Toelichting behorende bij de Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant
I.Algemeen
Op grond van verordening 2021/2115 heeft Nederland op 30 september 2022 haar Nederlands
Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027 bij de Europese Commissie ingediend. Dit
programma is op 13 december 2022 door de Commissie goedgekeurd. Het NSP is primair
gebaseerd op voorgenoemde verordening, maar naast deze verordeningen zijn ook enkele
andere verordeningen relevant voor het NSP programma. Het gaat daarbij met name om
verordening 2021/2116 en verordening 2021/1060. Hoewel genoemde verordeningen rechtstreeks
doorwerken in de Nederlandse rechtsorde, kunnen subsidies op grond van het goedgekeurde
NSP slechts worden verstrekt op basis van een op nationaal of provinciaal niveau vastgestelde
subsidieregeling. De onderhavige provinciale regeling vormt de wettelijke basis voor
het door provincies verstrekken van NSP subsidies (anders dan subsidies voor agromilieu-
en klimaatdiensten).
In deze regeling worden in hoofdstuk 1 de in de regeling gehanteerde begrippen gedefinieerd.
Daarbij is uitgangspunt dat waar mogelijk is aangesloten bij de definities uit EU-verordeningen
en de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021. Indien een begrip niet gedefinieerd
is, wordt er vanuit gegaan dat de betekenis in het normale spraakgebruik voldoende
duidelijk is. In hoofdstuk 2 worden per interventie de subsidiabiliteitsvoorwaarden
weergegeven. In hoofdstuk 3 volgen de slotbepalingen.
Het NSP kent een gelaagde structuur. Op basis van genoemde EU-verordeningen en het
goedgekeurde NSP is deze regeling ontwikkeld. Dit betekent dat de EU-verordeningen
én de afspraken die bestaan tussen lidstaat Nederland en de Europese Commissie over
de uitvoering van NSP in Nederland (het goedgekeurde NSP), bij eventuele strijdigheid
van deze Regeling met een EU-verordening of het NSP, voor gaan.
NSP
De volgende voor de onderhavige regeling relevante provinciale activiteiten zijn in
het NSP opgenomen:
- •
investeringen (artikel 73 verordening 2021/2115)
- •
samenwerking (artikel 77 verordening 2021/2115)
- •
LEADER (artikel 77 verordening 2021/2115)
- •
kennisverspreiding en informatie (artikel 78 verordening 2021/2115)
GS stellen voor bovengenoemde onderdelen regels op in de interventies in hoofdstuk
2 van deze regeling.
Het resterende deel van de activiteiten genoemd in het NSP betreft de agromilieu-
en klimaatmaatregelen. Daarvoor is een separate provinciale regeling ontwikkeld, of
geldt een regeling van de minister van Economische Zaken en Klimaat.
II.Artikelsgewijs
Artikel 1.2Openstelling
De relevante provinciale activiteiten worden opengesteld in de interventies. Daarin
zal - naast het aanwijzen van onder meer de activiteit(en) waarvoor subsidie kan worden
aangevraagd, het vaststellen van subsidieplafond(s), het bepalen van de aanvraagperiode
en het aangeven voor welke kostensoorten subsidie kan worden verleend –aangegeven
worden welke wegingsfactoren op de selectiecriteria van toepassing zullen zijn.
In deze regeling wordt de term ‘activiteiten’ gebruikt. Daarmee wordt aangesloten
bij artikel 4:21 van de Awb. In artikelen waarin de term ‘activiteit’ staat, is deze
term gekozen om duidelijk te maken dat het gaat over de specifieke categorie activiteiten
waarvoor subsidie kan worden verstrekt (bijvoorbeeld investeringen in bedrijfsmiddelen
ten behoeve van verduurzaming van het landbouwbedrijf). Zo’n activiteit kan ook worden
gelezen conform artikel 4:21 van de Awb (aanspraak op financiële middelen met het
oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, te weten het aanvragen van subsidie
en het uitvoeren van een project).
Daarnaast kunnen in de interventies onderdelen, zoals bijvoorbeeld de doelgroep, de
subsidiabele activiteiten of thema’s en de subsidiabele kosten, nader ingevuld worden.
Daardoor is bij openstelling duidelijk waarvoor in het kader van de openstelling precies
subsidie aangevraagd kan worden en hoe aanvragen beoordeeld zullen worden.
Artikel 1.3Samenwerkingsverbanden
In sommige gevallen kan een subsidie worden verstrekt aan een samenwerkingsverband.
Indien een samenwerkingsverband, niet zijnde een formeel samenwerkingsverband in de
vorm van een rechtspersoon, subsidie wenst aan te vragen, zijn er aan het samenwerkingsverband
eisen gesteld die in dit artikel worden benoemd. Bij de aanvraag moeten stukken worden
overlegd waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is om namens de andere deelnemers
van het samenwerkingsverband de subsidie te ontvangen en namens hen administratieve
handelingen uit te voeren (tweede lid). De penvoerder verdeelt vervolgens de subsidie
over de deelnemers. Daarnaast regelt het derde lid dat in geval van terugvordering
van onverschuldigde betaling de deelnemers aansprakelijk zijn voor hun eigen deel.
Artikel 1.4Nationale cofinanciering
Voor een project waarvoor een bijdrage vanuit het Elfpo wordt verkregen, moet daarnaast
een bedrag aan nationaal overheidsgeld (‘nationale cofinanciering’) beschikbaar gesteld
worden.
Provincies kunnen uitsluitend Elfpo-budget beschikbaar stellen, kunnen Elfpo-budget
plus (een deel van) de benodigde nationale cofinanciering beschikbaar stellen, of
ze kunnen (indien daar in het NSP voor de betreffende activiteiten in is voorzien)
alleen nationale overheidsmiddelen beschikbaar stellen (‘aanvullende nationale financiering’).
De nationale overheidsmiddelen kunnen afkomstig zijn van de provincie zelf, maar kunnen
- als daarover bestuurlijke afspraken gemaakt zijn - ook door een ander bestuursorgaan
(zoals een waterschap of een gemeente) beschikbaar gesteld worden.
Indien een provincie slechts Elfpo-middelen beschikbaar stelt, of naast Elfpo-middelen
slechts een deel van de noodzakelijke nationale cofinanciering beschikbaar stelt,
dient een aanvrager de verplicht voorgeschreven nationale overheidsfinanciering op
een andere manier te verkrijgen. In die gevallen zal een aanvraag slechts voor subsidie
in aanmerking kunnen komen indien bij de subsidieaanvraag een bewijs wordt overgelegd
waaruit blijkt dat de nationale financiering die benodigd is voor het project beschikbaar
is of zal komen. Dit omdat er anders geen sprake is van een sluitende begroting. Het
te overleggen bewijs kan bijvoorbeeld een reeds gedane subsidietoezegging of bijdrageverklaring
zijn.
Artikel 1.5Weigeringsgronden algemeen
In bepaalde gevallen zal een subsidieaanvraag (geheel of gedeeltelijk) afgewezen worden.
onder a
Indien er gewerkt wordt met een tendersysteem is het onwenselijk dat aanvrager(s)
voor dezelfde activiteiten meerdere aanvragen indienen (om zo de kans bij een eventuele
loting te vergroten). Indien voor dezelfde activiteiten door dezelfde aanvrager(s)
meerdere aanvragen worden gedaan, zal – tenzij een eerder ingediende aanvraag ingetrokken
zou worden - alleen de eerst ingediende aanvraag meegenomen worden in de tenderprocedure.
De overige versies van dezelfde aanvraag voor dezelfde activiteiten en door dezelfde
aanvrager(s) zullen afgewezen worden.
onder b
Een provincie verstrekt niet meer subsidie dan op grond van deze regeling is toegestaan.
Dit geldt zowel voor het maximale subsidiepercentage als het maximale subsidiebedrag.
De provincie houdt daarbij rekening met andere subsidies die voor hetzelfde project
zijn verstrekt. Het aanvraagformulier bevat daarom een vraag over dit onderwerp. Stel
dat een aanvrager een subsidie wil van € 100.000, terwijl dat op grond van de interventie
het maximale subsidiebedrag is. Als een aanvrager dan op basis van enige regeling
reeds € 100.000 gesubsidieerd heeft gekregen voor dezelfde activiteiten en subsidiabele
kosten, weigert de provincie de aanvraag.
onder d
Bij een openstelling kan sprake zijn van een subsidieplafond dat slechts bestaat uit
Elfpo-budget en geen of ontoereikende middelen voor de nationale overheidscofinanciering.
Omdat een subsidie waarbij Elfpo wordt toegekend vrijwel altijd alleen verleend wordt
indien er ook (in het algemeen) eenzelfde bedrag aan nationale overheidsfinanciering
voor het project beschikbaar gesteld wordt, is als specifieke weigeringsgrond vermeld
het feit dat een aanvraag – op het moment van beschikken - niet is voorzien van een
bijdrageverklaring dan wel een subsidie-beschikking voor de benodigde nationale overheidsfinanciering.
onder i
Als een aanvrager op het moment dat deze de subsidieaanvraag indient al is gestart
met de uitvoering van de activiteiten, wordt de aanvraag afgewezen. Als start van
de uitvoering geldt hetzij de aanvang van de werkzaamheden, hetzij de eerste, juridisch
bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de
investering onomkeerbaar maakt.
Gedeputeerde Staten kijken naar het tijdstip waarop de aanvrager de koop heeft gesloten
dan wel de bestelling heeft geplaatst. Dat is namelijk het moment waarop de verplichtingen,
die over en weer uit de overeenkomst tot aankoop voortvloeien, voor beide partijen
juridisch bindend werden. Voorbereidende werkzaamheden, zoals het verkrijgen van vergunningen
en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies, worden niet als start van
de uitvoering beschouwd. Deze kosten zijn daarentegen niet subsidiabel (zie artikel
1.10, onder c).
Artikel 1.6Subsidievereisten aanvraag
Een subsidieaanvraag kan slechts worden ingediend door gebruik te maken van het door
Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde aanvraagformulier (eerste lid, onder b).
Alleen een volledig ingevuld aanvraagformulier, voorzien van alle voorgeschreven bijlagen,
zal in behandeling genomen worden. Aanvragen waarbij de voorgeschreven informatie
niet of niet volledig voor de sluitingsdatum van de aanvraagperiode is aangeleverd
(zoals ‘pro forma aanvragen’), worden afgewezen. Het indienen van ‘pro forma’ aanvragen
zonder de aanvraag voor de gestelde sluitingsdatum inhoudelijk aan te vullen, is in
het kader van deze regeling dan ook niet zinvol. De aanvraag dient in ieder geval
een projectplan te bevatten, waarin bijvoorbeeld wordt aangegeven wat de doelstelling
van het project is en hoe de resultaten van het project worden getoetst. Met de ‘doelstelling’
wordt bedoeld: het (beleids)doel wat nagestreefd wordt (bijvoorbeeld: kennisuitwisseling
tussen ondernemers). De doelstelling is in het algemeen van een hoger abstractieniveau
dan het projectresultaat (bijvoorbeeld: projectresultaat zal zijn dat er 3 demonstratieactiviteiten
zijn georganiseerd). Aanvragers worden geacht in het projectplan aan te geven hoe
bezien/bepaald wordt of de doelstelling (kennisuitwisseling) is bereikt.
In het aanvraagformulier kunnen de verplichte bijlagen, zoals genoemd in lid 2, worden
geïntegreerd.
Gegevens en bijlagen die weliswaar wel aanwezig dienen te zijn bij een aanvraag voor
subsidietoekenning, maar die niet zijn genoemd in artikel 1.6, zouden ook later aangeleverd
kunnen worden. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een Kamer van Koophandel nummer.
Een subsidieaanvrager kan derhalve de mogelijkheid worden geboden dergelijke gegevens
ook na sluiting van de aanvraagperiode, maar binnen een door Gedeputeerde Staten te
stellen termijn, aan te vullen.
Artikel 1.7Subsidie-arrangementen
eerste tot en met derde lid
Bij subsidies tot € 125.000 wordt uitgegaan van prestatiesubsidiëring in plaats van
subsidiëring van de input op basis van werkelijke kosten. Dit betekent dat er een
vast bedrag (lumpsum) of een vast bedrag per prestatie-eenheid (p*q) wordt verstrekt
ten behoeve van een voorafgaand aan de verlening bepaalde activiteit of prestatie.
Hiermee komen bij deze subsidies gedetailleerde financiële verantwoordingen te vervallen.
De verantwoording geschiedt uitsluitend over de uitgevoerde activiteiten of over een
vooraf bepaalde meetbare prestatie-eenheid. Voor deze subsidies wordt dus niet aan
de subsidieontvanger de verplichting opgelegd om een door een accountant opgesteld
stuk, zoals een controleverklaring, te overleggen.
Bij subsidies van € 125.000 en hoger wordt uitgegaan van de traditionele afrekening
van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten. De vaststelling van de
subsidie vindt plaats op basis van prestaties en financiële verantwoording (gerealiseerde
kosten).
vierde en vijfde lid
Uit deze leden volgt dat in een interventie kan worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen
een lichter arrangement wordt toegepast om op die manier de lasten te beperken. Het
zal daarbij gaan om subsidies waarbij sprake is van geringe risico’s (blijkend uit
een risicoanalyse), bijvoorbeeld vanwege de bekendheid van of ervaring met de subsidieontvanger
in het verleden.
Artikel 1.8 Subsidiabele kosten algemeen
In artikel 1.8, aanhef en onderdeel a, is bepaald dat loonkosten voor subsidie in
aanmerking komen. De indirecte kosten (‘overhead’) worden meegenomen in de berekeningsmethoden
van de loonkosten en zijn subsidiabel. Het gaat hierbij om algemene kosten die een
organisatie wel heeft maar die niet aan het project zijn te relateren. Voorbeelden
hiervan zijn kosten voor kantoorinrichting en kantoorautomatisering, energie, verzekeringen
en onderhoud. Omdat voor deze kosten reeds een opslag is begrepen in het tarief, kunnen
deze kosten niet afzonderlijk gedeclareerd worden.
In artikel 1.8, aanhef en onderdeel b, is bepaald dat de door de subsidieontvanger
verrichte eigen arbeid in aanmerking komt voor subsidie. Er is sprake van eigen arbeid
als een dienstverband ontbreekt (en daarmee dus ook geen sprake is van verloning),
en er dus geen sprake is van loonkosten maar er wel werkzaamheden worden verricht.
Op grond van artikel 67, eerste en tweede lid, van verordening 2021/1060 kan in de
nationale regelgeving worden opgenomen dat bijdragen in natura en afschrijvingskosten
subsidiabel zijn. Artikel 1.8, aanhef en onderdelen c en e, bepaalt dat bijdragen
in natura en afschrijvingskosten inderdaad subsidiabel zijn. De specifieke voorschriften
van artikel 67 van verordening 2021/1060 gelden hierbij onverkort. Bij bijdragen in
natura gaat het om zaken die een subsidieontvanger in zijn bezit heeft en inbrengt
in het project, zoals een machine waarover geen afschrijvingskosten kunnen worden
berekend. Een (recente) factuur en betalingsbewijs om de kosten te kunnen onderbouwen,
zijn vaak niet beschikbaar. Daarom moet de waarde op andere wijze bepaald worden.
De bijdragen in natura zijn slechts subsidiabel voor zover zij zijn toe te rekenen
aan de subsidiabele activiteiten. Toerekening geschiedt naar evenredigheid van de
tijd gedurende welke het object wordt gebruikt voor het project, gerelateerd aan de
normale bezetting. Met ‘normale bezetting’ wordt bedoeld het aantal prestatie-eenheden
dat het betreffende object volgens een realistische inschatting van de subsidieontvanger
over de totale levensduur van dat object jaarlijks levert.
Afschrijvingskosten betreffen zaken die in het bezit zijn van de subsidieontvanger
en die ten behoeve van het project worden gebruikt. Voor de onderbouwing van die kosten
moet van de gangbare afschrijvingsperiode en van de gangbare bedrijfseconomisch aanvaarde
uitgangspunten worden uitgegaan; ook voor afschrijvingskosten geldt de eis van toerekening,
zoals hiervoor bij bijdragen in natura is beschreven en gelden de voorwaarden zoals
genoemd in artikel 67, tweede lid, van verordening 2021/1060.
In onderdeel f gaat het om een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht,
zoals een WOZ-beschikking of een catalogus waarin de marktprijzen van een product
zijn opgenomen.
Artikel 1.9Berekening subsidiabele kosten
eerste lid
In het eerste lid staat beschreven dat er drie manieren zijn om de subsidiabele kosten
van een subsidieaanvraag te berekenen. De berekening gebeurt op basis van de kosten
die de aanvrager in zijn aanvraag opvoert als kosten die gemaakt moeten worden om
het doel van het project, of de resultaten van de activiteiten te bereiken. De subsidiabele
kosten bestaan meestal uit directe kosten voor arbeid (loonkosten en/of eigen arbeid),
directe overige kosten (afschrijvingen, kosten derden of bijdragen in natura) en indirecte
kosten zoals overhead.
onder a
De eerste manier van berekenen is beschreven in artikel 1.9a, eerste lid, onder a.
Deze bevat de berekening op basis van aangeleverde bewijsstukken.
onder b
In het eerste lid, onder b, staat de tweede manier van berekenen genoemd. In deze
rekenmethode wordt gebruik gemaakt van de vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen
van arbeidskosten. Deze berekeningsmethode staat verder uitgewerkt in artikel 1.9b.
Bij toepassing van een vereenvoudigde kostenoptie (ook wel: ‘VKO’) zijn niet de werkelijk
gemaakte en betaalde kosten in subsidieaanvragen het uitgangspunt voor de subsidiegever,
maar worden de subsidiabele kosten berekend volgens een vooraf bepaalde methode.
onder c
In het eerste lid, onder c, staat de derde berekeningswijze. Hierbij worden de overige
kosten berekend met de vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten. Deze berekeningsmethode
is verder uitgewerkt in artikel 1.9c.
