Toelichting bij het PVE natuurbeheer
Inleiding
Het subsidiestelsel voor Natuur- en Landschapsbeheer gaat uit van meer
vertrouwen in de beheerder en een vermindering van uitvoeringslasten. De
kwaliteit van het beheer van natuur en landschap is bovenal afhankelijk van de
deskundigheid, professionaliteit, toewijding en inzet van de beheerders. De
provincies willen de borging van de kwaliteit van het beheer dan ook allereerst
vormgeven door gebruik te maken van deze kwaliteiten van de beheerders. Daarom
hebben de provincies samen met de beheerders een kwaliteitsborgingsysteem
ontwikkeld, dat wordt aangeduid met de term „certificering‟. Deze certificering
geeft de overheid de zekerheid dat de kwaliteit van het natuurbeheer voldoende
geborgd is bij een beheerder. De bedoeling van de provincies is uitdrukkelijk om
tot een simpele eigen vorm van certificering te komen, die nauw aansluit bij de
huidige werkwijze en systemen van de beheerders en niet bureaucratisch is. Het
gaat in feite om een „erkenningseis‟ van professioneel handelen voor
natuurbeheer.
De beheerder legt in een kwaliteitshandboek vast hoe hij invulling geeft aan de
eisen uit het PVE. De certificerende organisatie hanteert, in opdracht van de
provincies, het PVE als toetsingskader bij de certificering van een
beheerder.
Het aantal eisen is zo beperkt mogelijk gehouden, om te voorkomen dat de
lastendruk voor beheerder en overheid te hoog wordt. De beheerder heeft de
ruimte om vorm en inhoud van het kwaliteitshandboek aan te laten sluiten op de
eigen werkwijze. Het PVE is de leidraad voor de beheerder voor het opzetten en
uitwerken van zijn kwaliteitshandboek. Binnen de identieke inhoudsopgave bestaat
ruimte voor elke beheerder om zijn eigen werkprocessen te beschrijven. De wijze
waarop de certificeringscommissie het kwaliteitshandboek toetst, zal verder
worden uitgewerkt in een toetsingsprotocol.
Niet alle onderdelen uit het PVE zijn voor alle beheerders even relevant. Alle
te certificeren beheerders en samenwerkingsverbanden van beheerders dienen
onderdeel 1, 2, 4 en 5 uit te werken in het kwaliteitshandboek. Aanvullend wordt
onderdeel 3 uitgewerkt door beheerders die zelf basismonitoring wensen uit te
voeren. Onderdeel 6 is alleen relevant voor beoogde houders van een certificaat
samenwerkingsverband natuurbeheer. Om het certificaat ook van toepassing te
laten zijn op projecten, dienen beheerders onderdeel 7 invullen.
Aansluiting op eigen werkwijze
Bij de certificering in het Subsidiestelsel Natuur en Landschap wordt zoveel
mogelijk aangesloten op de werkwijze en bedrijfsvoering van de
natuurbeheerder/organisatie op het terrein van de kwaliteitsborging. Het eigen
werkproces van de beheerder is de maat voor de kwaliteitsborging, waarbinnen de
beheerder de ruimte krijgt om zelf de eisen uit het programma te implementeren
in zijn bedrijfsvoering op die wijze die daarin het beste past. De beheerder is
er daarbij wel verantwoordelijk voor dat hij voldoet aan de eisen zoals
opgesteld in het programma, maar de manier van invullen is vrij. Om een voor
alle beheerders vergelijkbare inhoudsopgave te realiseren, volgt de beheerder
daarbij de volgorde van het PVE.
Voor de kwaliteitseisen uit dit programma die al via andere certificaten zoals
FSC, CBF of Milieukeur zijn geborgd, hoeft de beheerder binnen deze
certificering geen aanvullende maatregelen te nemen. De kwaliteitseisen van het
andere certificaat kunnen dan worden overgenomen met een verwijzing en uitleg in
het kwaliteitshandboek.
(B) Programma van eisen AGRARISCH NATUURBEHEER
Dit PVE is beperkt tot een aantal essentiële eisen rond het uitvoeringsproces.
Hiermee wordt voorkomen dat de lastendruk voor collectief en overheden toeneemt.
Ook biedt dit het collectief de ruimte om zelf te bepalen op welke wijze de
kwaliteit van het beheer wordt geborgd. Hierbij gaat het om een goed evenwicht
tussen risico-waarborging richting subsidiegever en uitvoeringsruimte voor het
collectief. Het collectief dient de hieronder opgenomen onderdelen in het
kwaliteitssysteem uit te werken en in het kwaliteitshandboek te beschrijven. En
vervolgens conform die beschrijving de werkzaamheden in de praktijk uit te
voeren.
Onderdelen PVE en de uitwerking ervan
1. De wijze waarop het collectief is ingericht en werkt
a. Beschrijving van de samenstelling van het collectief, de relatie met de
deelnemende beheerders en de Agrarische Natuurverenigingen in het gebied;
b. Beschrijving van het gebied (oppervlakte/ begrenzing) waarop het collectief
zich richt;
c. Beschrijving van de volledig rechtsbevoegde rechtspersoon;
d. Beschrijving van de wijze waarop het risico van financiële aansprakelijkheid
van bestuurders van het collectief is gedekt;
e. Beschrijving van de wijze waarop het kwaliteitssysteem, zoals in het
kwaliteitshandboek is vastgelegd, intern wordt bewaakt om voortdurend aan de
certificeringeisen te blijven voldoen (bv. interne audit);
f. Beschrijving van de datum van afgifte van het certificaat;
g. Beschrijving van de functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de
werkprocessen binnen het collectief, die fungeren als vaste aanspreekpunten voor
respectievelijk het Betaalorgaan en de deelnemende beheerders;
h. Beschrijving van de wijze van contracteren van derden (zijnde niet
beheerders) voor het uitvoeren van beheerwerkzaamheden, b.v. loonbedrijf,
aannemer of groenbedrijf, maar ook opdrachtnemers voor veldinventarisatie;
i. Beschrijving van de wijze waarop de resultaten van door of namens de
provincie uitgevoerde controles aan de betreffende beheerder wordt
teruggekoppeld;
j. Beschrijving van de klachtenregeling inclusief de wijze waarop de
objectiviteit en onafhankelijkheid van een klachtencommissie gewaarborgd
is.
2. De wijze waarop het collectief de administratie heeft georganiseerd
a. Beschrijving van het administratieve systeem met de opzet van administreren,
de momenten van vastlegging, de vast te leggen gegevens en de toegankelijkheid
van de administratie voor audits van de certificeringscommissie. De
administratieve beheer- en controlestructuur moet de naleving van de
subsidievoorwaarden borgen. Zaken die worden vastgelegd in de administratie
zijn:
- de lijst met alle deelnemers;
- de contracten met de deelnemers;
- de GIS-gegevens voor het geografisch vastleggen van overeengekomen/verrichte
prestaties per perceel;
- Als de uitvoering in de beheerpraktijk wordt aangepast t.o.v. van de
vastgelegde uitvoering in de gebiedsaanvraag, dan dient dit vooraf als mutatie
te worden doorgevoerd in het administratiesysteem;
- de gegevens vastgelegd bij interne audits;
- de betalingsopdrachten en accountantscontrole.
b. Beschrijving van de wijze waarop wordt geregeld dat alle stukken die
betrekking hebben op de gebiedsaanvraag en het betaalverzoek tenminste tot 5
jaar na de laatste betaling bewaard blijven. Het origineel van de getekende
contracten dient bewaard te blijven. Digitale stukken kunnen digitaal worden
bewaard, maar moeten eenduidig opvraagbaar en beschikbaar zijn. Deze
bewaarplicht geldt ook voor alle mutaties die in de looptijd hebben plaats
gevonden en herleidbaar moeten zijn voor uit te voeren EU audits (zogenaamde
audit trail).
3. De wijze waarop het collectief contracten afsluit met deelnemende
beheerders
Beschrijving van de wijze waarop met deelnemende beheerders afspraken voor het
leveren van prestaties uit de gebiedsaanvraag/beschikking worden gemaakt. Het
ondertekende contract maakt deel uit van de administratie.
In een deelnemerscontract is minimaal opgenomen:
- Naam, adres, BRS-nummer en KVK of BIN/BSN nummer van de deelnemer;
- Te leveren prestatie, inclusief de duur, het aantal eenheden en locatie op
kaart;
- Het naleven van alle aan de prestatie verbonden voorwaarden/
beheermaatregelen, inclusief voorwaarden over voor het (niet) gebruik van
meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen;
- De meldingsplicht van de deelnemer om het collectief vooraf op de hoogte te
stellen van:
• de afgesproken prestatie niet geleverd kan worden met opgave van reden;
• wijzigingen in de bedrijfssituatie die van invloed zijn op de naleving van de
contractverplichtingen.
- Instemming met het uitvoeren van controles, meewerken aan voor het
gebiedsbeheer relevante wetenschappelijke onderzoeken en deelnemen aan
kennisactiviteiten die de kwaliteit van het beheer kunnen verbeteren;
- Instemming met de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de deelnemers voor de
realisatie van de afgesproken prestaties van het collectief zoals vastgelegd in
de beschikking (lusten en lasten);
- Instemmen met de individuele borgstelling voor maximaal het te ontvangen
bedrag opgehoogd met een omslag voor de transactiekosten van het collectief.
4. De wijze waarop het collectief de interne controle in het veld (schouw)
heeft georganiseerd op de naleving van de afspraken/prestaties
a. Beschrijving van het controleprotocol en de wijze van vastleggen van de
bevindingen van de schouw (controle in het veld) in het administratiesysteem. De
interne controle staat los van de controles die door of namens de provincie
uitgevoerd worden. Gestreefd wordt door het collectief en de overheden naar een
meervoudig gebruik van de verzamelde gegevens. De verzamelmethodieken zullen dan
wel op elkaar worden afgestemd zodat de verzamelde data ook voor monitoring en
controle door overheden kunnen worden gebruikt;
b. Beschrijving van de wijze waarop het collectief het objectief en
onafhankelijk beoordelen via de interne veldcontrole heeft geregeld.
5. De wijze waarop het collectief sancties oplegt aan gecontracteerde
beheerders
a. Beschrijving van de wijze waarop wordt gehandeld bij het niet naleven van
contractuele afspraken door beheerders (in gebreke blijven of onrechtmatigheden)
en hoe intern sancties worden opgelegd.
b. Beschrijving van de wijze waarop het collectief kortingen, die het
Betaalorgaan op basis van Europese en nationale regelgeving oplegt, verwerkt in
zijn administratie in afstemming met zijn gecontracteerde beheerders.
c. Beschrijving van de wijze waarop het collectief een sanctie voor cross
compliance van een deelnemende agrariër int, naar rato van de betaling van het
collectief aan de agrariër van een door de Europese Unie meegefinancierde
activiteit binnen het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Ter illustratie:
wanneer een agrarisch collectief in het jaar 2017 € 100 aan een beheerder
betaalt en € 50 aan een aannemer, voor het onderhoud van bijvoorbeeld een
landschapselement, dan wordt bij een sanctie bij de beheerder vanwege een cross
compliance -overtreding van 5%, het agrarisch collectief een sanctie opgelegd
van € 5.
6. De wijze waarop het collectief betalingen verricht aan gecontracteerde
beheerders
a. Beschrijving van de wijze waarop betalingen worden uitgevoerd aan
gecontracteerde beheerders. Het gaat daarbij om de opdracht tot betaling,
gegeven door een gemachtigde in het collectief, waarop is aangegeven:
- Naam, adres, en KVK of BIN/BSN nummer en IBAN-rekeningnummer van de
begunstigde;
- Het bedrag dat overgemaakt dient te worden inclusief de termijnen van de
betalingen;
- De prestaties waarvoor de betalingen worden verricht;
- Naam en handtekening gemachtigde die handelt namens bestuur.
b. Beschrijving van de wijze waarop jaarlijks een totaal overzicht wordt
gemaakt over de betalingen per gecontracteerde beheerder.
7. De wijze waarop het collectief de realisatie van prestaties verantwoordt
(als onderbouwing van het betaalverzoek)
a. Beschrijving van de wijze waarop wordt bepaald hoe op gebiedsniveau de
samenhang in maatregelen ten behoeve van de soorten in de leefgebieden is
bereikt.
b. Beschrijving van de wijze waarop verbeteringen in de toepassing van
maatregelen worden doorgevoerd op basis van veldwaarnemingen en
controleresultaten in relatie tot de beoordelingscriteria van de
gebiedsaanvraag.
