Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten uitvoering willen geven aan de Wet BDU verkeer
en vervoer en aan de essentiële onderdelen van het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten tevens de doorstroming van het openbaar vervoer
in Noord-Brabant wensen te stimuleren;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten vanuit de doelstelling van de OV-visie streven
naar meer reizigers in het openbaar vervoer en daarom het wenselijk achten om bij
te dragen aan projecten op het gebied van marketing;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten de inhoudelijke sturing en de kwaliteitsborging
van de totstandkoming van de uitvoeringsprogramma’s van de GGA-regio’s willen waarborgen
om zodoende een effectievere aanpak van de mobiliteitsproblematiek te bewerkstelligen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten streven naar betrouwbaar, comfortabel en snel
openbaar vervoer en dit willen bevorderen door het stimuleren van de realisering van
specifieke infrastructuur voor het openbaar vervoer en tevens met goede parkeer- en
reisvoorzieningen de bereikbaarheid van een stad of regio beogen te verbeteren;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten kleinschalige mobiliteitsoplossingen willen stimuleren
om te kunnen voorzien in een mobiliteitsbehoefte van reizigers voor wie geen openbaar
vervoer beschikbaar is;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten in samenwerking met het Rijk projecten willen
stimuleren die een vlotte en veilige doorstroming op overwegen bevorderen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten projecten willen stimuleren die een verschuiving
bewerkstelligen van het goederenvervoer over de weg naar goederenvervoer over water,
spoor en door buisleidingen;
Overwegende dat aanpassing van de Subsidieregeling verkeer en vervoer Noord-Brabant
2013 vanwege de nieuwe situatie, dat vanaf 1 januari BDU-gelden worden gestort in
het provinciefonds met de daaraan gekoppelde verantwoording op grond van de Algemene
subsidieverordening Noord-Brabant, leidt tot een groot aantal noodzakelijke wijzigingen
en Gedeputeerde Staten het derhalve wenselijk achten een geheel nieuwe regeling vast
te stellen;
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Toelichting behorende bij de Subsidieregeling verkeer en vervoer Noord-Brabant 2016.
Algemeen
De Subsidieregeling verkeer en vervoer Noord-Brabant 2013 is in de afgelopen jaren
op een behoorlijk aantal onderdelen gewijzigd. Per 1 januari 2016 worden de geldstromen
vanuit het Rijk niet langer via de Wet BDU verstrekt, maar gaan deze via het provinciefonds
lopen. Dat betekent dat er geen financiële verantwoording meer zal plaatsvinden via
single-information, single-audit (hierna: SiSa-systematiek), maar via de systematiek
van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant. (Asv). Omdat een aantal paragrafen
ziet op verantwoording via de SiSa-systematiek, leidt dit tot een aanzienlijke wijziging
van de Subsidieregeling verkeer en vervoer Noord-Brabant 2013. Om voorgaande redenen
is er voor gekozen om een nieuwe subsidieregeling vast te stellen. Deze regeling is
opgedeeld in paragrafen, waarbij de inhoud van de paragrafen los van elkaar staan.
Juridisch kader
Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening
Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van
subsidies niet in de subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat
onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor
Gedeputeerde Staten en algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de
meldingsplicht.
Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk.
Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing
zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.
§ 1 Regiotaxi
Regiotaxi vormt een samenwerking tussen gemeenten in een regio en de provincie. Voor
de uitvoering hiervan zijn regionale beheersorganisaties opgericht. De gemeenten bekostigen
het vervoer van mensen met een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ontwikkeling.
De provincie bekostigt het vervoer van de vrije reiziger, dat wil zeggen elke reiziger
die van de regiotaxi gebruik wil maken en niet tot een doelgroep behoort waarvoor
een (wettelijke) voorziening bestaat zoals bijvoorbeeld leerlingen en AWBZ vervoer.
§ 2 Stimulering bedrijfsvervoer
Op basis van deze paragraaf kunnen werkgevers in Noord-Brabant subsidie aanvragen
voor het gemaakte bedrijfsvervoer van werknemers. De subsidiehoogte wordt berekend
door het in deze regeling vastgestelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gerealiseerde
dagen bedrijfsvervoer per werknemer. Dit is onafhankelijk van de afstand en of het
vervoer is uitbesteed of in eigen beheer is verricht. Het vaste bedrag per werknemer
per dag is zo vastgesteld dat het voor de werkgever, in verhouding tot de kosten voor
openbaar vervoer, interessant is om het woon-werkvervoer van zijn werknemers als bedrijfsvervoer
te organiseren.
Er is gekozen voor verdeling van het subsidieplafond naar evenredigheid, waarbij evenredige
verdeling plaatsvindt op basis van de subsidiehoogte van de ingediende volledige aanvragen.
De subsidie voor bedrijfsvervoer wordt stapsgewijs afgebouwd naar nul. Het jaar 2016
is het laatste jaar dat bedrijfsvervoer nog wordt gesubsidieerd door de provincie.
Aan de ontvangers wordt daarmee een overgangsperiode gegund waarbinnen zij naar alternatieven
kunnen zoeken.
§ 3 Doorstromingsmaatregelen openbaar vervoer
In de praktijk is het een regelmatig voorkomend probleem dat op de routes van de stad-
en streekbussen belemmerende obstakels voorkomen. Deze zorgen voor een (te) lange
omlooptijd van de bussen en discomfort voor de reizigers en daarmee voor een slecht
imago van het openbaar vervoer. Deze obstakels bestaan bijvoorbeeld uit te krappe
boogstralen, drempels, chicanes, wegversmallingen, verkeersborden of lantaarnpalen.
Deze obstakels worden zowel door de vervoerder, als de wegnetbeheerder en de provincie
als probleem onderkend. Om dit probleem te ondervangen heeft de provincie Noord-Brabant
als verantwoordelijke voor het openbaar vervoer in Noord-Brabant deze subsidiemogelijkheid
in het leven geroepen.
§ 4 GGA-regio’s
De regionale uitvoeringsprogramma’s hebben betrekking op kleine infrastructurele projecten
en niet-infrastructurele verkeer en vervoerprojecten. De regionale uitvoeringsprogramma’s
komen tot stand in het bestuurlijk overleg van de GGA-regio’s, waaraan de provincie
ook deelneemt.
§ 6 Infrastructuur voor hoogwaardig openbaar vervoer en knooppunten
De provincie streeft naar betrouwbaar, comfortabel en snel openbaar vervoer. Om de
doorstroming, kwaliteit en het comfort van het openbaar vervoer te bevorderen stelt
de provincie geld beschikbaar voor het realiseren van specifieke infrastructuur voor
het openbaar vervoer.
Met bijvoorbeeld parkeer- en reisvoorzieningen wordt beoogd om de bereikbaarheid van
een stad, een stadscentrum of regio te verbeteren. Door ervoor te zorgen dat automobilisten
een deel van hun reis met de auto afleggen en de rest met het openbaar vervoer, vermindert
het aantal afgelegde autokilometers op de weg. Daarnaast kan met parkeer- en reisvoorzieningen
de parkeerdruk worden verlegd van bijvoorbeeld het stadscentrum naar de stadsrand.
Dit komt de verblijfskwaliteit in het centrum van een stad ten goede. Parkeer- en
reisvoorzieningen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het behalen van bereikbaarheidsdoelstellingen
en het verminderen van de negatieve effecten van het autogebruik.
§ 7 Kleinschalige mobiliteitsoplossingen
In de OV-visie Brabant is de ambitie vastgelegd voor een meer vraaggericht OV-systeem.
Met deze paragraaf wordt beoogd om kleinschalige mobiliteitsoplossingen te stimuleren
waardoor kan worden voorzien in een mobiliteitsbehoefte van een groep reizigers voor
wie geen openbaar vervoer beschikbaar is of waarvoor het openbaar vervoer een minder
aantrekkelijke optie is.
De-minimissteun
In het kader van staatssteun is er voor gekozen om deze paragraaf aan te sluiten bij
de vrijstellingsvereisten zoals geformuleerd in Verordening (EU) nr. 1407/2013 van
de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en
108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun,
Pb EU L 352/9 van 24 december 2013. Hierbij is bepaald dat niet meer subsidie wordt
verstrekt dan tot het drempelbedrag van € 200.000 (€ 100.000 voor ondernemingen in
het wegvervoer). De subsidieaanvrager dient hier zelf op toe te zien en zelf de juiste
gegevens aan te dragen.
§ 8 Landelijk verbeterprogramma overwegen
Het LVO is een rijksprogramma met als doel om het aantal incidenten op overwegen of
de kans daarop te verminderen door slimme kosteneffectieve maatregelen te treffen
ten behoeve van een vlotte en veilige doorstroming van rail- en wegverkeer.
Het LVO richt zich op overwegen met een duidelijk verbeterpotentieel. Belangrijke
uitgangspunten zijn:
a) integrale benadering van weg en rail;
b) kosteneffectiviteit;
c) cofinanciering 50% (Rijk)/50%(Regio).
De provincie heeft mede op verzoek van de staatssecretaris een rol op zich genomen
om de LVO-initiatieven van Brabantse gemeenten te coördineren.
Daarnaast heeft de provincie het voornemen om financieel bij te dragen in kansrijke
LVO-projecten. Hierbij wordt uitgegaan van een provinciale subsidiebijdrage van maximaal
25% van de subsidiabele kosten.
§ 9 Goederenvervoer
Brabant versterkt zich als een topregio voor duurzaam goederenvervoer. Dat is waar
de provincie met haar partners op inzet. De provincie streeft naar een verschuiving
van vervoer over de weg naar vervoer over water, spoor en door buisleidingen. De bestaande
infrastructuur moet beter worden benut. Samen met publieke en private partners en
kennisinstellingen werkt de provincie aan slimme oplossingen en zoekt ze naar het
meest passende vervoerssysteem rond infrastructuur. Slim, veilig en duurzaam zijn
daarbij de thema’s. Met deze paragraaf worden middelen beschikbaar gesteld voor projecten
en onderzoeken die daarop gericht zijn.
Artikelsgewijs
§ 2 Stimulering bedrijfsvervoer
Artikel 2.9 Subsidiehoogte
Tweede lid De-minimis
Het bedrag van € 200.000 komt overeen met het drempelbedrag dat de Europese Commissie
heeft vastgesteld ten aanzien van de-minimissteun. Dit bedrag geldt per onderneming
over een periode van drie belastingjaren. Steun onder deze drempel behoeft niet te
worden aangemeld. Het kan in de praktijk voorkomen dat een door ons begunstigde onderneming
in de afgelopen drie jaar al eens subsidie of een andere vorm van steun van een overheidsorgaan
heeft ontvangen. Dit moet blijken uit de “Verklaring de-minimissteun”.
Artikel 2.10 Verdeelcriteria
De subsidieaanvragen die voldoen aan alle vereisten worden bij elkaar opgeteld. Indien
het totale bedrag van die subsidieaanvragen het subsidieplafond van de tenderperiode
niet overschrijdt, komen alle subsidieaanvragen voor subsidie in aanmerking. Indien
het totale bedrag van die subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond wel te
boven gaat, wordt het subsidieplafond evenredig verdeeld onder de voornoemde aanvragen.
Evenredige verdeling vindt plaats op basis van de subsidiehoogte per aanvraag, die
is berekend op basis van artikel 2.9.
Voorbeeld berekening verdeling naar evenredigheid:
Subsidiehoogte volledig ingediende subsidieaanvragen die voldoen aan de subsidievereisten,
berekend op basis van artikel 2.9:
Subsidieaanvraag 1: € 25.000
Subsidieaanvraag 2: € 40.000
Subsidieaanvraag 3: € 60.000
€ 25.000 + € 40.000 + € 60.000 = € 125.000 totaal gevraagde subsidie
€ 25.000/€ 125.000x100=20% van het subsidieplafond voor subsidieaanvraag 1
€ 40.000/€ 125.000x100=32% van het subsidieplafond voor subsidieaanvraag 2
€ 60.000/€ 125.000x100=48% van het subsidieplafond voor subsidieaanvraag 3
§ 4 GGA-regio’s
Artikel 4.2 Doelgroep
Een gemeente kan een aanvraag indienen voor een project ten behoeve van een maatschappelijke
organisatie. Een maatschappelijke organisatie, die in aanmerking wil komen voor een
subsidie voor een niet-infrastructureel project, dient een schriftelijk verzoek in
bij een of meer gemeenten binnen de desbetreffende regio. Nadat een verzoek is binnengekomen
zorgt de gemeente voor het inbrengen van dergelijke projecten in het regionaal uitvoeringsprogramma
van de desbetreffende GGA-regio. De desbetreffende gemeente is verantwoordelijk voor
de financiële afhandeling, zowel richting maatschappelijke organisatie voor het specifieke
project, als richting de provincie voor het hele pakket.