1.9aBerekening subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie
eerste lid
In dit artikel is de berekeningsmethode uit artikel 1.9, eerste lid onder a, verder
uitgewerkt.
onder a
Bij deze berekeningswijze is een splitsing is gemaakt tussen de kosten voor eigen
arbeid van een ondernemer of zelfstandige zonder personeel (ZZP) en de loonkosten
voor personeel. Voor de eigen arbeid geldt een uurtarief van € 50. In dit tarief is
een vergoeding voor overhead (15%) opgenomen. De loonkosten worden in deze optie berekend
met de ‘loonkosten plus vaste opslag’-methode, waar de kosten voor overhead (15%)
bij opgeteld mogen worden.
onder b
Bij deze berekeningswijze is geen splitsing gemaakt tussen eigen arbeid en loonkosten.
Er zijn vier verschillende uurtarieven voor arbeidskosten opgenomen voor vier verschillende
soorten deelnemers van een subsidiabele activiteit. In elk tarief is ook een vergoeding
voor overhead opgenomen.
- a.
de werkzaamheden van de projectmedewerker hebben een uitvoerend karakter. Het gaat
om bewerking, interpretatie, vastlegging, analyse en deling van gegevens en informatie
in een bepaald vakgebied. Ook is er sprake van een vertaling naar de praktijk en vindt
er overleg en afstemming plaats met samenwerkingspartners op uitvoeringsniveau.
- b.
de werkzaamheden van de landbouwer bevatten handenarbeid, maar ook leidinggevende
en toezichthoudende arbeid.
- c.
de werkzaamheden van de adviseur bestaan uit het leveren van adviesproducten in een
bepaald vakgebied, coördinatie en uitvoering van integrale werkzaamheden, behandeling
van klantvragen en het in samenhang met in- en externe aandachtsgebieden ontwikkelen
en uitvoeren van strategische plannen. Daarnaast heeft de adviseur contact met stakeholders
en samenwerkingspartners op expertniveau en ambtelijk niveau, gericht op afstemming,
verkrijgen van medewerking en het informeren en adviseren bij tegengestelde belangen.
- d.
de werkzaamheden van de projectleider en/of expert bestaan uit de ontwikkeling, realisatie,
aansturing en ondersteuning van meerjarige programma’s en projecten met meerdere samenhangende
projecten en activiteiten. Er is sprake van het verwerven van extern draagvlak, het
uitoefenen van invloed op (bestuurlijke) besluitvormingsprocessen en het tot stand
brengen van meerjarige samenwerkingsverbanden.
tweede lid
Dit beschrijft de manier waarop de loonkosten worden berekend met de ‘loonkosten-plus-vaste-opslag’-methode.
Dit gebeurt door een uurtarief per deelnemer te bepalen, gebaseerd op het bruto jaarloon.
Bovenop dit jaarloon komt een opslag voor werkgeverslasten, bestaande uit vakantiegeld,
pensioenpremies en sociale verzekeringspremies (WW, ZFW/ZVW, WAO/WIA). Kosten die
niet vallen onder de aanvullende werkgeverslasten zijn de kosten voor overhead, dat
wil zeggen lasten die ontstaan door de sturing en ondersteuning van de werknemer,
zoals kosten voor huisvesting, werkplaatsinrichting, management en directe of indirecte
ondersteuning. Dit loon plus de opslag moet vervolgens gedeeld worden door 1720 uren
per jaar op basis van een 40-urige werkweek of een naar rato berekend aantal uren
per jaar.
derde lid
In deze rekenmethode worden de loonkosten, kosten eigen arbeid en overige kosten berekend
op basis van aangeleverde bewijsstukken. Voor de overige kosten is het van belang
dat op basis van bewijsstukken aangetoond wordt dat de kosten passend en redelijk
(marktconform) zijn. Bij de verleningsaanvraag gaat het om offertes en taxatierapporten,
bij de vaststellingsaanvraag kunnen de bewijsstukken bestaan uit facturen en betaalbewijzen.
Artikel 1.9bBerekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten
Om de administratieve lastendruk te verlagen, bestaat de mogelijkheid om een vereenvoudigde
kostenoptie voor het berekenen van de arbeidskosten te gebruiken. Dit volgt uit Europese
regelgeving, genoemd in artikel 83 van verordening 2021/2115 en de artikelen 54 en
55 van verordening 2021/1060.
Artikel 1.9cBerekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten
eerste lid
Deze berekeningswijze bevat een vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van
de subsidiabele overige kosten. Deze optie volgt uit toepassing van artikel 56 van
verordening 2021/1060. In deze werkwijze worden eerst de loonkosten en kosten eigen
arbeid bepaald. Vervolgens worden de overige kosten berekend door 40% van deze arbeidskosten
te nemen. Hiervoor bestaan twee opties:
- 1.
Een eerste optie met loonkosten en kosten eigen arbeid. Het uurtarief voor eigen arbeid
bedraagt hier € 43. Dit wijkt af van de € 50, genoemd in artikel 1.9a, eerste lid.
Dit omdat de overhead uit het tarief is gehaald om dubbele financiering van overhead
te voorkomen. Overhead maakt namelijk ook onderdeel uit van de 40% voor overige kosten.
De loonkosten worden berekend met de ‘loonkosten-plus-vaste-opslag’-methode zoals
genoemd in artikel 1.9a, tweede lid. Dit is uiteraard zonder het optellen van 15%
overhead zoals in artikel 1.9a, eerste lid. Ook hier geldt namelijk dat dubbele financiering
van overhead voorkomen moet worden.
- 2.
In de tweede optie worden de totale subsidiabele kosten berekend met speciale ‘all-in’-uurtarieven
per soort deelnemer of subsidieontvanger. In deze hogere tarieven is de vergoeding
van de overige kosten (40%) al verwerkt. Het ‘all-in’-uurtarief bestaat uit een optelsom
van het bruto salaris, werkgeverslasten en de 40% voor overige kosten.
tweede lid
In artikel 1.9d, eerste lid, is opgenomen dat een kennisinstelling gebruik kan maken
van de integrale kostensystematiek (IKS). Artikel 1.9c, eerste lid, onder a, biedt
een kennisinstelling geen aanknopingspunt om naast de kosten op basis van IKS nog
overige kosten op te voeren. Van berekening van bijvoorbeeld loonkosten op basis van
artikel 1.9a, tweede lid, is immers geen sprake. Ter verduidelijking is in het tweede
lid expliciet vastgelegd dat een kennisinstelling geen subsidie kan krijgen voor overige
directe projectkosten die niet door de IKS-tarieven worden gedekt. Van toepassing
van de tarieven genoemd in 1.9c, eerste lid onder b, kan uiteraard ook geen sprake
zijn.
Artikel 1.9dIntegrale kostensystematiek
eerste lid
Kennisinstellingen kunnen op grond van het eerste lid kiezen voor IKS, zoals bedoeld
in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. IKS
is een manier om directe en indirecte kosten toe te rekenen aan kostendragers, zoals
arbeidsuren of machine-uren. Deze methodiek wordt ook voor nationale subsidies toegepast
en voldoet aan artikel 53, derde lid, onderdeel d, van verordening 2021/1060. De uitvoering
van IKS is belegd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Subsidieontvangers
van wie de IKS reeds is goedgekeurd kunnen deze voortaan ook in het kader van Europese
subsidies toepassen. Subsidieontvangers die gebruik willen maken van IKS zullen zich,
voor zover deze nog niet is goedgekeurd, eerst tot RVO moeten wenden.
Voor de meeste organisaties volstaan de in artikel 1.3a opgenomen methoden voor het
berekenen van de loonkosten en eigen arbeid. Maar kennisinstellingen moeten, om kostenneutraal
te kunnen opereren, de indirecte kosten in voldoende mate mee kunnen nemen in de berekening
van uurtarieven. Om die reden is ervoor gekozen om voor kennisinstellingen de mogelijkheid
te bieden om IKS als berekeningsmethode te kunnen gebruiken.
tweede lid
In het tweede lid is bepaald dat indien voor de IKS wordt gekozen, artikel 12, derde
lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies en artikel 1.2, eerste lid,
van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) van overeenkomstige
toepassing zijn. Deze artikelen hebben betrekking op het rapport van feitelijke bevindingen.
In geval van een subsidie van € 125.000 of meer dient de subsidieontvanger uiterlijk
bij het aanvragen van de subsidievaststelling een afschrift van het rapport van feitelijke
bevindingen over het toepassen van het IKS-tarief in. Het rapport van feitelijke bevindingen
wordt opgesteld overeenkomstig het protocol dat is opgenomen in bijlage 1.1 van de
RNES. Dit volgt uit artikel 1.2, eerste lid, van de RNES.
Artikel 1.10Niet subsidiabele kosten
Bepaalde kostenposten zullen, bijvoorbeeld op grond van EU-regelgeving of op basis
van provinciale beleidsafwegingen, nooit subsidiabel gesteld worden. In dit artikel
worden deze kosten benoemd.
