Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten bij de sanering van een geval van ernstige verontreiniging,
waarvan een spoedige sanering noodzakelijk is, zogenoemde spoedlocaties, bevoegd gezag
zijn in het kader van de Wet bodembescherming;
Overwegende dat op de eigenaar van een dergelijke spoedlocatie een saneringsplicht
rust in de zin van artikel 55b Wet bodembescherming, dan wel aan de veroorzaker van
de verontreiniging of eigenaar van een dergelijke spoedlocatie een saneringsbevel
kan worden opgelegd in de zin van artikel 43 lid 3 Wet bodembescherming;
Overwegende dat niet-draagkrachtige particulieren door het nakomen van hun saneringsplicht
in financiële problemen dreigen te raken;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten bereid zijn die saneringsplicht over te nemen
onder voorwaarden en op basis van een draagkrachtonderzoek als alternatief voor een
handhavingstraject, en met behoud van een redelijke levensstandaard.
Overwegende dat Gedeputeerde Staten met deze regeling voorkomen dat de aanpak van
deze spoedlocaties, zoals vastgesteld in het Convenant bodem en ondergrond 2016-2020,
stagneert en een bijdrage in de saneringskosten zeker stellen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten hiertoe de volgende beleidsregel wensen vast te
stellen;
Besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel:
Toelichting
Algemeen
Gedeputeerde Staten zijn bij de sanering van spoedlocaties bevoegd gezag in het kader
van de Wet bodembescherming (Wbb). Indien de veroorzakers, eigenaren of erfpachters
niet overgaan tot uitvoering van hun saneringsplicht, hebben Gedeputeerde Staten de
bevoegdheid om het bestuursrechtelijke bevels- en/of handhavingsinstrumentarium in
te zetten. Deze weg van bevel en handhaving leidt vaak tot langdurige en kostbare
juridische procedures.
Vele spoedlocaties zijn in de afgelopen jaren succesvol aangepakt door particuliere
eigenaren, erfpachters of veroorzakers en, indien geen verantwoordelijke partij valt
aan te wijzen, door de provincie. In de praktijk blijkt dat bij die locaties een enkele
keer sprake is van een particuliere eigenaar al dan niet tevens veroorzaker met een
saneringsplicht op grond van de Wbb, die niet draagkrachtig genoeg is om de (volledige)
kosten van sanering te betalen. De beleidsregel is alleen van toepassing op particuliere
eigenaren, waarmee wordt bedoeld natuurlijke personen die geen onderneming (meer)
drijven in fiscale zin.
De wetgever heeft niet voorzien in een regeling voor deze groep niet-draagkrachtige
particulieren (eigenaren die al dan niet tevens veroorzakers zijn). Deze groep dreigt
tussen wal en schip te vallen en kan door de saneringsplicht in de financiële problemen
terecht komen. Voor bedrijfsmatige eigenaren van in gebruik zijnde bedrijfsterreinen
bestaat al een draagkrachtregeling op basis van art. 40 Besluit financiële bepalingen
bodemsanering. De draagkrachtregeling voor particuliere eigenaren is op die regeling
gebaseerd.
Met de draagkrachtregeling voor particulieren wordt een alternatief geboden voor een
handhavend traject. De verwachting is dat een langdurig en kostbaar handhavend traject
om deze groep te dwingen tot sanering niet het gewenste resultaat oplevert.
De draagkrachtregeling houdt in dat op verzoek van een niet-draagkrachtige particulier
de saneringsplicht inclusief uitvoering van de sanering door de Provincie wordt overgenomen
tegen betaling van een financiële bijdrage die even groot is als de waardestijging
van het perceel na sanering. Uitgangspunt bij de regeling is dat de particulier ten
behoeve van het borgen van een redelijke levensstandaard een bepaald vermogen en inkomen
behoudt. Voor het vermogen betekent dit dat een particulier minimaal een vermogen
behoudt ter hoogte van de belastingvrije voet. Voor het inkomen betekent dit dat een
particulier minimaal een inkomen behoudt ter hoogte van het modaal inkomen.
In deze beleidsregel is geen hardheidsclausule opgenomen, aangezien er voor Gedeputeerde
Staten een afwijkingsbevoegdheid bestaat indien het gaat om beleidsregels.
Doel
Met het vaststellen van deze beleidsregel wordt voor niet-draagkrachtige particulieren
(eigenaren al dan niet tevens veroorzakers) een oplossing geboden om te voorkomen
dat zij in grote financiële problemen raken door hun saneringsplicht en de uitvoering
daarvan.
Artikelsgewijs
Artikel 3, derde lid
De getaxeerde waardestijging is afhankelijk van de manier van taxeren. Na sanering
kan er alsnog restverontreiniging bestaan. Dit wordt meegenomen in de taxatie.
Vijfde lid
Met het opnemen van een integriteitsonderzoek wordt getracht zoveel mogelijke aansluiting
te vinden bij doel en strekking van de Wet bevordering integriteitsbeoordeling door
het openbaar bestuur.
Artikel 5
Tweede lid, onder a
Bij een functiegerichte sanering worden niet enkel de risico’s weggenomen, maar wordt
ook de bron van de verontreiniging zoveel mogelijk verwijderd. Dit betreft een duurzame
variant met beperkte nazorg. Deze wijze van saneren is in lijn met de wijze van saneren
zoals voorgeschreven in artikel 38 van de Wet bodembescherming.
Artikel 6, onder a
Vrij besteedbaar vermogen is vermogen zoals liquide middelen.
Gebonden vermogen is vermogen in de vorm van bijvoorbeeld de eigen woning of een tweede
pand.
Belegd vermogen is vermogen in de vorm van bijvoorbeeld aandelen en obligaties.
Artikel 7 Inkomenspositie
Bij het inkomen van de particulier wordt het gehele inkomen in beeld gebracht, dus
zowel inkomen uit werk maar ook inkomen uit deelnemingen, aanmerkelijk belang of beleggingen,
zoals huur, rente en dividenden. Hierin worden tevens eventuele ondernemingen waar
de particulier in participeert betrokken. Onder inkomen valt ook de AOW-uitkering,
eventuele (fictieve) uitkering uit eigen vermogen voor de oudedagsvoorziening en eventuele
andere periodieke uitkeringen.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter de secretaris
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger