TOELICHTING OP DE VERORDENING HEFFING EN INVORDERING HAVEN- EN KADEGELDEN 2014
Hoofdstuk I ALGEMENE VOORWAARDEN ZEEHAVENGELD 2013
Het zeehavengeld wordt ten behoeve van Havenschap Moerdijk op basis van de Samenwerkingsovereenkomst
inzake de inning van zeehavengeld 2004 geheven door het Havenbedrijf Rotterdam N.V.
overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde bepalingen welke zijn gebaseerd
op de Algemene Voorwaarden Zeehavengeld, Binnenhavengeld en bijdrage Afvalstoffen
Zeeschepen Havenbedrijf Rotterdam N.V.
Tevens wordt ten behoeve van Havenschap Moerdijk door het Havenbedrijf Rotterdam N.V.
een bijdrage in rekening gebracht, zijnde de Bijdrage Afvalstoffen Zeeschepen als
bedoeld in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, overeenkomstig de bepalingen
van de Samenwerkingsovereenkomst havenontvangstvoorzieningen, havenafvalplan en bijdrage
afvalstoffen zeeschepen van 30 augustus 2005.
Hoofdstuk II BINNENHAVENGELD
§ 1 SYSTEEM VAN HEFFING, AANGIFTE EN INVORDERING
Een belastingverordening moet alles bevatten wat voor de heffing en de invordering
van belang is, voorzover daarin niet door de wet is voorzien. De Provinciewet, de
Algemene wet inzake Rijksbelastingen (verder: de Algemene wet) en de Invorderingswet
1990 regelen het leeuwendeel van de formele kant van de heffing en invordering.
Door middel van een aanwijzingsbesluit kan het Dagelijks Bestuur één of meer ambtenaren
aanwijzen die in hun plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enige wettelijke
bepaling betreffende de heffing en invordering van het haven- en kadegeld .
Voor een goede toepassing van de verordening is enig inzicht in de systematiek van
de Algemene wet, de Invorderingswet en de Algemene Termijnenwet gewenst.
§ 2 DE ALGEMENE WET INZAKE RIJKSBELASTINGEN
De formele regels voor de heffing zijn vastgesteld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen.
Met betrekking tot de in de verordening gekozen techniek van de voldoening op aangifte:
De belastingplichtige is verplicht een aangifte in te dienen bij de heffende instantie
gelijktijdig met de betaling van de belasting aan de ontvanger.
De belastingplichtige kan in bezwaar komen tegen:
- de voldoening op aangifte: binnen twee maanden na de voldoening;
- de naheffingsaanslag: binnen twee maanden na de dagtekening van de aanslag.
De heffende instantie beslist bij uitspraak. In de uitspraak op een bezwaarschrift
tegen een naheffingsaanslag wordt tevens een besluit genomen over de kwijtschelding
van de verhoging. Tegen de uitspraak en de kwijtschelding van de verhoging kan beroep
worden ingesteld bij de belastingkamer van het gerechtshof.
Uitvoeringsbevoegdheid met betrekking tot de heffing van het havengeld heeft het Dagelijks
Bestuur van het Havenschap. Het Dagelijks bestuur kan besluiten om deze bevoegdheid
over te dragen aan één of meer ambtenaren. Een dergelijk besluit wordt gepubliceerd.
Bij algehele overdracht van de heffingsbevoegdheid zijn de aangewezen ambtenaren bevoegd
om de belasting te heffen, uitspraken op bezwaarschriften te doen, als procespartij
voor het hof op te treden, ambtshalve verminderingen te verlenen en eventueel de hardheidsclausule
toe te passen. Ook een gedeeltelijke overdracht van heffingsbevoegdheden is mogelijk.
De overdracht moet mogelijk zijn gemaakt in de belastingverordening.
§ 3 INVORDERINGSWET 1990
De invordering is voornamelijk geregeld in de Invorderingswet. Zij omvat zowel de
inning als de dwanginvordering van het binnenhavengeld. Bij het Havenschap is de door
het Dagelijks Bestuur daartoe belaste functionaris tot invordering bevoegd. Voor de
dwanginvordering moet ingevolge de Invorderingswet een belastingdeurwaarder worden
aangewezen, hetgeen in het verleden reeds is geschied.
§ 4 ALGEMENE TERMIJNENWET
De verordening bevat geen bepalingen omtrent het uitsluiten van bijvoorbeeld zon-
en feestdagen bij bepaalde termijnen. Op deze materie is immers de Algemene Termijnenwet
van toepassing. Deze stelt onder meer regels inzake berekening van de afloop van fatale
termijnen in verband met de zaterdag, de zondag en algemeen erkende feestdagen.
§ 5 ARTlKELSGEWIJZE TOELICHTING VERORDENING BINNENHAVENGELD
Artikel 1.1
Dit artikel bevat een aantal definities van in de verordening of in de tarieventabel
voorkomende begrippen.
Ten aanzien van het in de definities van de categorieën vaartuigen gebezigde woord
"bestemd" is een ruime uitleg geboden: ook al wordt het betreffende vaartuig in een
incidenteel geval niet overeenkomstig de bestemming gebruikt, dan is niettemin de
bestemming maatgevend.
De definitie van "binnenschip" past in het uitgangspunt dat op grond van de verordening
binnenhavengeld moet kunnen worden geheven voor alle gebruik met vaartuigen, waarvoor
geen zeehavengeld wordt betaald. Zij maakt het onder meer mogelijk dat ook van zeeschepen
die uitsluitend op binnenwateren opereren, binnenhavengeld wordt geheven.
De definitie van "haven" refereert aan de haven als bedoeld in de Haven- en terreinverordening
van het Havenschap Moerdijk. Bij de heffing van retributies gaat het om voor de openbare
dienst bestemde werken en inrichtingen die bij het Havenschap Moerdijk in beheer en
onderhoud zijn.
De definitie van "lading" omvat een opsomming van de meest voorkomende voorwerpen
die als lading zijn aan te merken. In beginsel behoren alle bedrijfsmatig door een
binnenschip vervoerde goederen tot de lading.
De verplichting voor de schipper van een binnenschip om aan boord een meetbrief te
hebben is geregeld in artikel 1 van het Besluit binnenschependocumenten. Daarnaast
wordt het aan boord hebben van een meetbrief verplicht gesteld in artikel 1.10, onderdeel
a, van het Binnenvaartpolitiereglement en artikel 1.10, onderdeel f, van het Rijnvaartpolitiereglement.
Van belang is ook de op 15 februari 1966 te Genève ondertekende overeenkomst nopens
de meting van binnenvaartuigen, goedgekeurd door de Staten-Generaal op 14 september
1967 (Trb. 1967, no. 43), en het daarop gebaseerde Besluit van 18 juni 1979, Stb.
358, houdende bepalingen omtrent de meting van binnenvaartuigen (Metingsbesluit Binnenvaartuigen
1978).
In de verordening is een containertarief opgenomen Dit tarief geldt op het moment
dat een binnenvaartschip containers aan boord heeft die geladen of gelost worden in
de haven. Toepassing van het containertarief geschiedt op basis van “het laagste tarief-garantie”
ten opzichte van het tarief op basis van tonnemaat of oppervlakte van het vaartuig
en dit wordt in rekening gebracht over het aantal containers geladen en/ of gelost
in de haven zoals dat wordt opgegeven aan de Havendienst. Wordt geen aangifte gedaan
dan zal ambtshalve een aantal van 75 containers in rekening gebracht worden. Een en
ander is geregeld in artikel 11 van de verordening.
Ten aanzien van de verhouding tussen de begrippen passagiersschip en pleziervaartuig
het volgende: het is, zoals eerder betoogd, gewenst om met zo min mogelijk waarnemingen
te komen tot indeling van het belastingplichtige vaartuig in een van de categorieën.
In het verlengde daarvan wordt dan ook het betalingscriterium als eerste onderscheid
tussen passagiersschepen en pleziervaartuigen minder voor de hand liggend geacht.
Gekozen is in de verordening voor het criterium "bedrijfsmatig" versus "niet -bedrijfsmatig"
vervoer van personen. Indien nu voor het gebruik met een vaartuig dat is aangemerkt
als passagiersschip in een haven een lager recht geldt dan voor het gebruik met dat
vaartuig, aangemerkt als pleziervaartuig, en de belastingplichtige stelt dat hij het
eerstgenoemde recht verschuldigd is, dan dient hij het bedrijfsmatig karakter van
het vervoer met dat vaartuig aan te tonen.
Het gebruik van het woord "waarin" in de definitie van termijn beoogt aan te geven
dat, als gebruik van de haven in feite aanzienlijk korter van duur is dan de betreffende
geldigheidsduur, niettemin voor de volledige geldigheidsduur binnenhavengeld verschuldigd
is.
Artikel 1.2
De omschrijvingen van de aard van de heffing en van het belastbare feit zijn afgeleid
van het ter zake bepaalde in de Provinciewet en het daaromtrent bepaalde in de Gemeenschappelijke
Regeling Havenschap Moerdijk herziening 1997. Onder gebruik van de haven wordt elk
gebruik verstaan ongeacht de duur.
Bepaalde vaartuigen kunnen wellicht onder twee of meer categorieën vallen. Dit doet
zich bijvoorbeeld voor als de oorspronkelijke bestemming (onder meer tot uitdrukking
komend in de verschijningsvorm) en de huidige functie van het vaartuig niet meer met
elkaar corresponderen. De belastingplichtige zal dan in zijn aangifte een voorkeur
uiten voor de categorie met het laagste tarief, doch de heffende instantie is niet
verplicht die keuze zonder meer te volgen. Ter voorkoming van dergelijke discussies
tussen de belastingheffende instantie en de belastingplichtige is het daarom gewenst
dat de indeling van een vaartuig in één der gedefinieerde categorieën zo eenvoudig
mogelijk geschiedt.
Uit oogpunt van havenexploitatie verdient indeling van schepen naar feitelijk gebruik
af te leiden uit het gedrag van het schip - voorkeur boven indeling naar (oorspronkelijke)
bestemming - af te leiden uit de bouw van het schip. Immers, de risico's voor en de
druk op de haven hangen met het gebruik samen. Bij twijfel over de indeling naar het
gebruik volgt indeling afgaande op de kennelijke bestemming (uiterlijke waarneming).
Daarom wordt in de definities van de gebruikerscategorieën niet alleen van de bestemming
maar ook van het gebruik gesproken.
Artikel 1.3
Dit artikel geeft een opsomming van degenen die als belastingplichtige kunnen worden
aangewezen. In de meeste gevallen zal, met inachtneming van de desbetreffende constante
jurisprudentie, de reder als gebruiker en daarmee als belastingplichtige kunnen worden
aangewezen. Maar door de vele eigendom- en belastingconstructies die in de scheepvaartwereld
gebruikelijk zijn, is een enkelvoudige aanduiding van de belastingplichtige niet mogelijk.
Het kan ook zijn dat de taken en de lasten zodanig verdeeld zijn dat de charteraar
belastingplichtig dient te zijn, hetgeen in dat geval moet blijken uit de charterovereenkomst.
De opsomming is evenwel niet bedoeld om willekeurig iemand als belastingplichtig aan
te wijzen.
Artikel 1.4
Deze bepaling behelst de maatstaven van heffing van het binnenhavengeld en daarmede
voor de berekening (de hoogte van de heffing).
De begrippen vaartuig, laadvermogen, container en ton zijn in artikel 1 omschreven.
Wanneer de gegevens over laadvermogen,oppervlakte of aantal containers geladen/gelost
ontbreken of ondeugdelijk zijn, wordt het belastingbedrag ambtshalve bepaald.
Dit is echter een geval van tarieftoepassing, reden waarom deze bepaling is neergelegd
in artikel 6 lid 2. Zie ook de toelichting daarop.
Artikel 1.5
De tarieventabel vormt een integraal onderdeel van de verordening. Elke wijziging
erin moet dezelfde procedure doorlopen als een wijziging in de verordening zelf.
Gedifferentieerde haventarieven zijn mogelijk, indien die zich richten naar het gebruik
dat de belastingplichtige van de havenfuncties en -infrastructuur maakt c.q. de gebruiksmogelijkheden
die met de havenfuncties en -infrastructuur aan de belastingplichtige geboden worden.
Onder havenfuncties en -infrastructuur wordt verstaan ondermeer het geheel van vaarwegen,
overslag-, opslag- en verwerkingsfaciliteiten, de verbindingen met het achterland,
de veiligheidsvoorzieningen en de voorzieningen ter bescherming van het milieu, uiteraard
voor zover de genoemde voorzieningen en faciliteiten mede door toedoen van de havengeldheffende
instantie zijn tot stand gekomen. Evenredigheid tussen heffingsdifferentiaties en
verschillen in gebruik is daarbij geen vereiste. Wel is het noodzakelijk dat tariefdifferentiaties
met argumenten worden onderbouwd. Van een bijzonder gebruik kan ook sprake zijn in
het geval van vaartuigen die de haven met een zekere regelmaat aandoen. Frequentiekortingen,
eventueel afhankelijk van het aantal malen dat binnen een gegeven tijdsbestek gebruik
van de haven wordt gemaakt, zijn geoorloofde tariefdifferentiaties. Door toepassing
ervan krijgt men een resultaat, dat ook door middel van abonnementsregelingen wordt
bereikt. Abonnementsregelingen - gunstiger tarieven bij toenemend gebruik - zijn van
oudsher gebruikelijk en geaccepteerd, ook door de rechter. Het binnenhavengeld kan
ook lager zijn voor vormen van gebruik, waarin de belastingplichtige relatief weinig
gebruiksmogelijkheden heeft om van de bestaande havenfaciliteiten en -infrastructurele
voorzieningen gebruik te maken: werkschepen zonder laden of lossen, verblijf voor
bunkeren en dergelijke.
Artikel 1.6
Deze bepaling bevat de praktische regels, die nodig zijn voor de berekening en toepassing
van de tarieven, en grotendeels voor zichzelf spreken.
Artikel 1.7
Deze bepaling regelt de mogelijkheid van vrijstelling van binnenhavengeld. Het verdient
aanbeveling een restrictief beleid in deze te voeren. Bij belastingen in het algemeen
en retributies in het bijzonder zijn vrijstellingen immers zo enigszins mogelijk te
vermijden en alleen toe te kennen als dit niet anders kan, bijvoorbeeld op grond van
de wet.
Voor het volgen van de systematiek van de verordening is het echter wel geboden artikel
7, onderdeel a in de verordening op te nemen. Ter toelichting daarvan dient het volgende:
De omschrijving van het binnenhavengeld is zodanig gekozen dat de verordening niet
alleen het oog heeft op binnenvaartuigen, doch op alle vaartuigen waarvoor geen zeehavengeld
wordt betaald. Ter voorkoming van dubbele belastingheffing geldt de anticumulatiebepaling
van artikel 7, onderdeel a.
Artikel 1.8
Binnenhavengeld wordt bij voldoening op aangifte geheven.
Artikel 1.11
De betaling van de definitieve havengeldsom geschiedt na toezending van een factuur.
De vorengenoemde praktijkregel komt in feite neer op een automatisch door het Havenschap
gegeven uitstel van betaling ofschoon desgewenst in bepaalde situaties teruggegrepen
zal worden naar de formele regeling. Ongeacht de op de praktijk gerichte toepassing
van het factuurstelsel blijft de belastingplichtige verantwoordelijk voor het tijdig
doen van de aangifte en de daarmede samenhangende belasting conform de bepalingen
in deze verordening.
De belastingplichtige, die bezwaar heeft tegen de hem toegezonden factuur kan naar
analogie van de AWR bezwaar aantekenen, tenzij sprake is van een voorlopige aanslag.
Het bezwaarschrift wordt ontvankelijk verklaard als deze binnen twee maanden na de
factuurdatum is ingediend.
De heffende instantie, i.c. het Dagelijks Bestuur van het Havenschap, besluit bij
uitspraak, nadat de reclamant desgevraagd is gehoord. In de uitspraak op een bezwaarschrift
wordt in voorkomende gevallen tevens beslist over eventuele kwijtschelding van de
verhoging. Tegen elke beschikking kan binnen twee maanden na de dagtekening hiervan
beroep worden aangetekend bij de belastingkamer van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
§ 6 TARIEVENTABEL
De tabel vermeldt vijf verschillende termijnen, verdeeld in twee soorten: termijnen
per reis en abonnementstermijnen. Een termijn per reis eindigt na het verstrijken
van de aangegeven tijd of op het moment waarop het gebruik wordt beëindigd. Binnen
een abonnementstermijn kan het gebruik naar willekeur worden beëindigd en opnieuw
beginnen. Een abonnement geldt voor één benoemd schip. Dit beginsel geldt niet voor
services (bunkerboten,sleepboten, roeiers en drinkwaterboot) waar meerdere schepen
op een abonnement toegelaten kunnen worden.
Hoofdstuk III Kadegeld
Aangezien tot nu toe binnen het havengebied van het Havenschap Moerdijk geen openbare
kaden aanwezig zijn is tot op heden is het onderdeel kadegeld uit de haven- en kadegeldverordening
nimmer publiekrechtelijk toegepast. Ook voor de nabije toekomst valt niet te verwachten
dat er openbare kaden worden gerealiseerd. Desalniettemin wordt ook in deze verordening
een onderdeel opgenomen, gewijd aan kadegeld. In de privaatrechtelijke overeenkomsten,
gebaseerd op de Algemene Voorwaarden van het havenschap Moerdijk, wordt o.a. aan de
aan water gevestigde bedrijven een kadegeldheffing opgelegd, waarbij voor de te hanteren
tarieven en de tariefstoepassing wordt verwezen naar de tarieven van de Haven- en
kadegeldverordening. Alleen reeds uit dat oogpunt dient ook thans weer een onderdeel
kadegeld te worden vastgesteld. Voor de aan water gevestigde bedrijven heeft de verwijzing
naar een publiekrechtelijk vastgestelde verordening het voordeel dat een heffing op
basis van willekeur in ieder geval wordt voorkomen.
Raad van Bestuur van het Havenschap Moerdijk,
De Secretaris
|
De voorzitter
|
F. J. van den Oever
|
Y.C.M.G. de Boer
|