijden zijn inmiddels een traditie geworden. Gedeputeerde Staten willen dergelijke
evenementen en wedstrijden kunnen blijven toestaan en scharen de evenementen en wedstrijden
die jaarlijks of tweejaarlijks plaatsvonden op de weg vóór de inwerkingtreding van
de regeling Beleidsnota Wegenbeheer, module B3 Vergunningen voor het gebruik van de
weg onder deze overgangsbepaling. Voorwaarde is wel dat vorm, aard en karakter moeten
in ieder geval hetzelfde zijn gebleven. Die regeling trad in werking op 15 maart 2007.
Om te voorkomen dat de weg in verband met een evenement of wedstrijd vaker dan thans
het geval is moet worden afgesloten, staan Gedeputeerde Staten evenementen die daarvoor
hebben plaatsvonden op de weg buiten de bebouwde kom alsmede nieuwe evenementen niet
toe.
Zesde en zevende lid Deze regeling is van toepassing op alle bestaande en nieuwe gedenktekens,
echter niet voor aard- en nagelvaste gedenktekens. De regeling Beleidsnota Wegenbeheer,
module B6 Gedenktekens, in werking getreden op 21 augustus 2008, bevat een eerbiedigende
overgangsregeling die nog niet is verlopen bij de inwerkingtreding van deze regeling.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter
|
de secretaris
|
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
|
drs. W.G.H.M. Rutten
|