Provinciale Staten van Noord-Brabant; Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten
van 2 november 2010; Gelet op artikel 143 van de Provinciewet; Gezien het advies van
de commissie Ruimte en Milieu; Overwegende dat het Inter Provinciaal Overleg en de
Minister van Wonen, Wijken en Integratie afspraken hebben gemaakt over het investeringsbudget
stedelijke vernieuwing, voor het derde subsidietijdvak lopende van 2010 tot en met
2014, welke afspraken zijn verwoord in een brief van 4 januari 2010 met het onderwerp
“decentralisatie ISV 3”; Overwegende dat het rijk en provincies afspraken hebben gemaakt
in het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties; Overwegende dat
Provinciale Staten op grond van deze afspraken op 23 april 2010 het Beleidskader stedelijke
vernieuwing 2010-2014 Provincie Noord-Brabant “Aan de slag met duurzaam vernieuwen”
hebben vastgesteld; Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Algemeen
Op grond van de Wet stedelijke vernieuwing is op 1 januari 2010 het derde tijdvak
van het investeringsbudget stedelijke vernieuwing ingegaan (2010-2014) (ISV3). Het
ISV-budget is een rijksbudget, waarvan de provincie budgethouder is voor de niet-rechtstreekse
gemeenten (rechtsreekse gemeenten zijn de G31, in Brabant de B5 Eindhoven, Helmond,
Breda, Den Bosch en Tilburg. Deze gemeenten ontvangen rechtstreeks ISV-middelen van
het Rijk). Per 1 januari vervalt de wet stedelijke vernieuwing en ontvangt de provincie
de ISV-middelen als decentralisatieuitkering in het provinciefonds. De middelen zijn
bedoeld voor fysieke herstructurering, geluidssanering en bodemsanering in stedelijk
gebied
Provinciaal beleid ISV3
In april 2010 heeft u het beleidskader voor stedelijke vernieuwing vastgesteld waarin
de kaders voor stedelijke vernieuwing 2010-2014 zijn vastgelegd, waaronder het onderscheid
in programmagemeenten en projectgemeenten. (Projectgemeenten kunnen op grond van een
concreet project in aanmerking kunnen komen ISV-budget, programmagemeenten op basis
van een meerjarenprogramma stedelijke vernieuwing). Op grond van het beleidskader
hebben Gedeputeerde Staten op 20 juli de uitgangspunten vastgesteld over de manier
waarop het ISV-3 budget concreet zal worden ingezet. Hierbij was een belangrijk uitgangpunt
dat de interbestuurlijke lasten laag blijven.
Wat zijn de uitgangpunten voor de inzet van het ISV-bodembudget?
Voor het deelbudget bodem is in de uitgangspuntennotitie bepaald dat projectgemeenten
voor bodemsaneringsprojecten een bijdrage kunnen aanvragen. Als het project inhoudelijk
en procedureel voldoet aan de criteria die de Wet bodembescherming stelt, hebben gemeenten
recht op een bijdrage uit het ISV-budget. Derhalve is het middel ‘subsidie’ met het
wettelijk instrumentarium dat erbij hoort te zwaar en leidt tot overbodige administratieve
lasten. Een bijdrage is vormvrij en levert daarom de mogelijkheid tot het leveren
van maatwerk ten aanzien van de vereisten en verplichtingen voor gemeenten aan de
financiële bijdrage.
Hoogte van het budget
Het beschikbare budget voor projectgemeenten op dit ISV-onderdeel is 2.95 miljoen
euro.
Wat staat er in de voorliggende verordening ISV-bodem?
De beschikbaarheidstelling van de bodemgelden geschiedde op grond van de wet stedelijke
vernieuwing. Omdat deze wet vervalt per 1 januari 2011 is er een provinciale verordening
nodig die de wet op deze onderdelen vervangt. De voorliggende verordening maakt het
mogelijk om de middelen daadwerkelijk ter beschikking te stellen aan gemeenten en
stelt de gewenste vereisten en verplichtingen voor de ontvanger vast tbv de beoordeling
van het project en het bepalen van de hoogte van de bijdrage. Voor de beoordeling
van de inhoudelijke aanpak van vervuilde locaties wordt in de verordening één op één
aangesloten bij het bestaande Rijks- en provinciaal beleid en wet- en regelgeving
voor bodembescherming. Zo wordt er voorkomen dat er extra vereisten worden opgelegd.
De hoogte van de bijdrage voor een project bedraagt 25% van de gemaakte saneringskosten.
Wat is het beoogde effect van de verordening?
Het besluit maakt het mogelijk om een financiële bijdrage te kunnen verstrekken aan
gemeenten voor projecten gericht op het saneren van de bodem bij een ruimtelijke ontwikkelingslocatie
in stedelijk gebied waarbij sprake is van ernstige verontreiniging. De landelijke
taakstelling is om spoedlocaties (ernstige verontreiniging met humane-, ecologische-
of verspreidingsrisico’s) uiterlijk in 2015 gesaneerd of beheerst te hebben. Voor
ernstige vervuiling in gebieden waar gebiedsontwikkeling plaatsvindt zijn gemeenten
verplicht om de vervuiling uiterlijk in 2030 te hebben aangepakt. Een deel van deze
taakstelling valt onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. In de Wbb wordt voorgeschreven
aan welke vereisten een gemeente moet voldoen om een bodemsanering uit te voeren (zoals
een goedgekeurd saneringplan door de provincie). Met de financiële bijdrage voor gemeenten
wordt beoogt dat de taakstelling kan worden behaald, aangezien het gaat om locaties
waarvan de kosten niet op de vervuiler of particuliere eigenaar kunnen worden verhaald.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter de secretaris
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk drs. W.G.H.M. Rutten