8. De wijze waarop het collectief borgt dat medewerkers en beheerders voor
hun taken bekwaam worden, zijn en blijven (kennis en vaardigheden borgen
d.m.v. een kennisinfrastructuur)
a. Beschrijving van de wijze waarop het collectief zorgt dat de taken en rollen
binnen het collectief (medewerkers en beheerders) op bekwame wijze worden
uitgevoerd en dat deze bekwaamheid op niveau wordt gehouden. Het gaat daarbij
o.a. om kennis en vaardigheden op gebied van organiseren, administratie,
(EU-)regelingen, controle, ecologie/hydrologie en uitvoering van het
beheer.
b. Beschrijving van de wijze waarop het collectief de inzichten die ontstaan
bij het beheer op gebiedsniveau benut om de beheerders te ondersteunen bij het
uitvoeren van het beheer op bedrijfsniveau.
Toelichting bij het PVE agrarisch natuurbeheer 2016
Inleiding
Vanaf 1 januari 2016 is een agrarisch collectief eindbegunstigde voor de
subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer, en niet meer de individuele
agrariër. Een collectief is een samenwerkingsverband in een begrensd gebied dat
bestaat uit agrariërs en andere gebruikers van landbouwgrond. Om voor subsidie
in aanmerking te komen, moet het agrarisch collectief zijn gecertificeerd. Voor
de certificering is het nodig dat de overheid (IPO/EZ) een PVE opstelt, waaraan
een collectief moet voldoen. Dat zijn vooral eisen die te maken hebben met de
EU-conformiteit van de vernieuwde regeling. Op basis van het PVE heeftde SCAN
(Stichting Collectief Agrarisch Natuurbeheer) een model-kwaliteitshandboek
opgesteld. Vervolgens kan elk collectief op basis van dat model een -op de eigen
organisatie en werkwijze toegesneden- kwaliteitshandboek maken. Dat handboek
wordt vervolgens aan de certificeringscommissie voorgelegd en die verleent, na
een positieve beoordeling, het collectief een certificaat.
Algemene eisen aan een doeltreffend en doelmatig collectief
Er zit een groot verschil in taak en rol van de huidige agrarische
natuurverenigingen in vergelijking met die van het agrarisch collectief per 1
januari 2016 op grond van het Vernieuwde stelsel Agrarisch Natuur- en
Landschapsbeheer 2016. Daarom hebben de twaalf provincies, de koepels van
agrarische natuurverenigingen en IPO/EZ in september 2013 gezamenlijk
uitgangspunten vastgesteld voor de vorming van collectieven in de
provincies.
De kern van het vernieuwde stelsel is een collectieve benadering voor een
ecologisch meer effectief agrarisch natuur- en landschapsbeheer in die gebieden
waar dit het meest kansrijk is qua verbetermogelijkheden van de habitat van de
doelsoorten. Daarbij spelen ook de intensiteit van de landbouw in het landschap
waarin de maatregelen worden uitgevoerd en de structuur en diversiteit van
datzelfde landschap een rol. Waar beheer niet effectief kan zijn, is in het
kader van dit stelsel geen collectief nodig. In potentieel kansrijke gebieden
zijn vervolgens het aantal participerende boeren c.q. het aantal hectares onder
beheer en de ruimtelijke verspreiding daarvan belangrijke factoren waar een
collectief op in zet om een positief effect op de biodiversiteit ook
daadwerkelijk te bereiken. Het beheer, gericht op groepen van soorten in hun
leefgebieden, wordt zo uitgevoerd dat de maatregelen die voor één belangrijke
doelsoort worden genomen, ook ten goede komen aan de andere soorten. Om de
maatregelen op leefgebiedenniveau effectief uit te kunnen voeren, is een zekere
gebiedsomvang nodig. Die gebiedsomvang wordt bepaald door de eisen die de
doelsoorten aan hun leefgebied stellen en waarvoor leefgebieden optimaal worden
ingericht en beheerd.
Verder moeten de uitvoeringskosten en de administratieve lasten drastisch worden
beperkt door een efficiënte inzet van de beperkte middelen. Binnen het
beschikbare budget wordt gestreefd naar relatief lage kosten en meer geld voor
beheer door de deelnemende boeren. Het collectief hanteert als richtlijn een
omvang van 15% van de subsidie als dekking voor de transactiekosten.