Artikel 4.4 Subsidiabele activiteitenEerste lid Projecten
Onder a Kleine infrastructurele projecten
Bij deze projecten bedragen de totale subsidiabele kosten minimaal € 10.000 en maximaal
€ 10.000.000.
Onder b Niet-infrastructurele projecten
Voorbeelden van niet-infrastructurele verkeer en vervoer projecten zijn mensgerichte
maatregelen. Dit zijn maatregelen die het gedrag van de verkeersdeelnemers proberen
te beïnvloeden, via communicatie, educatie en handhaving. Het gaat hierbij om educatieprojecten,
voorlichtingsprogramma’s, communicatiemiddelen en communicatie in combinatie met verkeershandhaving,
zoals alcohol, helm, gordel en fietsverlichting.
Tweede lid Reserveprojecten
In het regionale uitvoeringsprogramma zijn reserveprojecten opgenomen. Mocht er geld
overblijven doordat een project niet kan worden uitgevoerd, kan de GGA-regio een besluit
nemen om een reserveproject te gaan uitvoeren. Dat besluit wordt voor 1 september
aan Gedeputeerde Staten medegedeeld. Deze mededeling geldt als een verzoek tot subsidieverlening
ten behoeve van het reserveproject.
Artikel 4.5 Weigeringsgronden
Tweede lid Schriftelijke toestemming
Indien een subsidieaanvrager na schriftelijke toestemming van Gedeputeerde Staten,
voorafgaand aan de vaststelling van een regionaal uitvoeringsprogramma door Gedeputeerde
Staten, van start gaat met de activiteiten waarvoor subsidie is gevraagd, dan geschiedt
dat geheel op eigen risico. Aan de schriftelijke toestemming kan geen recht op subsidie
worden ontleend. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient het project te zijn
opgenomen in het door de desbetreffende regio bestuurlijk vast te stellen uitvoeringsprogramma.
Artikel 4.6 Subsidievereisten
De GGA-regio’s stellen jaarlijks een regionaal uitvoeringsprogramma vast waarin projecten
worden opgenomen die het eerstvolgende uitkeringsjaar worden uitgevoerd.
Het regionale uitvoeringsprogramma is het resultaat van een dialoog tussen de regionale
partners, te weten de deelnemende gemeenten, de provincie, Rijkswaterstaat en in sommige
regio’s de maatschappelijke organisaties, over de kwaliteit van de projecten en over
de integrale afweging tussen de projecten. Alleen de gemeenten en de provincie zijn
stemgerechtigd.
Voor het regionale uitvoeringsprogramma en de totstandkoming daarvan gelden kwaliteitseisen.
De zeven kernregels in artikel 4.6, tweede lid, onder e, zijn belangrijke aandachtspunten
bij het beantwoorden van de vraag welke problemen als eerste worden opgepakt, hoe
die problemen worden opgepakt, tot welke maatregelen de regio besluit en met welke
prioriteit die maatregelen worden uitgevoerd. Het uitvoeringsprogramma geeft een samenvatting
van de manier waarop de integrale afweging van de geprogrammeerde projecten heeft
plaatsgevonden en waarom de keuze uiteindelijk op die projecten is gevallen. Het uitvoeringsprogramma
geeft ook een meerjarig perspectief van de voorgenomen projecten en vormt op die manier
een voortschrijdend meerjarig uitvoeringsprogramma. De kwaliteit van de projecten
wordt bepaald aan de hand van en met gebruikmaking van het PRIOR-systeem. Aan de hand
van dit systeem worden de projecten getoetst aan bereikbaarheid, verkeersveiligheid,
leefbaarheid, ontsnippering en draagvlakaspecten.
Of Gedeputeerde Staten het door de GGA-regio voorgesteld uitvoeringsprogramma overnemen
is afhankelijk van de mate van overeenstemming in de regio. Indien de bestuurlijke
besluitvorming binnen de GGA-regio unaniem tot stand is gekomen, zullen Gedeputeerde
Staten het voorstel van de regio ongewijzigd overnemen en tot subsidieverlening overgaan.
Indien de GGA-regio niet tot unanimiteit kan besluiten, zullen Gedeputeerde Staten
ten aanzien van de regionale geschilpunten zelf het programma vaststellen. Nadat Gedeputeerde
Staten het uitvoeringsprogramma hebben vastgesteld, volgt subsidieverlening conform
het vastgestelde programma.
