Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied;
Gelet op artikel 2, eerste, vierde en zesde lid, van de Subsidieverordening inrichting
landelijk gebied 2007;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten vanaf 1 januari 2007 verantwoordelijk zijn voor
het wegzetten van de middelen van Rijk, provincie en het Europese Plattelands Ontwikkelings
Programma (POP) voor het landelijk gebied. Om de in dit pMJP opgenomen doelen te realiseren
heeft Gedeputeerde Staten de beschikking over verschillende methoden. De belangrijkste
instrumenten zijn opdrachtverlening en subsidieverlening. Wanneer Gedeputeerde Staten
kiezen voor opdrachtverlening, zal het reguliere aanbestedingstraject worden gevolgd,
met inachtneming van provinciale, Rijks- en Europese aanbestedingregels, tenzij dit
op grond van wettelijke verplichtingen niet mogelijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval
bij de verwerving van gronden;
Overwegende dat de belangrijkste methode voor de realisatie van de doelstellingen
in het pMJP, en zeker voor de partijen in het veld, het verlenen van subsidie is,
waarbij Gedeputeerde Staten, zoals hierboven vermeld, kan beschikken over provinciale,
Rijks- en Europese middelen. In het pMJP zijn de te realiseren doelen opgenomen. Uit
de formulering van de verschillende doelen is niet op te maken welke maatregelen en
welke kosten in aanmerking komen voor een subsidie. Deze zijn opgenomen in deze regeling.
Naast deze inhoudelijke criteria zijn er nog andere criteria die van belang zijn voor
de subsidiëring van projecten;
Overwegende dat het formele toetsingskader voor een subsidieaanvraag wordt gevormd
door de provinciale Subsidieverordening inrichting landelijk gebied 2007(Pb 160/06).
De Subsidieverordening vormt de wettelijk vereiste grondslag voor subsidiëring. Artikel
2 van de Subsidieverordening inrichting landelijk gebied 2007 geeft Gedeputeerde Staten
de bevoegdheid subsidies te geven voor activiteiten, opgenomen in deze regeling en
in de zogenaamde POP-fiches. Daarnaast zijn in de Subsidieverordening de regels opgenomen
die gelden voor alle subsidies in het landelijk gebied. Hierbij moet u denken aan
kosten die in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking komen, beslissings- en
bewaartermijnen, eisen die gesteld worden aan aanvragen, de procedures van voorschotverlening
en subsidievaststelling, etc. Tevens schept de Subsidieverordening de mogelijkheid
voor Gedeputeerde Staten nadere regels te stellen. Op dit moment zijn dergelijke nadere
regels nog niet vastgesteld. Het is de verwachting dat op korte termijn er in ieder
geval regels zullen vastgesteld met betrekking tot het sanctioneringbeleid. Indien
de verwachte POP-fiche met betrekking tot de agrarische structuurverbetering niet
of nog niet voldoet naar de mening van de provincie, stellen Gedeputeerde Staten een
eigen regeling voor de subsidiëring van verkaveling/kavelruil vast;
Overwegende dat indien activiteiten uitgevoerd worden, waarvoor Europese POP-middelen
ter beschikking staan, het kan zijn dat er aanvullende eisen gesteld worden. Daarnaast
is het Europese staatssteunbeleid vanzelfsprekend altijd van toepassing op subsidies
aan ondernemers. Met name voor agrarische ondernemers kan dit beperkingen opleveren.
Bij het opstellen van de criteria voor subsidiëring en het verlenen van subsidies
wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Europese verordeningen bieden;
Overwegende dat op dit moment voor alle subsidiemogelijkheden, opgenomen in deze regeling,
dan wel waarnaar verwezen wordt in deze regeling, geen goedkeuring danwel instemming
verkregen is van de Europese Commissie, met uitzondering van de regelingen met betrekking
tot de verplaatsing van intensieve veehouderijen. Dit betekent voor de overige regelingen
dat subsidiëring aan ondernemers zoveel mogelijk zal geschieden onder de van toepassing
zijnde Europese Vrijstellingsverordeningen. Indien de te subsidiëren activiteiten
toepassing van de Vrijstellingsverordeningen niet mogelijk maken, is subsidiëring
alleen mogelijk met inachtneming van de zogenaamde Europese De-minimisverordening.
Dit betekent dat aan agrarische ondernemers maximaal € 3.000,-- per drie jaar aan
subsidie kan worden verleend. Andere ondernemers kunnen vanaf 1 januari 2007 maximaal
€ 200.000,-- per drie jaar ontvangen. Dit laatste bedrag is overigens onder voorbehoud
van vaststelling door de Europese Commissie van de desbetreffende Europese verordening;
Besluiten vast te stellen de volgende regeling: