Algemeen
De provincie is verantwoordelijk voor de vergunningverlening op grond van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan een aantal industriële bedrijven. Eén van de
te beoordelen aspecten is geurhinder in de omgeving van het bedrijf. In 2000 hebben
Gedeputeerde Staten (GS) een geurnotitie vastgesteld waarmee GS aangaf het landelijke
beleid in zijn geheel te volgen. Doel van het landelijke beleid is het voorkomen van
nieuwe hinder en het zoveel mogelijk beperken van bestaande hinder. In de geurnotitie
uit 2000 was nog geen nader uitgewerkt provinciaal beoordelingskader opgenomen. Dit
beoordelingskader wordt nu vastgelegd in deze provinciale beleidsregel.
Deze beleidsregel geldt voor de beoordeling van aanvragen voor een vergunning op grond
van de Wabo van industriële inrichtingen die onder de bevoegdheid van GS vallen én
voor aanvragen waarvoor GS een zogenaamde verklaring van geen bedenkingen (vvgb) af
dient te geven.
In RO-procedures speelt de afweging of sprake is van een goed woon- en leefklimaat
een belangrijke rol. De in deze beleidsregel beschreven systematiek wordt door GS
ook voor deze RO-afweging gebruikt. Dit is een invulling van de zogenaamde ‘omgekeerde
werking’, waarmee voor RO-plannen de aan te houden afstand tot een geurbron uit de
milieuregelgeving wordt afgeleid.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In artikel 1 is van de gehanteerde begrippen de definitie beschreven.
‘bestaande activiteit’ en ‘nieuwe activiteit’.
De begrippen ‘bestaande activiteit’ en ‘nieuwe activiteit’ worden toegepast om nadere
invulling te kunnen geven aan het landelijke en provinciale beleidsdoel ‘geen nieuwe
hinder’ (brief van de toenmalige minister van VROM uit 1995, MBL276.95004).
Artikel 2
In artikel 2 zijn enkele door GS gehanteerde definities opgenomen.
‘geurgevoelig object’
Tot ‘ geurgevoelig object’ worden in ieder geval gerekend woningen. Daarnaast worden
andere objecten waar mensen zich bevinden en waar blootstelling aan geur tot hinder
kan leiden, onder dit begrip gebracht. De objecten worden nader aangegeven bij de
verschillende omgevingscategorieën.
Omgevingscategorie ‘wonen’ of ‘gemengd’
Onder de categorie ‘wonen’ vallen woningen die onderdeel uitmaken van een aaneengesloten
woonbebouwing en de objecten die daarmee gelijk worden gesteld. Andere categorieën
van woningen, zoals de bedrijfswoning, vallen onder de omgevingscategorie ‘gemengd’.
Ook verspreid liggende woningen vallen onder de categorie ‘gemengd’.
Indien een object niet specifiek wordt genoemd in de categorie ‘wonen’ of ‘gemengd’
zal beoordeeld worden of het object gelijkgesteld kan worden aan een object in een
omgevingscategorie. Daarbij wordt gekeken naar de functie van het object, het aantal
personen en de tijd die zij daar aanwezig zijn, alsmede de omgeving van het object.
Artikel 3
De geurconcentratie die behoort bij de hedonische waarde van -1 (H-1) vormt in de
beleidsregel een belangrijke referentiewaarde. De geuremissie wordt voor iedere bron
hedonisch gecorrigeerd. Hiertoe dient de hedonische waarde per afzonderlijke geurbron
inzichtelijk te worden gemaakt. Dit resulteert in de hedonisch gewogen geurbelasting
(ouE(H)/m3) die getoetst wordt aan richt- en grenswaarden.
Voor de berekening van de hedonisch gewogen geurbelasting wordt gebruik gemaakt van
een hedonische weegfactor F. Deze dimensieloze factor F is de verhouding tussen de
gemeten concentratie van H-1 (CH-1) van een geurbron en de standaard normwaarde van
1 ouE(H)/m3. Voor bronnen waarvan de CH-1-waarde onvoldoende of niet bekend is, wordt
in de berekeningen voor de factor F de waarde 0,5[-] aangehouden.
Artikel 4
In de tabellen zijn voor bestaande en nieuwe activiteiten richt- en grenswaarden opgenomen
waarvan GS als bevoegd gezag van mening zijn dat deze leiden tot een acceptabel hinderniveau
in de bedoelde situaties. In het derde lid worden de richt- en grenswaarden voor bestaande
en nieuwe activiteiten gezamenlijk benoemd.
Uitgangspunt van het beleid is dat niet meer vergund wordt dan op basis van inzet
van BBT haalbaar is, ook indien de richtwaarden onderschreden worden. Indien na toetsing
van inzet van BBT blijkt dat in een specifiek geval de richtwaarden niet haalbaar
zijn dan kunnen GS gemotiveerd tot ten hoogste de grenswaarden vergunnen.
In de Wabo (artikel 2.14, eerste lid, onder c, ten1e) is bepaald dat een inrichting,
ter reductie van de geuremissie, de beste beschikbare technieken in acht dient te
nemen. Bij het vaststellen van de in de tabellen opgenomen richt- en grenswaarden
is mede rekening gehouden met wat met inzet van beste beschikbare technieken haalbaar
is.
Toetsing geschiedt ter plaatse van de maatgevende geurgevoelige objecten. Maatgevend
heeft betrekking op de dichtstbijzijnde dan wel hoogst belaste geurgevoelige locatie
van de van toepassing zijnde omgevingscategorie.