Eisen, gesteld voor doeltreffendheid en doelmatigheid, leiden tot een structuur
met een beperkt aantal robuuste collectieven per provincie, die voldoende
schaalgrootte voor kritieke massa aan deskundigheid, routine en “omzet” hebben
(bijvoorbeeld 1,5 tot 2 miljoen euro per jaar) voor een efficiënte organisatie
met beperkte overhead om een kwalitatief goede uitvoering te organiseren van het
agrarisch natuur- en landschapsbeheer in het gebied.
Eisen vanuit nieuwe taken als collectief
De nieuwe taken van een agrarisch collectief (in vergelijking met de
werkzaamheden bij een huidige agrarische natuurvereniging) stellen hoge eisen
aan de organisatie en werkwijze van het collectief, maar ook aan de kwaliteit en
competenties van bestuursleden en medewerkers van het collectief en de
deelnemende boeren.
Het gaat hierbij om de volgende nieuwe taken:
• Sturen op aansluiting van maatregelen bij doelen, op samenhang en
flexibiliteit in maatregelen en locaties in de tijd, en op continuïteit van
maatregelen in de jaren;
• Sturen op het daadwerkelijk leveren van de afgesproken prestaties[1] door het
mobiliseren en ondersteunen van deelnemende boeren en andere
grondgebruikers;
• Professioneel gesprekspartner zijn voor andere beheerders en overheden in
gebiedsprocessen onder regie van de provincie;
• Effectief relatiebeheer;
• Een kwalitatief goede gebiedsaanvraag opstellen, die is afgestemd met
gebiedspartijen en heldere na te streven doelen bevat;
• Als eindbegunstigde voldoen aan de hoge (Europese) eisen van accountability;
dit is het verantwoorden van de wijze van handelen bij de uitvoering van het
agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
• Contractpartner zijn van provincie/Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland
(RVO.nl) aan de voordeur met verantwoordelijkheid voor de zakelijke
verplichtingen en de reputatie en legitimatie als gebiedsverantwoordelijke;
• Contractpartner van deelnemende agrariërs zijn aan de achterdeur met
verantwoordelijkheid voor de betreffende zakelijke verplichtingen;
• Beschikken over administratieve en financiële systemen die effectief
corresponderen met die van de RVO.nl;
• Uitvoeren van veldcontroles en daarbij -zo nodig- optreden tegen in gebreke
blijvende deelnemende boeren/ grondgebruikers;
• Organiseren van kwaliteitsborging via certificering en voortgaande
kwaliteitsverbetering door te leren van experimenteren en van andere
collectieven en kennispartners door het uitwisselen van kennis.
[1] Een prestatie is het volbrengen van een gesteld doel of
verplichting. De prestatie wordt gemeten of vastgesteld.
Certificeren: vertrouwen in de beheerder
Het vernieuwde stelsel gaat uit van vertrouwen in het collectief als natuur- en
landschapsbeheerder in een agrarisch cultuurgebied. Dat vertrouwen is gericht op
het vergroten van de effectiviteit én van de efficiency in transactie- en
uitvoeringskosten. De kwaliteit van het beheer van natuur en landschap is in
sterke mate afhankelijk van de deskundigheid van alle betrokkenen bij een
collectief. De kwaliteit van het beheer wordt zodanig geborgd, dat rijk en
provincies daaraan het vertrouwen ontlenen dat de risico’s die bij het beheer
via de subsidieregeling spelen, beheerst worden. Belangrijk is ook de
efficiëntie in kosten binnen het collectief die bereikt wordt door het zo
efficiënt mogelijk organiseren van de werkzaamheden, waardoor er zo veel
mogelijk geld beschikbaar is voor de uitvoering.
De kwaliteitsborging vindt plaats via certificering. In het PVE geeft de
subsidiegever (de provincie) aan, aan welke eisen een collectief moet voldoen om
voor certificering in aanmerking te komen. De stichting Certificering SNL
hanteert, conform de provinciale Uitvoeringsregeling Stichting Certificering
SNL, het PVE als toetsingskader bij de certificering van het collectief. Het
collectief werkt in een eigen kwaliteitssysteem uit hoe zij deze eisen invult en
legt dit vervolgens vast in een kwaliteitshandboek. De met de EU conformiteit
gerelateerde financiële risico’s worden zo via het kwaliteitssysteem beheerst.
Het kwaliteitsysteem in het handboek wordt beoordeeld door de
Certificeringscommissie SNL. Bij een positief oordeel wordt het certificaat
verleend. Het certificaat is het bewijs dat het collectief haar eigen werkwijze
heeft geprofessionaliseerd en de kwaliteit ervan borgt. Zo geeft het certificaat
de overheid het vertrouwen dat de kwaliteit van het agrarisch natuur- en
landschapsbeheer procedureel voldoende geborgd is bij het collectief. En met het
verlenen van het certificaat erkent de provincie ook het agrarische collectief
als uitvoerende beheerorganisatie. Bij een audit van de Certificeringscommissie
SNL, na het verstrekken van het certificaat, wordt de naleving van werkwijze en
afspraken conform het kwaliteitshandboek van het collectief in de werkpraktijk
beoordeeld.
Aansluiting op eigen werkwijze
Een collectief kiest haar eigen wijze van werken en de organisatie die bij het
collectief past. Wel dient de kwaliteit van de eigen werkwijze geborgd te
worden. Dit is vooral ook bedoeld om de wijze van werken waar nodig te kunnen
verbeteren. Het collectief heeft de ruimte om zelf de eisen uit het PVE in te
vullen op de wijze die het best binnen de bedrijfsvoering past. Het collectief
is dus verantwoordelijk voor het voldoen aan de eisen zoals opgesteld in dit
PVE, maar de manier van invullen is vrij.
Bij de kwaliteitsborging staan de werkprocessen, de systemen, protocollen en
werkwijzen van de organisatie van het collectief centraal. En dit geldt ook voor
de competenties (kennis en vaardigheden) van de medewerkers en agrarische
beheerders die deze werkprocessen uitvoeren c.q. daar verantwoordelijk voor
zijn. De inhoud van het kwaliteitsysteem, beschreven in het kwaliteitshandboek,
is afhankelijk van de werkwijze en de organisatie van het collectief. De
ervaring vanuit de GLB pilots leert dat het eigen kwaliteitssysteem vaak verder
is uitgewerkt dan dit PVE vraagt.
De Certificeringcommissie SNL wil graag het kwaliteitssysteem van een collectief
op uniforme wijze toetsen. Daarom is het nodig dat alle collectieven een
vergelijkbare volgorde hanteren in hun kwaliteitshandboek in lijn met de
volgorde van de eisen in dit Programma. Het model-kwaliteitshandboek, dat is
ontwikkeld door de SCAN, kan daarbij helpen. De vergelijkbare opzet is ook
handig voor informatie-uitwisseling tussen collectieven en beperkt bovendien de
uitvoeringskosten van de commissie. Dit laat onverlet dat binnen die
vergelijkbare volgorde elk collectief zijn eigen werkprocessen beschrijft en hoe
daarin de eisen zijn verwerkt. Uitgangspunt is steeds dat de kwaliteit van de
eigen wijze van werken van alle uitvoerenden in het collectief wordt
geborgd.
De vernieuwde Subsidieverdeling Natuur- en Landschapsbeheer 2016
De Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer 2016 wordt per provincie
vastgelegd op basis van een modelverordening voor alle provincies. In de
verordening worden onder meer de eisen beschreven waaraan een gebiedsaanvraag en
een verantwoording en/of betalingsverzoek moeten voldoen om de
beoordelingsprocedure en de uitbetaling bij provincie c.q. de RVO.nl zo
effectief en efficiënt mogelijk te laten verlopen. Bij de eisen aan de
gebiedsaanvraag gaat het over de wijze van samenwerking en afstemming van het
collectief binnen haar werkgebied met gebiedspartners (waaronder natuur- en
landschapsorganisaties, waterschap en gemeenten) en de samenwerking en
afstemming met aangrenzende collectieven ten behoeve van gebiedsgrenzen
overschrijdende optimale uitvoering van het beheer.
Dit PVE benoemt de eisen waaraan een collectief moet voldoen om voor
certificering in aanmerking te komen. Als onderdelen van het kwaliteitsysteem al
worden geborgd via een andere door de subsidiegever erkende certificaatvorm
(bijv. CBF of Milieukeur), dan gelden deze certificaten en kan daar in het
kwaliteitshandboek naar worden verwezen.