Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Overwegende dat sinds 2011 subsidie wordt verstrekt aan het Prins Bernhard Cultuurfonds
ter invulling van het buurtcultuurfonds provincie Noord-Brabant waarmee een bijdrage
wordt geleverd aan buurtcultuur en versterking van de leefbaarheid in buurten, wijken
of dorpskernen;
Overwegende dat met dit buurtcultuurfonds provincie Noord-Brabant goede ervaringen
zijn opgedaan en een reeks aansprekende voorbeeldprojecten mogelijk zijn gemaakt;
Overwegende dat het buurtcultuurfonds provincie Noord-Brabant andere financiers over
de streep heeft getrokken om ook in buurtcultuur te investeren, waaronder woningcorporaties,
en het thans wenselijk en in voorbereiding is dat ook gemeenten gaan participeren;
Overwegende dat gemeenten met buurtcultuur een koppeling maken tussen cultuur en welzijn
via de maatschappelijke opgaven die voortvloeien uit de Participatiewet en de Wet
Maatschappelijke Ondersteuning;
Overwegende dat het wenselijk is nog een aantal jaren door te gaan met projectfinanciering
waarbij door het Prins Bernhard Cultuurfonds in mandaat bijdragen van de provincie
worden verstrekt aan projecten die de buurtcultuur versterken;
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Toelichting behorende bij de Subsidieregeling buurtcultuurfonds Noord-Brabant
Algemeen
Sinds 2011 verstrekt Gedeputeerde Staten subsidie aan het Prins Bernhard Cultuurfonds
opdat zij bijdragen kunnen verstrekken aan buurtprojecten waarin de kracht van cultuur
ingezet wordt om de leefbaarheid van buurten, wijken en projecten te vergroten. Buurtcultuurprojecten
dragen bij aan versteviging van netwerken in de buurt, wijk of dorpskern waarop het
is gericht.
Dit in 2011door de provincie geopende buurtcultuurfonds bij het Prins Bernhard Cultuurfonds
heeft veel positieve ontwikkelingen losgemaakt. Zeven woningcorporaties hebben het
voorbeeld van de provincie gevolgd met eigen buurtcultuurfondsen. Ook zijn centra
voor de kunsten over heel Brabant mee gaan doen. De Kunstbalie heeft op provinciaal
niveau extra dienstverlening ontwikkeld en ondersteunt samen met het Prins Bernhard
Cultuurfonds een netwerk van informatie-uitwisseling.
Thans wil de provincies met deze subsidieregeling bevorderen dat nog meer partijen
de kracht van cultuur gaan benutten om de leefbaarheid te verhogen. Voor gemeenten
liggen hier veel kansen, temeer als relaties worden gelegd met de WMO en de Participatiewet.
Ter ondersteuning hiervan zijn de vereisten in artikel 6 dusdanig dat deze passen
binnen de doelstellingen van de WMO en Participatiewet.
Juridisch kader Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening
Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van
subsidies niet in deze subsidieregeling zijn vastgelegd maar in de Asv. In de Asv
staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn
voor Gedeputeerde Staten en de algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger,
zoals de meldingsplicht. Overigens wordt de uitvoering van deze subsidieregeling gemandateerd
aan het Prins Bernhard Cultuurfonds.
Eerste arrangement De hoogte van de subsidie is maximaal € 10.000( voor zzp-ers) of € 15.000. Dit betekent
dat de artikelen 13, eerste en vierde lid, artikel 20 en artikel 23, eerste lid en
tweede lid van de Asv van toepassing zijn. De subsidie wordt ambtshalve vastgesteld
en desgevraagd levert de aanvrager gegevens aan Gedeputeerde Staten waarmee wordt
aangetoond dat de activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.
Dit betreft bijvoorbeeld beeldmateriaal waaruit blijkt hoe de activiteit is verlopen.
Er vindt geen bevoorschotting plaats of gedeeltelijke bevoorschotting, na verlening
wordt het volledige bedrag in een keer betaald. De beslistermijn op een aanvraag om
subsidieverlening is bepaald in artikel 15, onder a, van de Asv op 13 weken. Dit betekent
dat de beslistermijn maximaal 13 weken is, korter mag altijd.
Europese regelgeving- staatssteun Een ongunstige invloed op het handelsverkeer tussen lidstaten door de subsidies wordt
niet aanwezig geacht. Aldus is er geen sprake van staatssteun in de zin van artikel
107 lid 1 van het EU werkingsverdrag (VWEU). Hierbij zijn de volgende factoren meegewogen:
-
- De zuiver lokale aard van de projecten. De subsidies zijn gericht op lokale projecten,
uit te voeren in samenwerking met lokale organisaties, bewoners etc.
-
- De beperkte hoogte van het subsidieplafond en de beperkte maximale subsidiehoogte.
Artikelsgewijs
Artikel 2 Doelgroep Het project kan uitgevoerd worden door of in samenwerking met bewoners, amateurs,
buurtorganisaties en verenigingen. Deze, maar ook de professionele cultuurmaker of
de lokale cultuurorganisaties kunnen de aanvraag indienen. Dit betekent dat de aanvrager
een rechtspersoon maar ook een natuurlijk persoon die een eigen zelfstandig onderneming
zonder personeel voert, kan zijn.onder a. Zzp-ers zijn geen rechtspersoon, derhalve is deze groep apart benoemd. onder b. Rechtspersonen zijn aangeduid in artikel 2:2 en 2:3 van het Burgerlijk Wetboek. Dit
zijn verenigingen ( opgericht bij notariële akte), coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen,
naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
en stichtingen.
Artikel 4 Subsidiabele activiteit De subsidie is gericht op verbetering of verhoging van het cultureel vermogen in
wijken, buurten of dorpen in Brabant. De bedoeling is het stimuleren van het cultureel
vermogen en culturele zelfredzaamheid in wijken, buurten of dorpskernen in Brabant
omdat cultuur wordt gezien als versterker van het sociale weefsel op buurtniveau.
Cultuur wordt gezien als verbindende factor tussen generaties, culturen en de muzen.
Met cultuur wordt verbinding, ontmoeting en uitwisseling beoogd tussen bewoners van
een straat, buurt of wijk. Dit kan door middel van een breed scala aan projecten,
denk bijvoorbeeld aan een toneelvoorstelling in de wijk waarbij een professioneel
makers de acteurs uit de buurtbewoners haalt.
Artikel 5 Weigeringsgronden onder b. Reguliere projecten of werkzaamheden zijn jaarlijks terugkerende projecten of werkzaamheden,
taken die tot de corebusiness behoren van de aanvrager.
onder c. Tot de provinciale steunfuncties behoren provinciale serviceorganisaties, dat zijn
derdelijns organisaties of mandaatinstellingen van de provincie (verder zelfstandige
instellingen of organisaties) die bepaalde diensten op het gebied van maatschappelijke
ontwikkelingen in derde lijn uitvoeren voor de provincie.
Artikel 6 Subsidievereisten Zowel aan de aanvrager als aan de activiteit worden verschillende vereisten gesteld
mede om de kwaliteit te borgen en te zorgen dat het project een voorbeeld kan zijn
voor andere projecten. onder a. samenwerking het vereiste van samenwerking met een
professionele kunst- of cultuurorganisatie of professionele maker wordt gesteld om
de kwaliteit van de projecten te borgen. Van belang is dat het project bij draagt
bij aan versteviging van netwerken in de buurt, wijk of dorpskern, samenwerking met
bewoners, buurtorganisaties uit de buurt draagt hier aan bij. Buurtbetrokkenheid is
een van de belangrijke pijlers.
onder c. culturele zelfredzaamheid Het versterken van het cultureel vermogen en culturele zelfredzaamheid heeft een
bindend vermogen, vormt een verbindende factor in de wijk die leidt tot het vergrote
van de leefbaarheid. Dit wordt mede bepaald door looptijd en omvang van een project.
onder e. artistieke kwaliteit Door de artistieke dimensie van een project stijgt het project uit boven reguliere,
andere buurtprojecten. De artistieke kwaliteit wordt mede door het samenwerken met
een professionele maker geborgd omdat deze een diepte aan het project meegeeft die
meerwaarde genereert ten opzichte van andere buurtinitiatieven.
Wat als artistieke kwaliteit wordt herkend is afhankelijk van het tijdsgewricht en
de omstandigheden en daarnaast altijd gerelateerd aan het totaal van het aanbod. Artistieke
kwaliteit is gebaseerd op de onderdelen vakmanschap, zeggingskracht en oorspronkelijkheid.
Bij het onderdeel vakmanschap gaat het om de mate waarin binnen het project door een
van de meewerkende partijen aantoonbaar wordt beschikt over de vaardigheden en het
inzicht in de discipline of een mengvorm van disciplines om de thema’s of het repertoire
zodanig vorm te geven dat de persoonlijke fascinatie daarvoor zicht- of hoorbaar wordt.
Bij het onderdeel zeggingskracht gaat het om het vermogen van een kunstuiting om het
publiek zo aan te spreken, dat de wijze van waarnemen en de verbeeldingskracht van
dat publiek wordt verrast en uitgedaagd. Zeggingskracht geeft aan in hoeverre een
werk erin slaagt uitdrukking te geven aan een oorspronkelijk idee. Bij het onderdeel
oorspronkelijkheid gaat het om de mate waarin het project zich onderscheidt van het
overige aanbod in de culturele sector in Noord-Brabant. Hierbij is de artistieke signatuur
van een instelling of de visie van de maker bepalend.
onder f. duurzame borging Het project dient er op gericht te zijn dat het na afloop zelfstandig kan worden
voortgezet en dat het een blijvende plek in de gemeenschap krijgt.
Artikel 7 Subsidiabele kosten Derde lid Op grond van artikel 13 van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen
Noord-Brabant bedraagt het uurtarief € 50 tenzij door Gedeputeerde Staten een ander
uurtarief is bepaald. Hiertoe is opgenomen dat een lager uurtarief wordt gehanteerd
indien een lager uurtarief door bijvoorbeeld de professionele maker in rekening wordt
gebracht voor de diensten die hij in het kader van het project levert.
Artikel 10 Subsidiehoogte Tweede lid De subsidiehoogte voor zzp-ers is lager dan voor rechtspersonen om financiële risico’s
te verkleinen. Rechtspersonen hebben veelal meer financiële buffers om in verhaalsituaties
gelden terug te betalen. Bovendien zijn rechtspersonen door hun omvang doorgaans beter
in staat de gewenste projecten te ontwikkelen.
Artikel 12 Verplichtingen van de subsidieontvanger onder b. Deze verplichting is gesteld met als doel het vasthouden en vermenigvuldigen van
de opgedane kennis en zo de culturele zelfredzaamheid te verhogen.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter
|
de secretaris
|
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
|
mw. ir. A.M. Burger
|