Toelichting behorende bij de Regeling ambtelijke organisatie Noord-Brabant
Toelichting Algemeen
1. AchtergrondenDe taken en opgaven voor de provincie Noord-Brabant zijn in korte tijd ingrijpend
veranderd. De provincie staat voor een dubbele opgave. Enerzijds het versterken van
haar profiel met een duidelijke agenda, waarbij een focus ligt op de hoofdopgaven
en een beperkt provinciaal takenpakket. Anderzijds ruimte creëren voor noodzakelijke
bezuinigingen, die onder meer leiden tot een krimp van het personeelsbestand.
In de Agenda van Brabant heeft de provincie haar ambities voor de toekomst uitgebreid
beschreven. De Agenda van Brabant zal de komende jaren leidend zijn voor het provinciaal
beleid en de toekomst van Brabant. Voor de provincie als middenbestuur leidt dat tot
nieuwe rollen en taken en een andere positie.
Bovengenoemde zaken hebben ook consequenties voor de ambtelijke organisatie. De gestelde
ambities uit de Agenda van Brabant vragen om een meer opgavengestuurde en resultaatgerichte
organisatie: meer doen met minder, gericht op samenwerking met andere partijen, in
een creatieve werkomgeving waarin medewerkers zich kunnen ontplooien, waaraan zij
een bijdrage leveren en tastbare resultaten zien van hun werk. De ambtelijke organisatie
is dienend aan de realisatie van de Agenda van Brabant. Deze regeling voorziet in
de daarvoor noodzakelijke organisatiestructuur. Hierin zijn de hoofdkenmerken van
de nieuwe structuur van de ambtelijke organisatie vastgelegd, alsmede de verdeling
van verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
2. Organisatie van het ambtelijk apparaatAanpassingen in de ambtelijke organisatie zijn noodzakelijk om de provinciale ambities
te realiseren. De meest in het oog springende verandering is de structuurwijziging
van het ambtelijk apparaat. De onderverdeling in vier beleidsdirecties en een middelendirectie
is gewijzigd, evenals de aansturing van de organisatie door een zeshoofdige directieraad.
Op het niveau van het middenmanagement is voor de indeling in bureaus een indeling
in afdelingen in de plaats gekomen.
De ambtelijke organisatie is onderverdeeld in beleidsclusters, bedrijfsvoeringsclusters
en een cluster voor majeure projecten. Er is een driehoofdige directie die verantwoordelijk
is voor het geven van sturing aan de gehele ambtelijke organisatie. De leden van de
directie geven niet langer rechtstreeks leiding aan de clusters. Zij zijn binnen de
vastgestelde kaders en richtlijnen op strategisch niveau gezamenlijk eindverantwoordelijk
voor het functioneren van de organisatie. En zij zijn de eerste adviseur voor het
college van Gedeputeerde Staten.
Onder het niveau van de directie is een structuur van clusterdirecteuren (voor de
inhoudelijke clusters en het cluster voor majeure projecten) en clustermanagers (voor
de bedrijfsvoeringsclusters) ingesteld. De clusterdirecteuren en clustermanagers geven
integraal leiding aan een toegewezen cluster. Zij zijn voor hun cluster het eerste
aanspreekpunt voor de afzonderlijke portefeuillehouders. Tezamen met de leden van
de directie vormen zij het Concern Management Team (verder: CMT). In het CMT zijn
missie, strategie, organisatie en uitvoering (het ‘wat’ en het ‘hoe’) met elkaar verbonden.
Het CMT fungeert als overleg- en afstemmingsplatform van waaruit de sturing van de
organisatie en de realisatie van de organisatieopgaven gestalte krijgen. Het CMT fungeert
tevens als voorbereidend platform voor de directie.
Op het niveau van het middenmanagement zijn afdelingen geformeerd. De afdelingen zijn
in principe ondergebracht in een cluster. Enkele afdelingen zijn, vanwege hun bijzondere
taakstelling of organisatiebrede activiteiten, op concernniveau gepositioneerd. De
leiding van een afdeling is handen van een hoofd. De hoofden van de afdelingen in
een cluster vormen tezamen met de clusterdirecteur of clustermanager het clustermanagementteam.
Elk clustermanagementteam fungeert als een overleg- en afstemmingsplatform op managementniveau,
van waaruit de sturing van het cluster en de realisatie van de clusteropgaven gestalte
krijgen. Binnen afdelingen kunnen resultaatverantwoordelijke teams worden geformeerd.
Deze teams behoren niet tot de formele organisatiestructuur, maar zijn nodig om de
noodzakelijke flexibiliteit, creativiteit en slagkracht te kunnen waarmaken.
De nieuwe organisatiestructuur beoogt tevens het programmatisch en projectmatig werken
maximaal mogelijk te maken. Deze tijdelijke organisatieverbanden (programma’s en projecten)
lopen door de gehele ambtelijke organisatie en zijn meestal cluster- of afdelingsoverstijgend.
Opgavengestuurd werken vanuit een heldere opdrachtverdeling tussen opdrachtgever en
opdrachtnemer vormt de basis van dit programmatisch en projectmatig werken. Voor het
welslagen van programma’s en projecten zijn formele hiërarchische structuren ondergeschikt
aan opdrachtgeverschap en opdrachtnemerschap. De verschillende sturingslijnen (programma’s
en projecten, respectievelijk hiërarchisch) vragen om rolvastheid in verantwoordelijkheden
en bevoegdheden, zoals mandaten. In deze regeling hebben deze tijdelijke structuren
expliciet een plaats gekregen.
3. Organisatieplan
De sturingsfilosofie van de provincie wordt vastgelegd in een organisatieplan. Dit
plan kent twee onderdelen. Enerzijds het bedrijfsconcept, dat de richting beschrijft
hoe de organisatie wil functioneren in termen van sturing, organisatie- en managementprincipes,
hoofdstructuur, kerncompetenties, gedrag en houding, besluitvormingsprocessen en ondersteuningsstructuren.
Anderzijds een proces- en actieplan waarin de richting uit het bedrijfsconcept en
de hoofdopgaven voor de ambtelijke organisatie inhoudelijk en organisatiebreed zijn
uitgewerkt.
Op basis van dit organisatieplan stelt elk cluster een eigen inrichtingsplan op. Hierin
worden de inhoudelijke opgaven voor het cluster uitgewerkt en de noodzakelijke transities
om de opgaven te kunnen realiseren. Voor het realiseren van een opgavengestuurde organisatie
zijn zes organisatiebrede transities nodig:
- 1.
het creëren van een effectieve samenwerkingsrelatie met Provinciale Staten en Gedeputeerde
Staten;
- 2.
het leggen van de focus op ‘buiten’ in plaats van ‘binnen’;
- 3.
het bouwen aan een krachtige werkcultuur;
- 4.
het realiseren van gelijkgericht leiderschap;
- 5.
het realiseren van voor hun opgave toegeruste teams;
- 6.
het creëren van een passende bedrijfsvoering.
De inhoudelijke opgaven zijn bepalend voor de manieren van sturing en organiseren
van de inzet van mensen en middelen. Deze regeling geeft hiervoor het kader.
Artikelsgewijze Toelichting
Artikel 2 Sturingsfilosofie
Tweede lid OrganisatieplanHet organisatieplan bestaat uit een bedrijfsconcept en een proces- en actieplan. Het
bedrijfsconcept beschrijft wat voor soort organisatie de provincie wil zijn en hoe
daarbinnen gewerkt wordt, teneinde de inhoudelijke en strategische doelen van de provincie
te verwezenlijken. Het proces- en actieplan bevat de stappen die de organisatie daartoe
zal gaan zetten. Het organisatieplan geeft dan ook niet exact de situatie van dat
moment weer, maar de situatie waar de provincie naar toe wil groeien. Kernbegrippen
zijn daarbij onder meer opgavengestuurd werken, programmatisch en projectmatig werken,
professioneel opdrachtgeverschap, resultaatgerichte afspraken, integraal en ondernemend
samenwerken.
Vierde lid, onder a Resultaten en doelen definiërenWerkzaamheden van medewerkers zijn gebaseerd op een afgesproken concreet resultaat
of doel. Resultaten en doelen zijn bepalend voor de aansturing van de organisatie.
Het organisatiebelang is daarbij leidend en de structuur is dienstbaar aan het proces
om de gedefinieerde resultaten of doelen te realiseren.
Vierde lid, onder b en c Opgavengestuurd werkenDe provinciale organisatie werkt opgavengestuurd. Dit betekent dat wordt gewerkt vanuit
opdrachten. Voor elke opdracht wordt een opdrachtgever en een opdrachtnemer aangewezen.
Binnen de opdrachtomschrijving worden afspraken gemaakt over concrete resultaten en
randvoorwaarden (zoals inhoudelijke kwaliteit, financiële middelen, capaciteit en
planning). Uitgangspunt is dat resultaten en doelen worden bereikt door middel van
het instellen van projecten en programma's. Maar ook voor structurele activiteiten
geldt dat gedefinieerde resultaten en doelen worden gerealiseerd op basis van opgavengestuurd
werken. Indien en voor zover deze activiteiten niet in de vorm van een project of
programma (kunnen) worden uitgevoerd, worden ze wel steeds op basis van een opdracht
uitgevoerd. Dat betekent dat ook bij structurele activiteiten sprake is van opdrachtgeverschap
en opdrachtnemerschap.
Om opgavengestuurd te kunnen werken is het noodzakelijk om te sturen op basis van
rol en verantwoordelijkheid in plaats van op basis van hiërarchie en functie. Dit
is het HOF-principe. De kern van dit principe is dat expliciet wordt benoemd wie ten
aanzien van een bepaalde opdracht de hiërarchische (H), de operationele (O) of de
functionele (F) zeggenschap heeft.
Onder hiërarchische zeggenschap wordt de verantwoordelijkheid voor personele aangelegenheden
verstaan. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om beslissingen over werkbelasting, aanstelling,
detachering, beoordeling, ontslag, sancties, loopbanen en ontwikkeling.
De operationele zeggenschap betreft de inhoudelijke verantwoordelijkheid. Degene aan
wie operationele zeggenschap toekomt, geeft inhoudelijke opdrachten ter realisatie
van een bepaald resultaat. Hij is verantwoordelijk voor resultaatgerichte, planmatige
en beheerst verlopende werkzaamheden en beschikt over de noodzakelijke zeggenschap
over middelen (budget en capaciteit). Dit alles uiteraard binnen de geldende kaders
en richtlijnen. Degene bij wie de operationele zeggenschap ligt is ook verantwoordelijk
voor het voeren van gesprekken over de voorgang van het project en voor de inhoudelijke
coaching van medewerkers.
De functionele zeggenschap ziet op de verantwoordelijkheid voor de wijze waarop gewerkt
wordt. Wie functionele zeggenschap heeft, zorgt ervoor dat de organisatie op een zelfde,
eenduidige manier te werk gaat en dat zij zich houdt aan gemaakte afspraken en gestelde
kaders en richtlijnen. Hij geeft richtlijnen en aanwijzingen over het op peil blijven,
het ontwikkelen en het juist hanteren van (specialistische) processen en de daaraan
gekoppelde kennis en vaardigheden
Door het HOF-principe toe te passen wordt het mogelijk om functies en rollen enerzijds
en taken en verantwoordelijkheden anderzijds goed te scheiden. Zo staat het HOF-principe
borg voor het adequaat toepassen van de besturingsfilosofie. Werken en sturen volgens
het HOF-principe is een middel en geen doel. Soms liggen de drie vormen van zeggenschap
bij dezelfde persoon, soms bij meerdere personen. Waar het om gaat is dat het duidelijk
en passend is en dat afspraken leidend zijn.
