Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Overwegende dat het provinciale beleid gericht is op het bieden van ruimte voor economische
ontwikkelingen en activiteiten mits de daarmee gepaard gaande stikstofdepositie de
realisatie van de Natura 2000 doelstellingen niet belemmert;
Overwegende dat de uitgangspunten voor toedeling van ontwikkelingsruimte op landelijk
niveau zijn vastgelegd in de artikelen 2, 2a, 19d, 19km en 19kh, vijfde lid, van de
Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998), het Besluit programmatische aanpak stikstof,
de Regeling programmatische aanpak stikstof, paragraaf 4.2.8 van het Programma Aanpak
Stikstof 2015-2021;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 bevoegd
gezag zijn voor toestemmingsbesluiten, voor het verlenen van instemming en voor afgifte
van een verklaring van geen bedenkingen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten het wenselijk achten vast te leggen op welke wijze
zij aan deze bevoegdheden uitvoering gegeven, zodat alle betrokkenen daar in hun beleid,
besluitvorming en bij hun initiatieven rekening mee kunnen houden;
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Toelichting Beleidsregel toedeling ontwikkelingsruimte Programmatische aanpak stikstof
segment 2 Noord-Brabant
Algemeen
De programmatische aanpak stikstof richt zich op een goede bescherming en ontwikkeling
van Natura 2000 gebieden terwijl tegelijk economische ontwikkelingen mogelijk blijven.
De stikstofbelasting neemt de komende 20 jaar af door al ingezette maatregelen, zoals:
schonere auto’s en het in de PAS opgenomen aanvullende pakket van emissiebeperkende
maatregelen. Een deel van deze afname komt ten goede aan de natuur (ecologie); een
ander deel wordt ingezet voor economische ontwikkelingen. Daarbij is door het rijk
met de agrarische sector afgesproken dat de helft van de emissiebeperking door aanvullende
maatregelen in het kader van de PAS, weer als ontwikkelingsruimte voor die sector
beschikbaar komt.
Aerius heeft per Natura 2000 gebied berekend wat de beschikbare depositieruimte is
voor dat gebied. Een deel van de beschikbare ruimte wordt apart gezet voor activiteiten
waarvoor geen toestemmingsbesluit hoeft te worden genomen, zoals autonome ontwikkelingen
en projecten en andere handelingen onder de grenswaarden. Daarnaast is een deel van
de depositieruimte beschikbaar als ontwikkelingsruimte voor toestemmingsplichtige
activiteiten. Hierbij worden twee segmenten onderscheiden. Segment 1 bevat ontwikkelingsruimte
voor prioritaire projecten van Rijk en provincies. De ontwikkelingsruimte, die na
aftrek van segment 1 nog beschikbaar is opgenomen in segment 2 en is vrij beschikbaar.
Deze beleidsregel heeft betrekking op de toedeling van ontwikkelingsruimte uit segment
2.
Beleidsregel toedeling ontwikkelingsruimte provincies
Gedeputeerde Staten kunnen bevoegd gezag zijn voor toestemmingsbesluiten waarbij ontwikkelingsruimte
wordt toegedeeld, zoals de natuur-beschermingswetvergunning. Ook verlenen zij daarvoor
instemming en geven zij een verklaring van geen bedenkingen af.
Voor de uitoefening van deze bevoegdheden kunnen Gedeputeerde Staten provinciale
beleidsregels vaststellen. De provincies hechten grote waarden aan uniformiteit van
regels hierbij en hebben daarom gezamenlijk een set van beleidsregels vastgesteld
voor de verdeling van de ontwikkelingsruimte uit segment 2. Doel hiervan is de toedeling
van ontwikkelingsruimte eenvoudig en eerlijk uit te voeren en om te voorkomen dat
enkele aanvragers in één keer de beschikbare ontwikkelingsruimte verbruiken. Door
hiervoor gezamenlijke afspraken te maken ontstaat er geen ongelijkheid tussen provincies.