De kosten voor voorbereidende werkzaamheden, zoals het verkrijgen van vergunningen
en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies, zijn niet subsidiabel (zie
artikel 1.10, onder c). Dat andere kosten die voor de indiening van de aanvraag worden
gemaakt niet subsidiabel zijn, staat niet in dit artikel. In zo’n geval wordt de aanvraag
immers geweigerd.
Een van de kosten die worden genoemd zijn kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde
Staten niet voldoen aan de eisen van goed financieel beheer (onder f). Onder goed
financieel beheer wordt in ieder geval verstaan dat opgevoerde kosten niet bovenmatig
mogen zijn. Dat wil zeggen dat de opgevoerde kosten redelijk moeten zijn en dus in
verhouding moeten staan tot het doel wat moet worden bereikt. Zo moeten materialen
die worden aangekocht qua specificatie passend zijn bij het doel waarvoor het materiaal
wordt aangekocht. Of moet het aantal uren dat aan uitvoering van een project wordt
besteed passend zijn.
Artikel 1.11Cumulatie
Dit artikel bepaalt dat als door een bestuursorgaan of de Europese Commissie al subsidie
is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig
bedrag aan subsidie wordt verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer
bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen toegestaan
is. Deze cumulatiebepaling is opgenomen om te voorkomen dat, als er al voor bepaalde
activiteiten subsidie is verleend, met een nieuwe subsidieverstrekking vastgestelde
drempels niet meer worden nageleefd. Een bestuursorgaan is een bestuursorgaan in de
zin van artikel 1:1 van de Awb. Het gaat dus bij het begrip bestuursorgaan om Nederlandse
bestuursorganen.
Artikel 1.12Verdelingswijze en artikel 1.13 adviescommissie
De selectie van projecten zal –vrijwel altijd - plaats vinden via een zogenaamde ‘tender-methode’:
alle binnen de in de interventie genoemde tijdvak ingediende projecten worden, indien
ze voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, inhoudelijk beoordeeld en van een
score voorzien. Subsidiabiliteitsvoorwaarden (‘instapeisen’) zijn de voorwaarden waaraan
een aanvraag altijd moet voldoen, bijvoorbeeld: als alleen agrarisch ondernemers aan
kunnen vragen, wordt een aanvraag die niet van een agrarisch ondernemer afkomstig
is, direct op grond van het niet voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarde ‘aanvrager
is agrarisch ondernemer’ afgewezen. Aanvragen die voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden,
worden gescoord op basis van de selectiecriteria en de weging van die criteria als
aangegeven in hoofdstuk 2 van deze regeling. Ten behoeve van de uitvoering van deze
procedure kan een selectiecommissie ingesteld worden. Subsidieaanvragen zullen worden
geselecteerd op grond van een tendersysteem aan de hand van tevoren vastgelegde selectiecriteria.
Indien de selectiecriteria daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld omdat de criteria
niet eenvoudig objectiveerbaar zijn, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten ten behoeve
van de beoordeling van ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden
voldoen, een adviescommissie in het leven te roepen, conform artikel 82 Provinciewet.
Deze adviescommissie bestaat uit deskundigen die apart worden benoemd. Daarnaast kan
ook sprake zijn van een ambtelijke adviescommissie of een combinatie van beide.
Op basis van de procedure ontstaat er een lijst met alle ingediende projecten die
aan de subsidiabiliteitscriteria voldoen, voorzien van een score (cijfer). Projecten
die meer dan het minimaal voorschreven aantal punten behalen, kunnen voor subsidie
in aanmerking komen. Indien de kosten voor de aanvragen die voor subsidie in aanmerking
komen hoger zijn dan het beschikbare subsidieplafond, wordt subsidie toegekend op
basis van de behaalde scores (projecten met hogere scores gaan voor). Indien er meerdere
projecten met hetzelfde puntenaantal zijn en niet al die projecten kunnen gehonoreerd
worden omdat het subsidieplafond dan overschreden zou worden, dan kan door middel
van loting bepaald worden welke projecten uit die groep voor subsidie in aanmerking
komen.
Artikel 1.15Verplichtingen algemeen
Aan een subsidieontvanger worden verschillende verplichtingen opgelegd. In dit artikel
staan de algemeen van toepassing zijnde verplichtingen genoemd.
eerste lid
De mededeling die op grond van het eerste lid worden gedaan, indien met betrekking
tot de subsidieontvanger, of indien er sprake is van een samenwerkingsverband met
betrekking tot een deelnemer aan het samenwerkingsverband, bijvoorbeeld een verzoek
tot faillietverklaring loopt, kan gevolgen hebben voor de subsidie. Een dreigende
faillietverklaring van de subsidieontvanger of een deelnemer aan een samenwerkingsverband
kan er bijvoorbeeld toe leiden dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend,
niet of niet tijdig zullen plaatsvinden. In dat geval kan de beschikking tot subsidieverlening
worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, en kunnen
eventuele voorschotten worden teruggevorderd. De mededeling wordt schriftelijk gedaan.
Dit is wenselijk gegeven de bewijsvorming.
derde lid
onder a en b
Op grond van bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129 moet worden gewaarborgd
dat alle materiaal op het vlak van communicatie en zichtbaarheid ook op het niveau
van de begunstigde beschikbaar wordt gesteld aan, kort gezegd, de Europese Unie. Ook
geldt dat de Europese Unie een niet-exclusief, onherroepelijk, recht met vrijstelling
van royalty’s wordt verleend om dat materiaal en de bijhorende reeds bestaande rechten
erop te gebruiken. Om aan deze eis te kunnen voldoen moet de subsidieontvanger het
materiaal ten behoeve van communicatieactiviteiten op verzoek ter beschikking te stellen
aan GS.
Artikel 5 van verordening 2022/129 verplicht ervoor te zorgen dat begunstigden bij
hun activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie het
EU-logo overeenkomstig bijlage II van verordening 2022/129 gebruiken. Aangezien deze
verplichting niet rechtstreeks geldt, is het nodig om deze bepaling als een algemene
verplichting voor de subsidieontvanger op te nemen in deze regeling.
onder c en d
In geval van investeringen is het niet alleen van belang dat aangetoond wordt dat
een investering daadwerkelijk gedaan is (‘de machine is gekocht’), maar is ook van
belang dat de investering daadwerkelijk gebruikt kan worden en dus gebruiksklaar is
(‘de machine is aangesloten’). Dat de investering vervolgens ook daadwerkelijk gebruik
wordt is geen vereiste. Wel wordt vereist dat de investering gedurende drie of 5 jaar
gebruiksklaar in stand gehouden wordt en dus ook drie of vijf jaar aantoonbaar bruikbaar
blijft.
onder e
De subsidieontvanger dient een voorgenomen overdracht van het eigendom van een onderneming
waaraan subsidie is verleend, of zeggenschap over gronden waarop subsidie is verleend,
te melden bij de subsidieverlener. Melding moet dus worden gedaan voor daadwerkelijke
overdracht, op het moment dat zekerheid bestaat over de overdracht. Mocht een voorgenomen
overdracht uiteindelijk toch niet doorgaan, dan dient ook daar wederom melding van
te worden gemaakt. Dit omdat voor de subsidieverstrekker te allen tijde duidelijk
moet zijn wie zeggenschap heeft over een onderneming / de grond waarop een subsidie
is verleend.
vierde tot en met zesde lid
De verplichtingen uit dit artikel zien op de administratie die de subsidieontvanger
dient te voeren. Deze verplichting vloeit ook voort uit de Europese verordeningen.
Artikel 1.16Verplichting voortgangsverslag
Indien GS ervoor kiezen deze verplichting op te leggen, kunnen zij deze invullen in
de interventie. GS kunnen opnemen wat zij willen zien in het verslag over de voortgang
van de activiteiten of de financiële voortgang.
Artikel 1.17 en 1.18Bevoorschotting en deelbetaling
Artikel 44 van verordening 2021/2116 bepaalt voor welke interventies voorschotten
betaald kunnen worden. Bij een voorschot in de zin van artikel 1.17 is sprake van
voorfinanciering vóór het uitvoeren van het project of voordat concrete activiteiten
zijn verricht. Deelbetalingen gaan daarentegen over het betalen van gedeclareerde
kosten of geleverde (deel)prestaties.
Het voorschot dat GS verstrekken, kan niet worden omgezet in een deelbetaling. Vanaf
het moment waarop een deelbetaling plaatsvindt kunnen geen voorschotten meer worden
verstrekt. De som van het voorschot en de deelbetaling is gezamenlijk ten hoogste
90% van de verleende subsidie. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende
bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten en deelbetalingen),
uitgekeerd aan de subsidieontvanger.
Artikel 1.19Vaststelling arrangement 1
Bij dit arrangement zijn de administratieve lasten en de uitvoeringslasten het laagst.
Het subsidiebedrag is een vast bedrag (lumpsum) voor een vooraf bepaalde activiteit
of prestatie. Kenmerkend is dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording
hoeft af te leggen. Overigens geldt op grond van artikel 1.15, vierde lid, wel dat
de subsidieontvanger de administratie dient bij te houden. Binnen dit arrangement
wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld. Dit houdt in dat de subsidie eerst wordt
verleend en na afloop van de prestatie ambtshalve, dat wil zeggen zonder aanvraag
tot vaststelling van de subsidieontvanger, wordt vastgesteld. De subsidie wordt vervolgens
binnen 13 weken na afloop van de activiteiten ambtshalve vastgesteld. Binnen deze
termijn vraagt de provincie steekproefsgewijs aan de subsidieontvanger verantwoording
af te leggen. Daarbij is het mogelijk de subsidieontvanger fysiek of administratief
te controleren of aan de verplichtingen is voldaan. Deze steekproef is gebaseerd op
een risicogeoriënteerde benadering, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang,
samenstelling en achtergrond van de doelgroep. Vooraf wordt in de subsidiebeschikking
vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht en welke bewijsstukken
de subsidieontvanger in de eigen administratie moet bewaren.
Als de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteiten niet, niet geheel of niet
volgens alle daaraan verbonden verplichtingen verricht, moet hij dit verplicht melden
bij Gedeputeerde Staten. Door het ontbreken van een standaard verantwoording is deze
meldingsplicht essentieel. Als bij de desgevraagde verantwoording of controle blijkt
dat niet aan de meldingsplicht is voldaan, kan dit leiden tot een vaststelling op
nihil en volledige terugvordering van het voorschot inclusief wettelijke rente.
tweede en derde lid
Indien een subsidieontvanger in de 13 weken beslistermijn binnen de steekproef wordt
gevraagd om verantwoording af te leggen, regelen het tweede en derde lid hoe dat gebeurt
en welke stukken daarvoor nodig zijn.
Artikel 1.20Vaststelling arrangement 2
Bij dit arrangement is de hoofdregel dat het subsidiebedrag een vast bedrag is voor
een vooraf bepaalde prestatie of prestatie-eenheid. In tegenstelling tot bij arrangement
1 wordt wel standaard verantwoording afgelegd.
derde lid
Voor de subsidieontvanger is in de Asv een maximale termijn van 13 weken opgenomen
voor het aanvragen van een vaststellingsbeschikking. Er kan echter voorzien worden
in een afwijkende termijn. Daardoor is het mogelijk om, indien het noodzakelijk is,
een langere termijn vast te stellen.
vierde en vijfde lid
De verantwoording geschiedt over de prestatie (bijvoorbeeld een investering) of een
vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid (bijvoorbeeld het stuks dat aangekocht
wordt of het aantal hectares dat wordt aangelegd). Bij de prestatieverantwoording
kunnen verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen,
een managementverklaring, alternatieve toetsen, deskundigenverklaring of bewijsstukken
(bijvoorbeeld een publicatie, entreebewijzen etc.). De bewijsstukken die nodig zijn
om de prestatie te verantwoorden, nemen Gedeputeerde Staten op in hoofdstuk 2 van
deze regeling of de verleningsbeschikking. Het is toegestaan om steekproefsgewijs
aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is
verricht.
Artikel 1.21Vaststelling arrangement 3
Dit arrangement sluit aan bij de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op
basis van gerealiseerde kosten. De vaststelling van de subsidie vindt dus plaats op
basis van prestaties en financiële verantwoording.
vijfde lid
De verantwoording geschiedt over de prestatie (bijvoorbeeld een investering) of over
een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid (bijvoorbeeld het stuks dat aangekocht
wordt of het aantal hectares dat wordt aangelegd). Bij de verantwoording over de prestatie
kunnen verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen,
een managementverklaring, alternatieve toetsen, deskundigenverklaring of bewijsstukken
(bijvoorbeeld een publicatie, entreebewijzen etc.). De bewijsstukken die nodig zijn
om de prestatie te verantwoorden, nemen Gedeputeerde Staten op in een interventie
of verleningsbeschikking. Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie
op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.
Artikel 1.22Wijzigingsverzoeken
De ervaring leert dat projecten gedurende de looptijd vaak op één of meerdere punten
gaan afwijken van hetgeen in het oorspronkelijke projectplan werd vermeld. Een subsidieontvanger
kan bij Gedeputeerde Staten in dat geval een wijzigingsverzoek indienen.
Bij het inhoudelijk beoordelen van wijzigingen wordt onderscheid gemaakt in essentiële
wijzigingen en niet-essentiële wijzigingen:
- •
Essentiële wijzigingen zijn bijvoorbeeld wijzigingen waarbij nieuwe activiteiten worden
opgevoerd, die niet eerder vermeld zijn in de aanvraag/projectplan en waarvoor dus
geen subsidie is verleend, of waarbij een nieuwe projectpartner wordt opgevoerd.
- •
Niet-essentiële wijzigingen zijn wijzigingen die in lijn zijn met de aanvraag/projectplan
en waarvan het evident is, dat ze vallen binnen de activiteiten waarvoor subsidie
is verleend.
Een essentiële wijziging kan slechts worden goedgekeurd als het verzoek voorafgaand
aan de wijziging is ingediend.
Bij de beoordeling van het wijzigingsverzoek zal GS in ieder geval beoordelen in hoeverre
de voorgestelde aanpassing zou leiden tot een project dat, indien het project in die
aangepaste versie oorspronkelijk zou zijn ingediend, niet voor subsidie in aanmerking
gekomen zou zijn.
Indien nodig kunnen Gedeputeerde Staten zich hierbij laten adviseren door de adviescommissie
als bedoeld in 1.13. Aanpassingen die doorgevoerd worden voor een wijzigingsverzoek
is goedgekeurd, voert de subsidieontvanger voor eigen rekening en risico door. Dit
kan bijvoorbeeld leiden tot het afkeuren van kosten of het intrekken van de subsidieverlening.
Artikel 1.23Belastingdienst en gegevensverstrekking informatieverplichting openbaarmaking
Vanaf 2005 zijn jaarlijks alle subsidiegegevens van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB) openbaar gemaakt. Nederland is verplicht deze gegevens openbaar te maken, op
basis van artikel 98 van verordening 2021/2116. De gehanteerde term jaar t-1 slaat
op het voorafgaande jaar, jaar t op het lopende jaar, en jaar t+1 op het volgende
jaar.
Hoofdstuk 2Interventies
Paragraaf 2Productieve investeringen groen- blauw en dierenwelzijn
Algemeen
De maatschappelijke uitdagingen op het gebied van klimaat en milieu, zoals verwoord
in de Green Deal en Farm to Fork-strategie, vragen van de landbouwers extra inspanningen,
die met een focus op het voortdurend verlagen van de kostprijs van producten niet
haalbaar zal zijn. Specifieke investeringen zijn daarom nodig om een omslag te maken
naar kringlooplandbouw. waardoor (i) minder gebruik hoeft te worden gemaakt van natuurlijke
hulpbronnen en (ii) schadelijke externe effecten voor het klimaat, biodiversiteit
en milieu worden teruggedrongen.
Landbouwbedrijven zullen moeten verduurzamen om op de lange termijn rendabel en solvabel
te zijn, die past bij veranderende maatschappelijke opdracht en internationale afspraken
ten aanzien van milieu en klimaat. Met investeringen op het gebied van klimaatverandering
(klimaatadaptatie) en vermindering van de uitstoot van broeikasgassen (klimaatmitigatie)
waaronder investeringen voor energiebesparing; agroforestry (inclusief voedselbossen);
verhoging van de biodiversiteit; bodembeheer; koolstofvastlegging en verhoging van
dierenwelzijn (waar dierengezondheid deel van uitmaakt) kan hiermee op een verantwoorde
wijze invulling worden gegeven.
De investeringen dragen vaak bij aan lagere emissies, betere rendementen (voerconversie)
en aan beter dierenwelzijn (en dierengezondheid en minder antibioticagebruik) zoals
emissiearme en tevens diervriendelijke stalvloeren, technieken om stallen beter te
reinigen en het stalklimaat te verbeteren.
Het gaat hierbij om investeringen waarbij rekening wordt gehouden met klimaat en milieu
en dierenwelzijnsdoelen: investeringsmogelijkheden gericht op verduurzaming op en
van landbouwbedrijven (denk aan klimaatadaptatie en -mitigatie, precisielandbouw,
waterhuishouding en natuur-inclusieve landbouw), waarmee eerst en vooral een rendabele(r)
bedrijfsvoering mogelijk wordt.
Artikel 2.2.1Begripsbepalingen
zelfrijdende machine: Dit verwijst naar volledig zelfrijdende of autonome werktuigen,
te weten werktuigen gecombineerd met een voertuig met een eigen aandrijving. Dit voertuig
is dan voorzien van een motor. Volledig zelfrijdende of autonome werktuigen behoeven
geen bestuurder terwijl bij semiautonome werktuigen de bestuurder ondersteund wordt
door slimme sensoren, cameratechnieken en systemen.
Artikel 2.2.2Criteria Jonge landbouwer
eerste lid
Het gaat bij het eerste lid, onderdelen a en b, om cumulatieve criteria.
derde lid
Als geen sprake is van één van de situaties genoemd in dit lid, is sprake van langdurig
zeggenschap als bedoeld in lid 1 sub b onder iii. Ook bijvoorbeeld een proefperiode
voor een landbouwer in de maatschap valt onder eenzijdig opzeggen. Zit een landbouwer
dus in een proefperiode dan is geen sprake van langdurige zeggenschap en hiermee ook
niet voldaan aan alle voorwaarden om als jonge landbouwer te worden aangemerkt.
Artikel 2.2.3Subsidiabele activiteit
eerste lid
Bij de productieve investeringen gericht op water, zoals bedoeld onder a, gaat het
om investeringen ter verlaging van de risico’s van verontreiniging door erfafspoeling
bij een veehouderij of door afvalwater uit de veehouderij, akkerbouw, bloembollen-,
boom-, fruit-, vollegronds- of bedekte teelt.
Artikel 2.2.4Aanvrager
Indien een samenwerkingsverband bestaat uit jonge landbouwers en, kort gezegd, niet-jonge
landbouwers, dan vallen de activiteiten onder die van niet-jonge landbouwers. Het
subsidiepercentage bedraagt dan voor elke deelnemer aan het samenwerkingsverband 40%.
Zie ook artikel 2.2.11, derde lid.
Artikel 2.2.5Weigeringsgronden
De weigeringsgrond houdt in dat de eerste aanvraag in behandeling wordt genomen, en
de tweede of daarop nog volgende aanvraag wordt afgewezen.
Artikel 2.2.8Niet subsidiabele kosten
Indien voor het in gebruik stellen van de machine een abonnement noodzakelijk is,
dan dient de aanvrager uit eigen middelen de noodzakelijke abonnementen op software
updates en servicecontracten af te sluiten.
Artikel 2.2.15Verantwoording
eerste lid
In dit lid hebben Gedeputeerde Staten voor subsidies tot € 25.000 de mogelijkheid
toegepast om een verantwoordingsregime uit een ander arrangement voor te schrijven
(artikel 1.7, vijfde lid).
Paragraaf 4Niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven
Algemeen
Deze paragraaf is van toepassing op het gehele platteland en gericht op inrichting
en herinrichting van het landelijk gebied. Op basis van de opgave voortvloeiend uit
het Klimaatakkoord, de Kaderrichtlijn Water en de Biodiversiteitstrategie ligt er
een opgave om de uitstoot van broeikasgassen te beperken, de waterkwaliteit te verbeteren
en de biodiversiteit te verhogen. Daarnaast is in de aanpak Landbouwbodems afgesproken
de bodemkwaliteit te verbeteren en speelt de adaptatie aan klimaatverandering een
belangrijke rol. Met deze paragraaf wordt ingezet op investeringen in het landelijk
gebied die hieraan bijdragen.
Artikel 2.4.1Begripsbepalingen
agroforestry: dit verwijst naar landbouwsystemen en -praktijken die houtige meerjarige
planten (bomen en struiken) bewust combineren op hetzelfde stuk land waar ook andere
landbouwgewassen worden geteeld of veehouderij plaatsvindt. Er vindt daarmee een ecologische
en economische wisselwerking plaats tussen houtige en niet-houtige onderdelen van
landbouwsystemen. Ook voedselbossen vallen onder het begrip agroforestry. Een voedselbos
is een door mensen ontworpen productief ecosysteem naar het voorbeeld van een natuurlijk
bos, met een hoge diversiteit aan meerjarige en/of houtige plantensoorten die deels
voor de mens als voedsel dienen (vruchten, zaden, bladeren, stengels, wortels).
ambitiekaart: Dit is een kaart opgenomen bij het Natuurbeheerplan. Het Natuurbeheerplan
is het provinciaal plandocument waarin de doelen zijn vastgelegd op het gebied van
natuur- en landschapsbeheer en agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Artikel 2.4.2Subsidiabele activiteit
eerste lid
Voorbeelden van investeringen die voor steun in aanmerking kunnen komen zijn:
- •
investeringen ten behoeve van het uitvoeren van herstelmaatregelen en (grootschalige)
inrichting van gebieden, die bijdragen aan verbetering van de waterhuishouding, natuur,
klimaatmitigatie en -adaptatie en biodiversiteit;
- •
investeringen in waterlopen, (op)vaarten en cultuurlandschappelijk slotenpatroon;
- •
herstel en aanleg natuurvriendelijke oevers;
De investeringen kunnen ook (deels) op gronden van landbouwers worden uitgevoerd.
Bijvoorbeeld een investering door een landschapsorganisatie of waterschap in retentiegebieden
of waterbergingen die (deels) op gronden van landbouwers zijn gelegen.
De investeringen kunnen leiden tot een verandering op percelen. Deze veranderingen
dienen in het perceelsregister verwerkt te worden, vanwege mogelijke gevolgen voor
de steun die op grond van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 ontvangen wordt.
Bij de niet-productieve investeringen gericht op gericht op herstelmaatregelen voor
natuur of biodiversiteit, zoals bedoeld onder a, is subsidiëring uitgesloten voor
bosrevitalisering die agroforestry betreft. Ook voedselbossen vallen onder het begrip
agroforestry.
Artikel 2.4.3Aanvrager
Aanvragers kunnen bijvoorbeeld zijn:
- •
grondeigenaren;
- •
pachters;
- •
natuur- en landschapsorganisaties;
- •
provincies, waterschappen en gemeenten;
- •
overige (natuurlijke en rechtspersonen) die bijdragen aan de doelen van de aanvraag;
- •
samenwerkingsverbanden van bovengenoemde partijen en landbouwers.
Artikel 2.4.5Aanvraagvereisten
tweede lid, onder b
Een van de eisen is dat het project wordt uitgevoerd op het platteland. Het begrip
platteland ligt vast in het NSP: Het plattelandsgebied is het gehele binnen de EU
gelegen grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden, met uitzondering van aaneengesloten
woonkernen met meer dan 30.000 inwoners.
tweede lid, onder e tot en met h
Omvormingsmethoden
Bij revitalisering van bossen op arme zandgronden worden de volgende omvormingsmethoden
toegepast:
- •
een intensieve omvorming om binnen enkele decennia al zichtbaar resultaat te krijgen
in bodemontwikkeling;
- •
een standaard omvorming die goedkoper is, maar een langere ontwikkelingstijd heeft;
- •
een extensieve omvorming die vooral gericht is op het bevorderen van menging en structuur;
- •
de aanleg van een OAD netwerk;
- •
behandeling met steenmeel.
Daarnaast kan het project hydrologische maatregelen omvatten.
Bij revitalisering van bossen op rijkere zandgronden worden de volgende omvormingsmethoden
toegepast:
- •
een standaard omvorming die goedkoper is, maar een langere ontwikkelingstijd heeft;
- •
een extensieve omvorming die vooral gericht is op het bevorderen van menging en structuur;
- •
de aanleg van een OAD netwerk;
- •
behandeling met steenmeel.
Daarnaast kan het project hydrologische maatregelen en behandeling met steenmeel omvatten.
Bij deze omvormingsmethoden gaat het om het volgende.
Intensieve omvorming
Intensieve omvorming is meestal realisatie van rijk strooiselsoorten gedomineerd bos
binnen 10 à 20 jaar. Dit vraagt hoge plantdichtheden, een intensieve jeugdverzorging
en ook een goede wildbescherming. Vaak wordt intensieve omvorming alleen daar toegepast
waar ook een snelle omvorming te verwachten is (goede vochtvoorziening en/of basenverzadiging
> 25% of in combinatie met steenmeel basenverzadiging > 12%). Deze omvorming bestaat
met name uit:
- •
verjonging onder scherm (toekomstige woudreuzen/dik dood hout);
- •
terreinvoorbereiding klepelen of voren ploegen;
- •
aanplant 2500 à 3000 stuks bosplantsoen per ha + natuurlijke verjonging;
- •
wildraster van ursusgaas;
- •
jeugdverzorging (vrijzetten aanplant om groei te verbeteren).
Standaard omvorming
Standaard omvorming is meestal realisatie binnen 40 jaar van bos met 10-25% bedekking
met rijkstrooiselsoorten en natuurlijke verjonging van rijkstrooiselsoorten. Doel
is tevens bodemverbetering door betere menging en structuurvariatie binnen het bos.
De omvorming bestaat met name uit:
- •
verjonging na groepenkap/dunning (behoud bosklimaat);
- •
aanplant groot bosplantsoen (veren) 150 stuks per hectare of bosplantsoen 500 à 750
stuks per hectare;
- •
individuele wildbescherming;
- •
jeugdverzorging (vrijzetten aanplant om groei te verbeteren).
Extensieve omvorming
Extensieve omvorming is meestal gericht op het bevorderen van menging en bosstructuur
en het bevorderen van het aandeel boom- en struiksoorten met mild strooisel, die geen
hoge eisen aan de groeiplaats stellen. Eventueel kunnen ook enkele zaadbomen van rijkstrooiselsoorten
worden ingebracht. De omvorming bestaat met name uit:
- •
aanwijzen habitatbomen, mengbomen en structuurgaten;
- •
variabele dunning en groepenkap;
- •
eventueel extensieve aanplant groot plantsoen rijkstrooiselsoorten.
Aanleggen OAD netwerk
De omvorming bestaat met name uit:
- •
aanwijzen en vastleggen locaties met oude en dikke bomen/al dan niet in combinatie
met te vernatten laagten;
- •
vellen/ringen deel bomen, hout laten liggen;
- •
eventueel extensieve aanplant groot bosplantsoen rijk strooiselsoorten.
Behandeling met steenmeel
Herstel van de mineralenhuishouding in bossen op arme zandgronden is mogelijk door
het opbrengen van steenmeel. Dit wordt gezien als een noodzakelijke maatregel om door
stikstofdepositie verdwenen mineralen weer aan te vullen. Voor een gezond bosecosysteem
dient de basenverzading minimaal 25 à 30% te zijn. Voor het verhogen van de basenverzadiging
naar een gewenst niveau van > 25% is een minimale gift van 10 ton steenmeel nodig.
Deze paragraaf vereist het toepassen van steenmeel bij projecten gericht op revitalisering
van bossen op arme zandgronden. Daarbij dient steenmeel op minimaal 90% van het projectgebied
te worden toegepast.
Hydrologische maatregelen
Bij hydrologische maatregelen kan gedacht worden aan natuurversterkende maatregelen
die een link hebben met de landbouw, zoals de aanleg van regenwaterbuffers en stuwen,
waterconserverende drainagesystemen, natte bufferzones, het omleggen van beken en
het verhogen van waterpeilen.
Artikel 2.4.6Subsidiabele kosten
eerste lid, onder a en f
Onder kosten voor verbetering van onroerende zaken vallen ook kosten om habitats in
natuurgebieden te herstellen, ecosystemen beter weerbaar te maken tegen toekomstige
stikstofdepositie en kosten om gronden te transformeren naar de voor beter waterbeheer
beoogde functie. Bijvoorbeeld kosten voor het toedienen van mineralen om uitloging
en verzuring te compenseren, het aanplanten van bepaalde loofbomen, of het nemen van
maatregelen ter verbetering van de hydrologie.
Een voorbeeld van een haalbaarheidsonderzoek is een LESA (LandschapsEcologische SysteemAnalyse).
Een dergelijke analyse is bedoeld om meer inzicht te krijgen in het ontstaan en het
huidig functioneren van een natuurgebied of een beheertype in historisch, fysisch-geografisch,
hydrologisch en ecologisch opzicht.
Artikel 2.4.7Niet subsidiabele kosten
Investeringen in het watersysteem komen alleen voor subsidie in aanmerking wanneer
het effect van de investering groter is dan alleen voor landbouwbedrijven. Een investering
zoals een stuw of dam waardoor water alleen wordt vastgehouden voor een bedrijf of
een investering in drainagepoelen, komt dus niet voor subsidie in aanmerking. Dit
zijn investeringen als bedoeld in paragraaf 2. Investeringen in het watersysteem die
wel onder deze paragraaf voor subsidie in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld investeringen
voor het vasthouden van water in natte periodes, zodat in droge periodes het watersysteem
in het gehele gebied (dus ook dat wat buiten het landbouwbedrijf zelf valt) over voldoende
water beschikt om daarmee jaarrond van goede waterkwaliteit blijft.
Artikel 2.4.8Subsidiepercentage
tweede lid
Voorbeelden van investeringen gericht op de waterkwantiteit zijn het verbreden van
watergangen zonder dat de waterkwaliteit of biodiversiteit wordt verbeterd, de aanleg
van drainage systemen anders dan onderwaterdrainage om bodemdaling tegen te gaan en
de aanleg van drainagepoelen.
Artikel 2.4.11 Rangschikking
Alle aanvragen voor subsidie die voor subsidie in aanmerking te komen, worden gescoord
op de vier criteria die in het eerste lid staan. Per criterium kunnen 0 tot en met
5 punten behaald worden.
Een aanvraag moet op basis van de criteria minimaal 12 punten behalen om voor subsidie
in aanmerking te komen (1.12, vierde lid). Behaald een aanvraag minder dan 12 punten
dan wordt de aanvraag alsnog geweigerd. Aanvragen met de hoogste scores worden het
hoogst gerangschikt. De subsidies worden verleend op volgorde van de rangschikking,
totdat het deelplafond van het betreffende beheergebied is bereikt.
De selectiecriteria waarop de aanvragen worden gescoord zijn: de mate van effectiviteit,
de haalbaarheid, de urgentie en de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.
Toepassing bij activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid onder a (niet-
productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven gericht op herstelmaatregelen
voor natuur of biodiversiteit)
De mate van effectiviteit
Bij dit criterium gaat het om het effect van de activiteit waarvoor subsidie wordt
gevraagd. De punten worden als volgt toegekend.
- •
0 punten als de effectiviteit zeer gering is. In geval van rijkere zandgronden wordt
geen steenmeel of hydrologische maatregelen toegepast.
- •
1 punt als de effectiviteit gering is. In geval van arme zandgronden worden geen hydrologische
maatregelen uitgevoerd.
- •
2 punten de effectiviteit matig is. In het project wordt steenmeel toegepast op rijkere
zandgronden.
- •
3 punten als de effectiviteit voldoende is. In het project worden hydrologische maatregelen
toegepast op rijkere zandgronden.
- •
4 punten als de effectiviteit goed is. In het project worden hydrologische maatregelen
en steenmeel toegepast op rijkere zandgronden
- •
5 punten als de effectiviteit zeer goed is. In het project worden hydrologische maatregelen
en steenmeel toegepast op arme zandgronden.
Haalbaarheid
Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de investering gekeken. Voor de haalbaarheid
worden de volgende aspecten in samenhang bezien:
- •
De eisen die gesteld worden aan de projectleider (ervaring en opleiding);
- •
Kent het project een realistische planning, opzet en begroting (is er draagvlak, zijn
de eventueel benodigde gronden al verworven, zijn benodigde vergunningen al verleend?);
- •
De kwaliteit van het projectplan. Een kwalitatief goed projectplan is een plan dat
realistisch is, waarin alle mogelijke risico’s zijn geïdentificeerd en beheersbaar
zijn gemaakt en zijn gereduceerd;
- •
Zijn de relevante partijen bij de investering betrokken;
- •
Beschikt de ontvanger over een financiële buffer om eventuele financiële tegenvallers
in het project op te kunnen vangen?
Op basis van bovenstaande aspecten wordt de haalbaarheid als volgt gekwalificeerd:
- •
0 punten als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de activiteit
kan worden uitgevoerd.
- •
1 punt als de haalbaarheid gering is. Er is weinig tot geen vertrouwen dat de activiteit
kan worden uitgevoerd.
- •
2 punten als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet
nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij
het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden.
- •
3 punten als de haalbaarheid voldoende is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de
risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt.
- •
4 punten als de haalbaarheid goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s
zijn benoemd en beheersbaar gemaakt.
- •
5 punten als de haalbaarheid zeer goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook
als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voor doen.
Urgentie
Met dit criterium wordt voorrang gegeven aan activiteiten die urgentie hebben. Een
activiteit kan urgentie hebben omdat bijvoorbeeld de kwaliteit van het water zeer
onvoldoende is, of dat de wateroverlast zeer ernstig is. Een maatregel is in dat geval
op zeer korte termijn nodig. Ook projecten die betrekking hebben op het behalen van
de doelen van de KRW of de Nitraatrichtlijn, worden als urgent gezien.
- •
0 punten als de urgentie zeer gering is. Het project is niet gericht op revitalisering
van bossen op arme of rijkere zandgronden.
- •
1 punt als de urgentie gering is. Het project is gericht op revitalisering van bossen
op rijkere zandgronden.
- •
2 punten de urgentie matig is. Het project is gericht op revitalisering van bossen
op rijkere en arme zandgronden.
- •
3 punten als de urgentie voldoende is. Het project is gericht op revitalisering van
bossen op arme zandgronden.
- •
4 punten als de urgentie goed is. Het project is gericht op revitalisering van bossen
op rijkere zandgronden en de activiteiten worden volledig uitgevoerd op rijkere zandgronden
als opgenomen op de Maatregelenkaart in bijlage 2 bij deze regeling.
- •
5 punten als de urgentie zeer goed is. Het project is gericht op revitalisering van
bossen op arme zandgronden en de activiteiten worden volledig uitgevoerd op arme zandgronden
als opgenomen op de Maatregelenkaart in bijlage 2 bij deze regeling.
De mate van efficiëntie
Bij dit criterium wordt gekeken naar de wijze van uitvoering van de activiteit. Om
dit te kunnen beoordelen wordt gekeken naar de input (geld, kennis, kunde en overige
middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Daarbij wordt bezien
of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen
gehaald?). Ook wordt gekeken naar de verhouding proceskosten en feitelijke investeringskosten
en wordt bezien of bij de uitvoering van de activiteit op een goede manier gebruik
gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde. Op basis van de genoemde aspecten
worden de volgende scores toegekend:
- •
0 punten als de efficiëntie zeer gering is. Kosten worden niet doelmatig gemaakt en
middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt
geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het
wiel uitvinden.