Artikel 3 Structuur ambtelijke organisatieEerste en vierde lid Onderverdeling ambtelijke organisatie
De indeling van de ambtelijke organisatie in clusters sluit aan bij de verschillende
kennisdomeinen. Het werken in kleine, wendbare clusters maakt het mogelijk om integraal
en flexibel te werken. Omdat de indeling in clusters ook aansluit bij de indeling
van de portefeuilles van de leden van het college en een toegesneden ondersteuning
waarborgt, is dit in deze regeling vastgelegd. Dit geldt in mindere mate voor de nadere
onderverdeling van de clusters in afdelingen. De bevoegdheid daartoe is daarom neergelegd
bij de secretaris als algemeen directeur, op voorstel van de desbetreffende clusterdirecteur
of de desbetreffende clustermanager en gehoord de desbetreffende directeur. De afdeling
vormt de thuisbasis van de medewerkers, die daarbinnen feitelijk veelal in teams werken.
Deze teams zijn doorgaans klein en flexibel.
Het onderscheiden van beleidsclusters en bedrijfsvoeringsclusters beoogt het verschil
te benadrukken tussen clusters waarbinnen de primaire (beleids)processen worden voorbereid
en uitgevoerd en clusters die met name gericht zijn op bedrijfsvoering en ondersteuning
van de overige organisatieonderdelen.
Daarnaast is er een cluster dat verantwoordelijk is voor het professionaliseren en
standaardiseren van het projectmatig werken in de ambtelijke organisatie. In dit cluster
kunnen majeure projecten worden ondergebracht.
Tweede lid Hoofdlijnen van de clustersOnder de hoofdlijnen worden in ieder geval de namen en een globale omschrijving van
de clusters verstaan.
Derde lid Afdelingen op concernniveauEr kan behoefte bestaan aan het creëren van afdelingen buiten de clusters. Als voorbeeld
zijn te noemen de directe ondersteuning van de secretaris in zijn functie als zodanig,
dan wel als algemeen directeur. Daarnaast zou gedacht kunnen worden aan clusteroverstijgende
taken zoals interne control. Om dit mogelijk te maken, is hier een voorziening opgenomen.
Zie in samenhang hiermee ook artikel 4, vijfde lid.
Artikel 5 Programma's
Eerste lid Instellen programmaDit artikel beoogt het programmatisch werken maximaal mogelijk te maken. Door hier
het uitgangspunt neer te leggen dat de uit de provinciale opgave voortvloeiende concrete
doelen worden bereikt in de vorm van een programma, kan de provincie flexibel inspelen
op ontwikkelingen binnen en buiten de provinciale organisatie. Programma's kunnen
worden ingesteld door Gedeputeerde Staten, de secretaris, de directeur of de clusterdirecteur,
respectievelijk de clustermanager. Een hoofd van een afdeling is dus niet bevoegd
om een programma in te stellen. Van een programma is veelal sprake in geval van een
thematische bestuurlijke beleidsopdracht op meerdere, samenhangende clusteroverstijgende
beleidsterreinen, waarbij de onderlinge coördinatie en afstemming van doorslaggevend
belang is voor een adequate beleidsrealisatie. Een programma is opgebouwd uit projecten
en kan daarnaast ook structurele activiteiten omvatten, voor zover die activiteiten
noodzakelijk zijn voor het realiseren van de projecten.
De slagvaardigheid die met programmatisch werken wordt bereikt, wordt maximaal gefaciliteerd
door de toepassing van de HOF-principes. Zie voor deze HOF-principes de toelichting
op artikel 2.
Tweede lid en derde lid, onder a Kaders en richtlijnen programmaAlvorens een geheel van projecten of structurele activiteiten dat op programmatische
wijze wordt uitgevoerd aan te merken als een programma in de zin van dit artikel,
dient aan een aantal inhoudelijke en procedurele vereisten voldaan te zijn. Deze vereisten
worden opgenomen in de door de secretaris daartoe vast te stellen kaders en richtlijnen,
die in acht moeten worden genomen bij het komen tot en het instellen van een programma.
Derde tot en met zesde lid Opdrachtgeverschap programmaOpgavengestuurd werken vormt de basis voor het programmatisch werken. Dit betekent
dat een programma altijd is gebaseerd op een opdracht, waarbij sprake is van een heldere
bevoegdheidsverdeling tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. De opdracht en de afspraken
daaromtrent worden vastgelegd in een daartoe ontworpen formulier.
De bestuurlijk opdrachtgever, respectievelijk de ambtelijk opdrachtgever voor een
programma kunnen zijn: Gedeputeerde Staten, respectievelijk de secretaris, een directeur,
een clusterdirecteur of een clustermanager. Op grond van het derde lid, onder c, kunnen
Gedeputeerde Staten alsmede de voornoemde functionarissen een opdrachtgever aanwijzen.
Deze opdrachtgever kan ook een hoofd zijn. Indien Gedeputeerde Staten een opdrachtgever
aanwijzen, doen zij dit op voorstel van de secretaris.
De opdrachtgever, die eindverantwoordelijk is voor de te behalen doelen, wijst voor
het programma een opdrachtnemer aan. Deze opdrachtnemer, de programmamanager, coördineert
de samenhang binnen het programma en stuurt op de opdracht. Hij is verantwoordelijk
voor de dagelijkse gang van zaken en zorgt ervoor dat de opdrachtgever van het desbetreffende
programma zijn eindverantwoordelijkheid kan dragen. De programmamanager overlegt rechtstreeks
met de opdrachtgever van het desbetreffende programma. De programmamanager is geen
extra management- of hiërarchische laag en heeft uit hoofde van zijn functie op zichzelf
geen bevoegdheid om namens Gedeputeerde Staten besluiten te nemen, noch budgetbevoegdheid.
Op grond van artikel 5, vijfde lid, juncto artikel 6, derde lid, onder c, en vierde
lid, onder b, kan een programmamanager echter worden aangewezen als opdrachtgever
voor de binnen het desbetreffende programma te realiseren projecten. In die rol treedt
de programmamanager in de bevoegdheden van de ambtelijk opdrachtgever voor die projecten
en wijst hij de opdrachtnemer/projectleider van een project aan.
Voor het verlenen van mandaat aan de opdrachtnemer van een programma (de programmamanager)
wordt aangesloten bij het format dat op grond van de regeling inzake mandaat wordt
gehanteerd voor mandaatverlening in het algemeen.
Artikel 6 Projecten
Eerste lid Instellen projectOm flexibel te kunnen inspelen op ontwikkelingen binnen en buiten de provinciale organisatie
is hier het uitgangspunt neergelegd dat de uit de provinciale opgave voortvloeiende
concrete resultaten in de vorm van projecten worden gerealiseerd. Een project is een
geheel van activiteiten, gericht op het bereiken van een concreet projectresultaat,
dat in een tijdelijke organisatie en binnen vastgestelde randvoorwaarden wordt uitgevoerd.
Voorheen was een dergelijke tijdelijke organisatie met name bedoeld voor heterogene
of complexe werkzaamheden of werkzaamheden waarvoor een brede of integrale benadering
noodzakelijk was. Door het projectmatig werken als uitgangspunt te nemen, wordt deze
werkwijze nu maximaal mogelijk gemaakt. Slechts als een concreet resultaat zich naar
zijn aard of inhoud niet leent voor het realiseren in de vorm van een project, kan
van het instellen van een dergelijke tijdelijke organisatiestructuur worden afgezien.
Projecten kunnen in de hele organisatie worden uitgevoerd. Ze kunnen zowel binnen
een cluster worden uitgevoerd als clusteroverstijgend zijn. Majeure projecten kunnen
worden ondergebracht in het specifiek daarvoor ingerichte cluster, bedoeld in artikel
3, eerste lid, onder d. Projecten kunnen ook onderdeel zijn van een programma. Van
een programma is veelal sprake in geval van een thematische bestuurlijke beleidsopdracht
op meerdere, samenhangende clusteroverstijgende beleidsterreinen, waarbij de onderlinge
coördinatie en afstemming van doorslaggevend belang is voor een adequate beleidsrealisatie.
De slagvaardigheid die met projectmatig werken wordt bereikt, wordt maximaal gefaciliteerd
door de toepassing van de HOF-principes. Zie voor deze HOF-principes de toelichting
op artikel 2.
Tweede en derde lid, onder a Kaders en richtlijnen projectAlvorens activiteiten die op projectmatige wijze worden uitgevoerd aan te merken als
een project in de zin van dit artikel, dient aan een aantal inhoudelijke en procedurele
vereisten voldaan te zijn. Deze vereisten worden opgenomen in de door de secretaris
daartoe vast te stellen kaders en richtlijnen, die in acht moeten worden genomen bij
het komen tot en het instellen van een project. Indien een project niet voldoet aan
de voornoemde kaders en richtlijnen, dan kan in de praktijk nog wel worden gesproken
van een project, maar zonder dat dit verdergaande organisatorische consequenties heeft.
Derde lid, onder b en c Opdrachtgeverschap projectOpgavengestuurd werken vormt de basis voor het projectmatig werken. Dit betekent dat
een project altijd is gebaseerd op een opdracht, waarbij sprake is van een heldere
bevoegdheidsverdeling tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. De opdracht en de afspraken
daaromtrent worden vastgelegd in een daartoe ontworpen formulier.
De bestuurlijk opdrachtgever, respectievelijk de ambtelijk opdrachtgever voor een
project kunnen zijn: Gedeputeerde Staten, respectievelijk de secretaris, een directeur,
een clusterdirecteur of clustermanager of een hoofd. Op grond van onderdeel c kunnen
zij een opdrachtgever aanwijzen. Indien Gedeputeerde Staten een opdrachtgever aanwijzen,
doen zij dit op voorstel van de secretaris. De opdrachtgever wijst de opdrachtnemer
aan.
Vijfde en zesde lid Mandaat opdrachtnemer projectAfhankelijk van de aard van het resultaat dat door middel van een project wordt beoogd,
kunnen aan de opdrachtnemer/projectleider bevoegdheden worden verleend in de vorm
van mandaat. Voor het verlenen van mandaat wordt aangesloten bij het format dat op
grond van de regeling inzake mandaat wordt gehanteerd voor mandaatverlening in het
algemeen.
Zevende lid Majeure projectenDe hier bedoelde projecten betreffen de majeure projecten. De voorwaarden waaraan
een project moet voldoen om als een majeur project te worden aangemerkt, zijn vastgelegd
in de door de secretaris vast te stellen kaders en richtlijnen, bedoeld in het tweede
lid. Deze projecten kunnen belegd worden bij de clusterdirecteur van het cluster,
bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d. Hij wordt daartoe aangewezen door de secretaris.
De opdrachtgevers respectievelijk opdrachtnemers van deze majeure projecten vallen
hiërarchisch onder de verantwoordelijkheid van dit cluster.
Artikel 7 De directieDe directie opereert op strategisch niveau en stuurt op de organisatie als geheel
en op de totale provinciale opgave.
Artikel 8 De secretarisDit artikel geeft aan, dat er een eenhoofdige leiding is over de ambtelijke organisatie
in de persoon van de secretaris/algemeen directeur. Deze formele eindverantwoordelijkheid
komt ook terug in zijn verantwoordelijkheid voor een goed functionerende planning-
en controlcyclus en beleidsuitvoering, waartoe hij kaders en richtlijnen kan vaststellen.
Hij is ook bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden.
Vijfde lid Toewijzen maximale formatiePersonele capaciteit kan flexibel worden ingezet. Het beschikbaar stellen van deze
capaciteit is uitdrukkelijk gekoppeld aan de afgesproken opgaven en de daaraan verbonden
resultaten en doelen.
Artikel 11 De clusterdirecteur en de clustermanager
Derde lid Medewerkers clusterdirecteur respectievelijk clustermanagerDeze medewerkers, die in aantal zeer beperkt zijn, vormen feitelijk een afdeling als
bedoeld in artikel 3, vierde lid.
Artikel 13 VervangingsregelingIn deze regeling zijn taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden toegekend aan functionarissen.
Ten behoeve van de continuïteit in werkzaamheden en besluitvorming, is het noodzakelijk
een regeling te treffen in geval van verhindering of afwezigheid van een functionaris.
Daartoe is in artikel 13 een vervangingsregeling opgenomen. Deze houdt in dat bij
structurele afwezigheid van een functionaris de in dit artikel aangewezen vervanger
in de plaats treedt. Is van structurele afwezigheid geen sprake, dan kan van deze
vervangingsregeling geen gebruik worden gemaakt.
Vervanging is primair een organisatievraagstuk en daarom in deze regeling opgenomen.
Een vervangingsregeling is echter ook van belang om te kunnen vaststellen wie bevoegd
is om bij verhindering of afwezigheid van een functionaris de besluiten te nemen waartoe
deze door Gedeputeerde Staten is gemandateerd. Vandaar dat deze regeling eveneens
van belang is voor de uitvoering van het mandaat en de financiële competentie.
Vervanging van de secretaris in zijn functie van adviseur van Gedeputeerde Staten
en de commissaris van de Koning is op grond van artikel 103, eerste lid, Provinciewet
geregeld bij afzonderlijk besluit.
Artikel 14 Vervangingsregeling bijzondere omstandighedenIn aanvulling op artikel 13 voorziet artikel 14 in een vervangingsregeling voor de
gevallen dat functionarissen gelijktijdig afwezig of verhinderd zijn.
Artikel 16 Aanwijzings- en informatiebevoegdheidTer uitvoering van zijn taak als eerste beleidsadviseur is het noodzakelijk, dat de
secretaris een aanwijzings- en informatiebevoegdheid wordt verleend. Hij zal bij het
gebruik van deze bevoegdheid uiteraard zoveel mogelijk rekening houden met de taken
en bevoegdheden van andere personen binnen de organisatie, in het bijzonder met die
van de directeuren en overige managers.
Artikel 17 Bewaking integriteitVoor een goed functioneren van de provincie als overheidsorgaan is het waarborgen
van de integriteit van groot belang. Op grond van de artikelen 15, derde lid, 40c,
tweede lid en 68, tweede lid van de Provinciewet stellen Provinciale Staten een gedragscode
op voor respectievelijk hun leden, voor de gedeputeerden en voor de commissaris van
de Koning. In het kader van de versterking van de positie van de Staten zijn zij bevoegd
dergelijke gedragscodes op te stellen, welke zijn gericht op het waarborgen van de
integriteit van de leden van Gedeputeerde en Provinciale Staten en van de commissaris
van de Koning (een opmerking van deze strekking ten aanzien van de situatie bij gemeenten
is te vinden in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dualisering gemeentebestuur).
In het verlengde hiervan ligt, voor zover het de waarborging van de integriteit van
het ambtelijk apparaat betreft, een taak voor de secretaris als eerste ambtenaar binnen
dit apparaat. Om het belang van de bewaking van de integriteit te benadrukken, is
ervoor gekozen deze taak expliciet op te nemen in deze regeling.
Artikel 18 Beheer van de archieven
Eerste lid Beheer
Onder de term "beheer" wordt niet alleen verstaan het zorgdragen voor een juiste bewaring
van de archiefbescheiden (ongeacht hun vorm), maar bijvoorbeeld ook een zorg voor
de omstandigheden waaronder deze bewaring plaatsvindt.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter
|
de secretaris
|
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
|
drs. W.G.H.M. Rutten
|