Wanneer een aanvraag om toestemming niet voldoet aan de provinciale beleidsregels,
kan dat voor Gedeputeerde Staten reden zijn de gevraagde ontwikkelingsruimte te weigeren.
Toebedeelde ontwikkelingsruimte is gekoppeld aan een toestemmingsbesluit en is niet
verhandelbaar.
Brabantse aanvullingen
In het landelijk opgestelde model voor de beleidsregels is ruimte gelaten voor nuancering
en maatwerk per provincie. De provincie Noord-Brabant heeft drie beleidsregels toegevoegd,
nl
- a.
per periode van een jaar wordt een maximale deel van de totale ontwikkelingsruimte
toebedeeld;
- b.
indien de stikstofdepositie betrekking heeft op zeer kwetsbare habitattypen die overbelast
zijn, wordt maximaal 0,05 mol stikstof/ha/jaar aan ontwikkelingsruimte toebedeeld,
- c.
bij de behandeling van aanvragen wordt voorrang verleend aan aanvragen, die betrekking
hebben op projecten waarvoor Gedeputeerde Staten al ingestemd hebben met een verzoek
om saldering op grond van de Verordening stikstof en Natura2000 Noord-Brabant.
ad a. Jaarlijks beschikbare ontwikkelingsruimte
Gedeputeerde Staten willen de toedeling van beschikbare ontwikkelingsruimte voor een
Natura2000 gebied gelijk verspreiden over de gehele programmaperiode van het PAS.
Hiermee wordt voorkomen dat, indien in de beginperiode van de PAS te veel aanvragen
binnenkomen, de ontwikkelingsruimte snel op is. Bedrijven die later ontwikkelen kunnen
daardoor niet meer een aanvraag indienen en dienen te wachten tot de volgende programmaperiode.
Om dit te voorkomen wordt per periode van één jaar maximaal 16% van de beschikbare
ontwikkelingsruimte per Natura2000-gebied toebedeeld aan projecten of andere handelingen.
ad b. beperkte ontwikkelruimte bij kwetsbare habitattypen
De Natura2000-gebieden in Noord-Brabant zijn zeer gevoelig voor stikstof en fors overbelast.
Het ambitieniveau van de PAS is beperkt. Voor de eerste zes jaar ligt de ambitie bij
het voorkómen van verdere verslechtering. Voor veel Natura2000-gebieden is echter
in de gebiedsanalyses een verbeterdoelstelling vastgelegd. Er is dus nog een lange
weg te gaan om de belasting tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen.
Voor een aantal Natura2000-gebieden is het van belang om stikstof versneld terug te
dringen, aangezien hier zeer stikstofgevoelige habitattypen (KDW ≤ 500) voorkomen
die overbelast zijn (> 300 %). Het betreft Natura200-gebieden waarin de habitattypen
• “H7110A - actieve hoogvenen (hoogveenlandschap)”,
• “H7120ah/ZGH7120ah - herstellende hoogvenen (actief hoogveen)”, of
• “H3110 - zeer zwakgebufferde vennen”,
zijn aangewezen. Ook vanuit ander perspectief, zoals de overlast richting omwonenden
en in urgentiegebieden, ligt er rondom deze gebieden een grote uitdaging. Met het
beperken van de ontwikkelingsruimte voor initiatieven rondom deze Natura2000-gebieden
wordt de emissie van stikstofdepositie versneld teruggebracht. GS geven daarmee een
duidelijk signaal af dat het de provincie ernst is met het terugdringen van de overlast
en stikstofemissies rondom deze gebieden en dat ontwikkelingsruimte niet (meer) vanzelfsprekend
is.
ad c. Projecten waarvoor al salderingsbesluit is afgegeven
De provincie Noord-Brabant heeft in 2010 de Verordening stikstof en Natura2000 vastgesteld.