- •
1 punt als de efficiëntie gering is. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende
doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis
van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de
uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs
in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken
- •
2 punten als de efficiëntie matig is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en
de ingezette middelen is matig. Er wordt wel gebruik gemaakt van bestaande kennis
en kunde, maar de opgevoerde project kosten zijn hoog in relatie tot de output.
- •
3 punten als de efficiëntie voldoende is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten
zijn redelijk en de benodigde kennis en kunde is in kaart gebracht en wordt gebruikt
in het project.
- •
4 punten als de efficiëntie goed is. De opgevoerde projectkosten staan in goede verhouding
met de output van het project. Het project wordt efficiënt uitgevoerd.
- •
5 punten als de efficiëntie zeer goed is. Het project wordt efficiënter uitgevoerd
dan redelijkerwijs verwacht mag worden. De aanvrager realiseert de grootst mogelijke
output met de zo klein mogelijke inzet van geld, kennis, kunde en overige middelen.
Toepassing bij activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid onder b (niet-
productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven gericht op herstelmaatregelen
voor water)
De mate van effectiviteit
Bij dit criterium gaat het om het effect van de activiteit waarvoor subsidie wordt
gevraagd. De punten worden toegekend op basis van het aantal maatregelen op deze gebieden:
opheffen vismigratieknelpunten, het voorkomen van droogte, het voorkomen van wateroverlast,
hydrologisch herstel natte natuurparel, het verbeteren van de waterkwaliteit, realisatie
Natuurnetwerk Brabant.
- •
0 punten als de effectiviteit zeer gering is. In het project wordt een van de maatregelen
toegepast.
- •
1 punt als de effectiviteit gering is. In het project worden twee van de maatregelen
toegepast.
- •
2 punten de effectiviteit matig is. In het project worden drie van de maatregelen
toegepast
- •
3 punten als de effectiviteit voldoende is. In het project worden vier van de maatregelen
toegepast.
- •
4 punten als de effectiviteit goed is. In het project worden vijf van de maatregelen
toegepast.
- •
5 punten als de effectiviteit zeer goed is. In het project worden zes van de maatregelen
toegepast.
Haalbaarheid
Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de investering gekeken. Voor de haalbaarheid
worden de volgende aspecten in samenhang bezien:
- •
De eisen die gesteld worden aan de projectleider (ervaring en opleiding);
- •
Kent het project een realistische planning, opzet en begroting (is er draagvlak, zijn
de eventueel benodigde gronden al verworven, zijn benodigde vergunningen al verleend?);
- •
De kwaliteit van het projectplan. Een kwalitatief goed projectplan is een plan dat
realistisch is, waarin alle mogelijke risico’s zijn geïdentificeerd en beheersbaar
zijn gemaakt en zijn gereduceerd;
- •
Zijn de relevante partijen bij de investering betrokken;
- •
Beschikt de ontvanger over een financiële buffer om eventuele financiële tegenvallers
in het project op te kunnen vangen?
Op basis van bovenstaande aspecten wordt de haalbaarheid als volgt gekwalificeerd:
- •
0 punten als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de activiteit
kan worden uitgevoerd.
- •
1 punt als de haalbaarheid gering is. Er is weinig tot geen vertrouwen dat de activiteit
kan worden uitgevoerd.
- •
2 punten als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet
nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij
het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden.
- •
3 punten als de haalbaarheid voldoende is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de
risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt.
- •
4 punten als de haalbaarheid goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s
zijn benoemd en beheersbaar gemaakt.
- •
5 punten als de haalbaarheid zeer goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook
als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voor doen.
Urgentie
Met dit criterium wordt voorrang gegeven aan activiteiten die urgentie hebben. De
punten worden toegekend op basis van het aantal doelen waarop het project is gericht:
het nemen van beekherstelmaatregelen in een KRW-waterlichaam ten behoeve van de ecologische
kwaliteitsdoelen zoals gesteld in de KRW, het nemen van kreekherstelmaatregelen in
een KRW-waterlichaam ten behoeve van de ecologische kwaliteitsdoelen zoals gesteld
in de KRW, en het opheffen van knelpunten voor vismigratie in een KRW-waterlichaam.
- •
0 punten als de urgentie zeer gering is. Het project is gericht op één doel en betreft
één KRW-waterlichaam.
- •
1 punt als de urgentie gering is. Het project is gericht op één doel en betreft meerdere
KRW-waterlichamen.
- •
2 punten de urgentie matig is. Het project is gericht op twee doelen en betreft bij
elk doel één KRW-waterlichaam.
- •
3 punten als de urgentie voldoende is. Het project is gericht op twee doelen en betreft
bij elk doel meerdere KRW-waterlichamen.
- •
4 punten als de urgentie goed is. Het project is gericht op drie doelen en betreft
bij twee doelen meerdere KRW-waterlichamen.
- •
5 punten als de urgentie zeer goed is. Het project is gericht op drie doelen en betreft
bij elk doel meerdere KRW-waterlichamen.
De mate van efficiëntie
Bij dit criterium wordt gekeken naar de wijze van uitvoering van de activiteit. Om
dit te kunnen beoordelen wordt gekeken naar de input (geld, kennis, kunde en overige
middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Daarbij wordt bezien
of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen
gehaald?). Ook wordt gekeken naar de verhouding proceskosten, feitelijke investeringskosten
en wordt bezien of bij de uitvoering van de activiteit op een goede manier gebruik
gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde. Op basis van de genoemde aspecten
worden de volgende scores toegekend:
- •
0 punten als de efficiëntie zeer gering is. Kosten worden niet doelmatig gemaakt en
middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt
geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het
wiel uitvinden.
- •
1 punt als de efficiëntie gering is. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende
doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis
van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de
uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs
in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken
- •
2 punten als de efficiëntie matig is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en
de ingezette middelen is matig. Er wordt wel gebruik gemaakt van bestaande kennis
en kunde, maar de opgevoerde project kosten zijn hoog in relatie tot de output.
- •
3 punten als de efficiëntie voldoende is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten
zijn redelijk en de benodigde kennis en kunde is in kaart gebracht en wordt gebruikt
in het project.
- •
4 punten als de efficiëntie goed is. De opgevoerde projectkosten staan in goede verhouding
met de output van het project. Het project wordt efficiënt uitgevoerd.
- •
5 punten als de efficiëntie zeer goed is. Het project wordt efficiënter uitgevoerd
dan redelijkerwijs verwacht mag worden. De aanvrager realiseert de grootst mogelijke
output met de zo klein mogelijke inzet van geld, kennis, kunde en overige middelen.
Paragraaf 8Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – kosten voor het beheer, de monitoring
en de evaluatie van de LOS en de dynamisering ervan
Algemeen
Deze paragraaf gaat over het onderdeel Operationele kosten LOS. Er kan subsidie worden
verleend voor kosten die direct verband houden met beheer, monitoring, evaluatie,
promotie en voorlichting van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en de dynamisering
ervan. Deze activiteiten volgen uit artikel 34, eerste lid, sub c van Verordening
2021/1060. Met dynamisering wordt bedoeld het in beweging brengen en levendig maken
van de LOS.
Het onderdeel Uitvoering Projecten is uitgewerkt in paragraaf 7. Voor het onderdeel
Voorbereiding van een LOS is paragraaf 9 gereserveerd. Die paragraaf is bedoeld voor
de voorbereiding op de GLB periode 2028-2034.
Artikel 2.8.3Aanvrager
Voorbeelden van ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid zijn: eenmanszaken, vennootschappen
onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen.
Een LAG of een penvoerder van een LAG kan dus ook begunstigde zijn.
Artikel 2.8.5Hoogte subsidie
In de LOS is opgenomen wat de overheidsbijdrage (vanuit gemeenten, waterschappen,
provincie en de EU) bedraagt. De operationele kosten ten behoeve van de uitvoering
van een LOS mogen niet meer bedragen dan 25% van deze totale overheidsbijdrage.
De kosten die voor subsidie in aanmerking komen worden voor 100% gesubsidieerd.
Artikel 2.8.9 Bevoorschotting en betaling
Op grond van Artikel 1.17 van de Verordening wordt ambtshalve een voorschot verleend
van 50% van de verleende subsidie.
Artikel 2.8.10 Verplichtingen specifiek
Artikel 1.15 bevat een aantal algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger. In
aanvulling hierop regelt dit artikel dat de subsidieontvanger de activiteiten bedoeld
in artikel 2.8.2 uitvoert tot en met 31 december 2029, ook als het ontvangen subsidiebedrag
reeds eerder is besteed. Dat wil kort samengevat zeggen dat de subsidieontvanger het
beheer, de monitoring en de evaluatie van de strategie en de dynamisering van een
door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en de dynamisering ervan, blijft uitvoeren
tot genoemde datum, ook als het ontvangen subsidiebedrag voorafgaande aan die datum
reeds aan die activiteiten is besteed.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter,
mr. I.R. Adema
de secretaris,
drs. P.J. Buijtels