Artikel 5
Met artikel 5 eerste lid wordt voorkomen dat, indien sprake is van het aanvragen van
bestaande activiteiten, de bestaande geurbelasting vergroot wordt. Hierdoor wordt
invulling gegeven aan het beleidsuitgangspunt dat (potentieel) nieuw hinder voorkomen
dient te worden.
In artikel 5 tweede lid wordt voorgeschreven dat, indien sprake is van een saneringssituatie
(en dus niet voldaan wordt aan de grenswaarden bedoeld in artikel 4, eerste lid),
er een nadere afweging plaatsvindt indien een onderzoek voorligt naar de mogelijkheden
om te voldoen aan de grenswaarden. Door middel van artikel 5 derde lid wordt aanvullend
hierop van het bedrijf ook een doorlopende inspanning verwacht om te gaan voldoen
aan de richtwaarden. Hierdoor wordt invulling gegeven aan het beleidsuitgangspunt
dat bestaande hinder zoveel mogelijk beperkt dient te worden.
Indien wél voldaan wordt aan de grenswaarden, maar de richtwaarden niet worden overschreden,
dan wordt van het bedrijf eveneens een doorlopende inspanning verwacht om aan de richtwaarden
te gaan voldoen. Hierdoor wordt invulling gegeven aan het beleidsuitgangspunt dat
bestaande hinder zoveel mogelijk beperkt dient te worden.
Artikel 6
Bij het oprichten van een bedrijf dat geurrelevant is, dient voldaan te worden aan
ten minste de richtwaarde (of zoveel lager als mogelijk is). Dit is het uitgangspunt.
Het voorgaande is voorgeschreven in artikel 6 eerste lid. In afwijking van artikel
6 eerste lid kunnen GS gemotiveerd tot aan de grenswaarden vergunnen (artikel 6 tweede
lid).
Ook indien een veranderingsvergunning aangevraagd wordt, waarin nieuwe geurrelevante
activiteiten zijn opgenomen, blijft de bestaande geurbelasting het uitgangspunt. Het
aanvragen van een veranderingsvergunning kan dus niet leiden tot een toename van (potentieel)
nieuwe hinder (artikel 6 derde lid). Dit spoort immers niet met het beleid. Hierop
wordt één uitzondering gemaakt, namelijk indien de hedonisch gewogen geurbelasting
vanwege de bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk lager is dan de grenswaarde
voor nieuwe activiteiten bedoeld in artikel 4, tweede lid. Dan mag de hedonisch gewogen
geurbelasting vanwege de bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk toe nemen tot
ten hoogste de grenswaarden voor nieuwe activiteiten (artikel 6 vijfde lid). Indien
vergund wordt tot de grenswaarden, moet dit door GS gemotiveerd worden. Bij het vergunnen
tot aan de richtwaarden hoeft geen specifieke motivering door GS plaats te vinden
(artikel 6 vierde lid). Indien aan de richtwaarden voor nieuwe activiteiten voldaan
wordt, wordt immers geen geurhinder verwacht.
Artikel 7
Artikel 7 eerste lid borgt dat bij een aanvraag om vergunning waarbij sprake is van
bestaande en nieuwe activiteiten de geurbelasting niet groter wordt dan de bestaande
geurbelasting. Hierdoor wordt invulling gegeven aan het beleidsuitgangspunt dat (potentieel)
nieuwe hinder voorkomen dient te worden.
Ook hierop wordt weer één uitzondering gemaakt, namelijk indien de hedonisch gewogen
geurbelasting vanwege de bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk lager is dan
de grenswaarde voor nieuwe activiteiten bedoeld artikel 4, tweede lid. Dan mag de
hedonisch gewogen geurbelasting vanwege de bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk
toe nemen tot ten hoogste de grenswaarden voor nieuwe activiteiten (artikel 7 vijfde
lid). Indien vergund wordt tot de grenswaarden, moet dit door GS gemotiveerd worden.
Bij het vergunnen tot aan de richtwaarden hoeft geen specifieke motivering door GS
plaats te vinden (artikel 7 tweede lid). Indien aan de richtwaarden voor nieuwe activiteiten
voldaan wordt, wordt immers geen geurhinder verwacht.
In artikel 7 derde lid wordt voorgeschreven dat, indien sprake is van een saneringssituatie
(en dus niet voldaan wordt aan de grenswaarden bedoeld in artikel 4, derde lid ),
er een nadere afweging plaatsvindt indien een onderzoek voorligt naar de mogelijkheden
om te voldoen aan de grenswaarden. Door middel van artikel 7 vierde lid wordt aanvullend
hierop van het bedrijf ook een doorlopende inspanning verwacht om te gaan voldoen
aan de richtwaarden. Hierdoor wordt invulling gegeven aan het beleidsuitgangspunt
dat bestaande hinder zoveel mogelijk beperkt dient te worden.
Indien wél voldaan wordt aan de grenswaarden, maar de richtwaarden niet worden overschreden,
dan wordt van het bedrijf eveneens een doorlopende inspanning verwacht om aan de richtwaarden
te gaan voldoen. Hierdoor wordt invulling gegeven aan het beleidsuitgangspunt dat
bestaande hinder zoveel mogelijk beperkt dient te worden. Ook over deze inspanning
dient jaarlijks aan het bevoegd gezag gerapporteerd te worden.
Artikel 8
Bij de bepaling van het acceptabel hinderniveau betrekken GS ook de hindersignalen
over de inrichting. Gegronde geurklachten zijn een maat voor ernstige hinder.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter
de secretaris
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
drs. W.G.H.M. Rutten