Bedrijven konden toen bij uitbreidingen, die leiden tot een toename van de uitstoot
van ammoniak, een verzoek doen tot een saldering via de depositiebank. Bij voldoende
saldo werd de saldering uitgevoerd en ontving de aanvrager een salderingsbesluit.
Vervolgens kon op basis van dit salderingsbesluit een Nbwet-vergunning worden verleend.
Als gevolg van een uitspraak van de Raad van State dd. 13 november 2013, waarbij aanvullende
eisen aan de depositiebank werden gesteld, was het niet meer mogelijk om salderingsbesluiten
af te geven. Lopende aanvragen voor salderingsverzoeken werden geweigerd, omdat bij
besluit van 17 december 2013 het saldo van de depositiebank op 0 is gezet. Uitbreiding
was sindsdien nog alleen mogelijk via externe saldering.
Op dat moment had een groot aantal veehouders reeds een salderingsbesluit in het kader
van de Verordening stikstof ontvangen, maar beschikte nog niet over een (onherroepelijke)
Nbwet-vergunning. Vóór de uitspraak van de RvS was dit nog slechts een formaliteit
en konden deze veehouders er in redelijkheid van uitgaan dat een Nbwet-vergunning
zou worden verleend. Omdat een Nbwet-vergunning niet meer kan worden gebaseerd op
een salderingsbesluit, kan deze verwachting niet worden ingevuld. Voor een oplossing
voor deze situatie is toen naar de PAS verwezen. Met het opnemen van een specifieke
beleidsregel hiervoor wordt daaraan voldaan.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2. Reikwijdte
Toestemmingsbesluiten op grond van artikel 19km, 1e lid Nbwet kunnen door verschillende
bevoegde gezagen worden vastgesteld. Dit kan het college van Burgemeester en Wethouders
zijn van een gemeente, Gedeputeerde Staten van de eigen provincie en Gedeputeerde
Staten van een andere provincie. Artikel 2 is zodanig geformuleerd dat deze beleidsregel
van toepassing is op alle besluitvorming door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
met betrekking tot projecten en andere handelingen waarvoor een beroep wordt gedaan
op segment 2.
Omdat een verklaring van geen bedenkingen en provinciale instemming formeel geen besluiten
zijn, is in lid 2 volledigheidshalve de beleidsregel hierop van overeenkomstige toepassing
verklaard.
Artikel 3. Uitgangspunten toedeling ontwikkelingsruimte
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant zien dat ontwikkelingsruimte in het kader van
de PAS een schaars goed is. Gedeputeerde Staten willen de beschikbare ruimte inzetten
om de normale bedrijfsontwikkeling van (Brabantse) ondernemers mogelijk te maken en
willen voorkomen dat een nieuwe activiteit op een slecht gekozen locatie of uitbreiding
een onevenredig groot deel van de beschikbare ontwikkelingsruimte gebruikt, waardoor
er voor overige ondernemingen in de regio onvoldoende ruimte overblijft. Daarnaast
is het ongewenst dat ontwikkelingsruimte wordt toebedeeld die vervolgens niet wordt
gebruikt, terwijl voor andere ontwikkelingen dan onvoldoende ruimte beschikbaar is.
Gedeputeerde Staten hebben daarom een aantal uitgangspunten geformuleerd om te bewaken
dat de schaarse ontwikkelingsruimte goed gebruikt wordt.
Lid 1: Maximum aan toe te kennen ontwikkelingsruimte binnen een programmaperiode
Met dit lid wordt de hoeveelheid ontwikkelingsruimte die aan een project of handeling
kan worden toegedeeld, aan een maximum verbonden. Het doel is het ontmoedigen van
aanvragen om toestemming voor projecten of andere handelingen waarvoor een onevenredige
hoeveelheid ontwikkelingsruimte nodig is. Hiertoe is een maximum hoeveelheid aan ontwikkelingsruimte
opgenomen van 3,00 mol N/ha/jaar over de gehele programmaperiode. Voor projecten of
andere handelingen, waarvan de stikstofdepositie neerslaat op specifieke Natura2000-gebieden
is in lid 7 een afwijkende regel opgenomen.