In het derde lid van dit artikel wordt met regionaal studieproject bedoeld regionale
gebiedsverkenningen of probleemanalyses voor een of meerdere modaliteiten of het opstellen
van regionale beleidskaders. Onder een regionaal studieproject wordt niet verstaan
de planvoorbereiding in de verkennings-, plan- of realisatiefase op wegvak of kruispuntniveau
of de verdere uitwerking op maatregelenniveau van de regionale studies. Een startnotitie
voor verkenningen valt onder de verkenningsfase.
Artikel 4.7 Subsidiabele kosten
Eerste lid
Onder b Onroerende zaak
De marktwaarde van de onroerende zaak wordt door een onafhankelijke taxateur vastgesteld.
Onder e Bijkomende voorzieningen
Voorbeelden van bijkomende voorzieningen zijn verlichting, bebording, markeringen
en bewegwijzering.
Artikel 4.8 Niet subsidiabele kosten
Eerste lid onder a Interne apparaatskosten
Voorbeelden van interne apparaatskosten zijn ambtenarensalarissen en kantoorinventaris.
Artikel 4.11 Subsidiehoogte
Eerste lid
Het subsidiepercentage voor infrastructurele projecten bedraagt maximaal 50% en voor
niet-infrastructurele verkeer en vervoer projecten maximaal 80%. De regio kan wel
besluiten voor een project een lager subsidiepercentage toe te kennen dan het maximaal
toegestane percentage. Echter de regio kan nooit besluiten tot een hoger percentage.
Derde lid
Op grond van het eerste lid wordt maximaal 50% van de subsidiabele kosten vergoed.
Dit betekent dat de aanvraag voor een buurtbushalte € 15.000 moet bedragen en de aanvraag
voor een stads- of streekbushalte € 20.000.
§ 6 Infrastructuur voor hoogwaardig openbaar vervoer en knooppunten
Artikel 6.4 Subsidiabele activiteitenOnder b, onderdeel 4° Fietsparkeervoorzieningen
Bij fietsparkeervoorzieningen kan worden gedacht aan: fietsenstallingen, fietskluizen,
fietsrekken, fietsklemmen en daarbij behorende ict-voorzieningen.
Artikel 6.5 SubsidievereistenZesde lid Bezettingsgraad
Dit vereiste houdt in dat voor een nieuw aan te leggen P&R-terrein door middel van
een onderzoek een onderbouwde prognose wordt gegeven van het aantal gebruikers van
die parkeervoorziening.
§ 7 Kleinschalige mobiliteitsoplossingen
Artikel 7.6 Subsidievereisten Eerste lid
Onder b, tweede onderdeel Businesscase
De provincie subsidieert het project voor een periode van maximaal twee jaar. Het
is de bedoeling dat het project ook na deze twee jaar zonder provinciale subsidie
blijft bestaan. Uit de businesscase blijkt hoe de continuïteit van het project is
geborgd.
Tweede lid Onder a Samenwerking
Met een of meerdere partijen wordt bedoeld dat bijvoorbeeld een voetbalclub niet een
busje alleen voor eigen gebruik aanvraagt, of bijvoorbeeld voor de senioren in een
bepaalde plaats, maar dat het busje voor meerdere partijen wordt ingezet. Onder b Reizigersgroepen
Het combineren van verschillende reizigersgroepen houdt in dat verschillende reizigersgroepen
kunnen worden vervoerd in hetzelfde voertuig of na elkaar met hetzelfde voertuig worden
vervoerd. Het vervoer kan bijvoorbeeld op afroep voor iedereen beschikbaar zijn of
eerst worden ingezet om scholieren en forenzen naar een OV-knooppunt te vervoeren
en vervolgens ouderen naar de markt te brengen. Het is niet de bedoeling dat bijvoorbeeld
een zorginstelling of school een voertuig vraagt voor alleen het vervoer van hun bewoners
of scholieren.