Voor de volledigheid wordt aangegeven dat het rekenmodel AERIUS de stikstofbelasting
bepaalt per hexagoon van 1 ha.
Lid 2: Nadere invulling maximale hoeveelheid ontwikkelingsruimte
Dit lid is een verdere invulling van hoe de maximale hoeveelheid ontwikkelings-ruimte
van 3,00 mol wordt berekend. Voor een bestaande inrichting, als bedoeld in artikel
1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, kan meerdere keren beperkte hoeveelheden
ontwikkelingsruimte worden aangevraagd. Om te voorkomen dat daarmee een groter project
wordt opgeknipt in kleinere projecten bepaalt dit lid dat bij een uitbreiding van
een bestaande inrichting de stikstofdepositie opgeteld moet worden bij de stikstofdepositie
van de daaraan voorafgaande uitbreidingen ten aanzien van dezelfde inrichting in dezelfde
PAS-programmaperiode.
Hierbij dienen ook de uitbreidingen te worden meegeteld die onder de uitzondering
van de vergunningplicht vallen (artikel 19kh, zevende lid, Nbw 1998). Gemelde ruimte
weegt dus mee voor het maximum dat bij segment 2 wordt gehanteerd.
Lid 3: Limitering gebruiksduur uitgegeven ontwikkelingsruimte
Doel is het voorkomen van onnodige toedeling van ontwikkelingsruimte door aan het
verlenen van toestemming als voorwaarde een termijn te stellen waarbinnen het project
of de andere handeling is gerealiseerd onderscheidenlijk is verricht. Op grond van
artikel 19km, vijfde lid Nbw1998 kan het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen
van een toestemmingsbesluit, dit besluit intrekken of wijzigen indien het project
of de andere handeling waarop dit besluit betrekking heeft, nadat het besluit onherroepelijk
is geworden, niet is gerea¬liseerd, onderscheidenlijk is verricht binnen de daarvoor
gestelde termijn.
In deze beleidsregel is een termijn van 2 jaar opgenomen. Deze termijn vangt aan vanaf
het moment dat het toestemmingsbesluit onherroepelijk is. Indien er sprake is van
een omgevingsvergunning waarvoor Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bedenkingen
heeft afgegeven, kunnen Gedeputeerde Staten de betreffende gemeente verzoeken het
toestemmingsbesluit al dan niet gedeeltelijk in te trekken.
Lid 4: Toekennen van ontwikkelingsruimte op volgorde van de datum en tijdstip van
ontvangst van een ontvankelijke aanvraag
In het PAS-programma staat dat als Gedeputeerde Staten geen nadere beleidsregels hebben
vastgesteld, de toedeling van ontwikkelingsruimte door Gedeputeerde Staten voor activiteiten
binnen segment 2 de volgorde van ontvangst van de aanvraag van een toestemmingsbesluit
bepalend is. Dat kan betekenen dat een aanvraag die niet volledig is, bij toedeling
van ontwikkelingsruimte voorrang heeft op een aanvraag die wel volledig is. Dit vinden
Gedeputeerde Staten een onwenselijke situatie. Voor de toedeling van ontwikkelingsruimte
is het van belang dat de aanvraag ontvankelijk is, dat houdt in dat de juiste gegevens
zijn overgelegd en dat ook de inhoud van de aanvraag op orde is. Het is dus in het
belang van de initiatiefnemer dat de ingediende aanvraag zowel formeel als inhoudelijk
op orde is. Is dat niet het geval dan wordt de initiatiefnemer in de gelegenheid gesteld
zijn aanvraag aan te vullen binnen een bepaalde periode. Pas als de benodigde gegevens
op tijd zijn ingediend, wordt de status van de aanvraag omgezet in een ontvankelijke
aanvraag en is de datum van ontvankelijkheid bepalend voor de volgorde van toekenning
van ontwikkelingsruimte.
Lid 5: Hardheidsclausule
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zit een inherente afwijkings¬bevoegdheid. Jurisprudentie
wijst uit dat daarvan alleen gebruik kan worden gemaakt in gevallen die niet konden
worden voorzien. Door in de beleidsregel zelf een grondslag op te nemen voor afwijking,
creëren Gedeputeerde Staten meer ruimte om af te wijken van de in de Awb opgenomen
inherente afwijkingsbevoegdheid.
Lid 6: Jaarlijks beschikbare ontwikkelingsruimte
De totale beschikbare ontwikkelingsruimte wordt verdeeld over zes perioden De totale
beschikbare ontwikkelruimte wordt verdeeld in perioden van één jaar. In iedere periode
is 16% van de totale ontwikkelingsruimte beschikbaar. De eerste periode loopt van
1 juli 2015 tot 1 juli 2016. In deze periode is 16% van de totaal beschikbare ontwikkelingsruimte
per Natura2000 gebied beschikbaar. Is deze hoeveelheid toebedeeld, wordt een ontvangen
aanvraag geweigerd. In de volgende periode kan opnieuw een aanvraag worden ingediend.
Lid 7: Limitering ontwikkelingsruimte voor zeer kwetsbare habtitattypen
Indien de stikstofdepositie neerslaat op een Natura2000-gebied waarin de habitattypen
“H7110A - actieve hoogvenen (hoogveenlandschap)”, “H7120ah/ZGH7120ah - herstellende
hoogvenen (actief hoogveen)” of “H3110 - zeer zwakgebufferde vennen” zijn aangewezen,
delen Gedeputeerde Staten nog maar beperkt ontwikkelingsruimte toe. In afwijking van
het landelijk vastgestelde maximum van 3,00 mol stikstof/ha/jr geldt in deze gevallen
dat Gedeputeerde Staten slechts 0,05 mol stikstof/ha/jr toedelen. Bedrijven zullen
hun verdere bedrijfsontwikkelingen vooral moeten realiseren door investeringen in
emissiearme technieken. Het tweede lid van artikel 3 blijft van overeenkomstige toepassing,
zodat bedrijven niet steeds opnieuw 0,05 mol stikstof/ha/jr aan ontwikkelingsruimte
kunnen aanvragen.
Lid 8: Voorrang voor projecten met salderingsbesluit
Aanvragen worden opgenomen in Aerius Register. Dit lid voorziet erin dat veehouders
die destijds al een salderingsbesluit hebben ontvangen maar nog geen Nb-wetvergunning,
met voorrang ontwikkelingsruimte krijgen toebedeeld. Deze aanvragen komen als het
ware ‘boven op de stapel’. De aanvragen worden direct beoordeeld en er wordt direct
ontwikkelingsruimte toebedeeld. Om in aanmerking te komen voor deze voorrangsbepaling
moet de beoogde situatie in de aanvraag om een toestemmingsbesluit gelijk zijn aan
de beoogde situatie in het salderingsbesluit.
Om te voorkomen dat gedurende lange tijd aanvragen met een salderings¬besluit binnenkomen
heeft dit lid maar een beperkte geldigheidsduur (zie artikel 4, lid 2). Om een aanvraag
met voorrang te kunnen behandelen, dient er voor 1 januari 2016 een ontvankelijke
aanvraag te liggen.
Lid 9: Uitzondering toepassing lid 7
Voor veehouders met een salderingsbesluit nabij Natura200 gebieden, als benoemd in
lid 7, geldt het in dat lid genoemde maximum van 0,05 mol stikstof per hectare per
jaar niet. Het salderingsbesluit zal immers veelal betrekking op een grotere depositie.
Ook deze uitzondering zal per 1 januari 2016 komen te vervallen.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter
|
de secretaris
|
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
|
mw. ir. A.M. Burger
|