Onder d Vervoersbehoefte
Onder gesubsidieerd doelgroepenvervoer wordt onder andere verstaan vervoer op grond
van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, gesubsidieerd leerlingenvervoer en het
vervoer op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Derde lid Innovatief
Met innovatief wordt bedoeld dat de ICT oplossing waarvoor subsidie wordt aangevraagd
vernieuwend is, in die zin dat de ICT oplossing wezenlijk verschilt van reeds bestaande
oplossingen. Voorbeelden van ICT oplossingen die niet vernieuwend zijn: een telewerkoplossing,
een App voor het bekijken van een dienstregeling of een App voor mee te rijden met
anderen.
Artikel 7.11 Subsidiehoogte Tweede lid De-minimis
Het bedrag van € 200.000 komt overeen met het drempelbedrag dat de Europese Commissie
heeft vastgesteld ten aanzien van de-minimissteun. Dit bedrag geldt per onderneming
over een periode van drie belastingjaren. Steun onder deze drempel behoeft niet te
worden aangemeld. In deze subsidieregeling is ervoor gekozen om bij de subsidieverlening
dit bedrag niet te overschrijden. Het kan echter in de praktijk voorkomen dat een
door ons begunstigde onderneming in de afgelopen drie jaar al eens subsidie of een
andere vorm van steun van een overheidsorgaan heeft ontvangen. Dit moet blijken uit
de “Verklaring de-minimissteun”.
§ 9 Goederenvervoer
Artikel 9.6 SubsidievereistenEerste lid, onder b, De-minimis of dienst van algemeen economisch belang
Indien de aanvrager een onderneming is, is ingeval van subsidieverlening in het kader
van deze paragraaf, sprake van staatssteun. Staatssteun is in beginsel verboden, maar
uitzonderingen zijn mogelijk. Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient
de aanvrager te voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of aan de
voorwaarden voor een dienst van algemeen economisch belang (DAEB).
Om voor de-minimissteun in aanmerking te komen geldt onder andere dat niet meer subsidie
aan een onderneming wordt verstrekt dan tot het drempelbedrag van € 200.000 en € 100.000
voor ondernemingen in het wegvervoer, over een periode van drie belastingjaren.
Om een project aan te kunnen merken als DAEB, geldt het volgende: DAEB onderscheiden
zich van gewone diensten door de aanwezigheid van publieke belangen met betrekking
tot kwaliteit en toegankelijkheid. Indien de overheid van mening is dat bepaalde economische
diensten in het algemeen belang zijn en het marktmechanisme niet in voldoende mate
in deze diensten voorziet, kan zij besluiten om de DAEB te gaan ondersteunen. Per
project dient te worden onderzocht of hier sprake van is.
De compensatie voor het verrichten van DAEB dient vervolgens aan een aantal strikte
voorwaarden te voldoen:
1. De begunstigde onderneming moet daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering van
openbare dienst verplichtingen en die verplichtingen moeten duidelijk omschreven zijn
(artikel 4 van het DAEB-Vrijstellingsbesluit).
2. De parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend, moeten vooraf op
objectieve en doorzichtige wijze worden vastgesteld (artikel 4 van het DAEB-Vrijstellingsbesluit).
3. De compensatie mag niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering
van de openbare dienst verplichting, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met
een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen, geheel of gedeeltelijk
te dekken (artikel 5 van het DAEB-Vrijstellingsbesluit).
4. Er dient verwezen te worden naar het DAEB-Vrijstellingsbesluit van de Europese
Commissie. Dit vrijstellingsbesluit stelt als voorwaarde dat iedere twee jaar gerapporteerd
wordt over het gebruik van het vrijstellingsbesluit.
Derde lid Aanleg of uitbreiding van voorzieningen
Onder c Vermindering van CO²-uitstoot
Bij vermindering van CO²-uitstoot valt te denken aan vergroening van de hele terminal
inclusief reach stackers, aanleg LNG-vulpunten en snellaadpalen voor vrachtauto’s.
Artikel 9.11 Subsidiehoogte
Vierde lid De-minimis
Het bedrag van € 200.000 komt overeen met het drempelbedrag dat de Europese Commissie
heeft vastgesteld ten aanzien van de-minimissteun. Dit bedrag geldt per onderneming
over een periode van drie belastingjaren. Steun onder deze drempel behoeft niet te
worden aangemeld. Het kan in de praktijk voorkomen dat een door ons begunstigde onderneming
in de afgelopen drie jaar al eens subsidie of een andere vorm van steun van een overheidsorgaan
heeft ontvangen. Dit moet blijken uit de “Verklaring de-minimissteun”.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter, de secretaris,
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger