TOELICHTING
ALGEMEEN
Wettelijke regelingen
De regeling van de rechtspositie van gedeputeerden, statenleden en leden van
provinciale commissies vindt op drie niveaus plaats, te weten bij wet, AMvB en
provinciale verordening. Wettelijk is voor gedeputeerden in de Algemene
pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) de uitkering na aftreden en het
pensioen geregeld. Wettelijk zal voor statenleden binnenkort de tijdelijke
vervanging bij zwangerschap en bevalling of ziekte zijn geregeld. In de
Provinciewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van
gedeputeerden, staten- en commissieleden moet worden geregeld bij AMvB. Daartoe
zijn totstandgekomen het Rechtspositiebesluit gedeputeerden en het
Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden. Daarin zijn alle voor de
rechtspositie van belang zijnde onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen,
zoals de hoogte van de bezoldiging en de verschillende onkostenvergoedingen,
zijn in beide rechtspositiebesluiten overwegend geregeld in dwingende
bepalingen. Voor secundaire voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een regeling voor
de kinderopvang en de uitkering bij aftreden als statenlid, geldt dat de
provincie de vrijheid heeft om deze voorzieningen te treffen.
Hoofdlijnen provinciale verordening
In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van
gedeputeerden, statenleden en leden van provinciale commissies. De grondslag
hiervoor is te vinden in de Provinciewet en genoemde rechtspositiebesluiten.
Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten de
gedeputeerden als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van
de provincie (artikel 43 van de Provinciewet). Een soortgelijke bepaling is in
artikel 96 van de Provinciewet opgenomen voor staten- en commissieleden. Het
tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe dat bij provinciale verordening
aan staten- en commissieleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen
en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel de goedkeuring van
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) vereist.
De verordening bevat bepalingen inzake:
de beloning voor de werkzaamheden van staten- en commissieleden
(artikelen 2, 2a en 35), waarbij is op te merken dat voor gedeputeerden
niets is opgenomen omdat hun bezoldiging uitputtend is geregeld in het
Rechtspositiebesluit gedeputeerden;
een vaste algemene onkostenvergoeding voor gedeputeerden en statenleden
(artikelen 3 en 23);
reis- en verblijfkosten van gedeputeerden, staten- en commissieleden,
waarbij voor gedeputeerden een onderscheid is gemaakt tussen
woonwerkverkeer en zakelijke reizen (artikelen 5, 6, 24 t/m 28, 36 en
37);
reis- en pensionkosten en verhuiskosten van de bij benoeming
verhuisplichtige gedeputeerde (artikel 33)
beschikbaarstelling van computer- en communicatieapparatuur aan
gedeputeerden en statenleden (artikelen 8, 30 en 31) en faciliteiten in
de vorm van deelname van gedeputeerden en statenleden aan cursussen,
congressen e.d. (artikelen 7 en 29);
een aantal secundaire voorzieningen voor statenleden, zoals een
uitkering bij aftreden en overlijden (artikelen 15 t/m 22) en voor zowel
gedeputeerden als statenleden zoals de spaarloonregeling (artikelen 10
en 32);
de procedure van declareren (artikelen 38 t/m 40).
De arbeidsverhouding van de gedeputeerde en het statenlid
Statenleden zijn niet in dienstbetrekking bij de provincie. De provincie is dus
niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij niet vallen onder de
werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, Ziektewet en WIA. Statenleden
worden ook niet aangemerkt als werknemer in de zin van de Zorgverzekeringswet en
hebben derhalve op grond van die wet geen recht op vergoeding door de provincie
van de over de statenvergoeding verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in
de kosten van de basisverzekering. Eigen voorzieningen zijn er op die onderdelen
getroffen in het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden en in
onderhavige verordening. Omdat er geen dienstbetrekking met de provincie is
vallen statenleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun
inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een statenlid
opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap
(zie hieronder).
Gedeputeerden zijn sinds de dualisering van het provinciebestuur ingevolge de
Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare dienst aangesteld en vallen
onder de werking van die wet. De aanstelling in openbare dienst houdt voor de
toepassing van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding
die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Dit betekent dat gedeputeerden direct
onder de werking van de Wet op de loonbelasting vallen. Er is sinds de
dualisering van het provinciebestuur derhalve geen mogelijkheid meer om wel of
niet voor de loonbelasting te opteren. Gedeputeerden vallen niet onder de
werking van de Ziektewet, Werkloosheidswet en WIA. Evenmin geldt voor hen de
pensioenvoorziening bij het ABP. Wachtgeld na afreden en ouderdoms- en
nabestaandenpensioen zijn voor gedeputeerden geregeld in de Algemene pensioenwet
politieke ambtsdragers. Gedeputeerden zijn werknemers in de zin van de
Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet recht op vergoeding
door de provincie van de over hun bezoldiging verschuldigde inkomensafhankelijke
bijdrage in de kosten van de basisverzekering.
De loon- en inkomstenbelasting
Opting in regeling
Statenleden kunnen opteren voor de loonbelasting. Het statenlid kan met de
provincie overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de “opting in
regeling” genoemd. De administratie van de provincie is zodanig ingericht dat
wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke
verklaring melden de provincie en het statenlid aan de Belastingdienst dat wordt
geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het
loonbelastingsysteem dan draagt de provincie de ingehouden loonheffing af aan de
Belastingdienst. De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het statenlid
hoeft in dat geval geen administratie bij te houden. Kosten die worden gemaakt
kunnen niet worden afgetrokken. Wel kan de provincie onder voorwaarden bepaalde
vergoedingen onbelast verstrekken en bepaalde faciliteiten onbelast in bruikleen
beschikbaar stellen. Genoemd kunnen worden de vergoeding van reisen
verblijfkosten en de zakelijke deelname aan cursussen en congressen. Er zijn ook
vergoedingen die niet belastingvrij kunnen worden verstrekt. Deze vergoedingen
worden gebruteerd toegekend waardoor na inhouding van de loonheffing de netto
bedoelde vergoeding resteert.Ook kan betrokkene tegen een forfaitaire fiscale
bijtelling in verband met verondersteld privé-gebruik een OV-jaarkaart voor de
zakelijke reizen worden verstrekt of, eveneens tegen een fiscale bijtelling, in
verband met privé-gebruik, en kan hij deelnemen in de spaarloonregeling die er
voor het provinciaal personeel is.
Fiscale standaardpositie
Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd dan geldt voor het statenlid dat
hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet.
In dat geval is het winstsysteem van toepassing. Betrokkene moet dan alle
ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten daarop in
mindering brengen. De verstrekking van een OV-jaarkaart behoort dan ook in
beginsel tot de te belasten voordelen. Zij kunnen niet deelnemen aan de
spaarloonregeling.
Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke
beroepskosten, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en
normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare
resultaat). De provincie dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op
grond van deze verordening aan de Belastingdienst te melden middels een opgave
IB47. Verstrekkingen (bijvoorbeeld een OV-jaarkaart) moeten naar de waarde in
het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk zakelijk gebruik
leidt dan tot aftrek. Ook voor de hoogte van de vaste kostenvergoeding maakt het
verschil uit of het statenlid wel of niet heeft geopteerd voor de loonbelasting
(zie daarvoor hieronder de toelichting op artikel 3). Zoals hierboven naar voren
is gekomen kan de keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting voor het
statenlid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te
opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor
de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen
op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting
hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren maar kan ook gedurende
de zittingsperiode voor de resterende periode.
De fiscale werkkostenregeling
Vanaf 1 januari 2011 geldt de fiscale werkkostenregeling. Op grond van die
regeling is er voor door de werkgever aan te wijzen vergoedingen en
verstrekkingen een forfaitaire vrijstelling van 1,4% van de fiscale loonsom
(artikel 31a van de Wet op de loonbelasting 1964). Dit forfait wordt aangevuld
met nog slechts een beperkt aantal gerichte vrijstellingen voor zakelijke
kosten. Over het meerdere – boven het algemene forfait en voor zover niet onder
een gerichte vrijstelling vallend – vindt een eindheffing van 80% ten laste van
de werkgever plaats. Voor zover de forfaitaire ruimte niet volledig is benut
hoeft de provincie geen loonbelasting af te dragen. De nieuwe opzet maakt het
tevens overbodig (de waarde van) als eindheffingsbestanddeel aangewezen
verstrekkingen toe te rekenen aan de individuele werknemer. De
werkkostenregeling heeft betekenis voor gedeputeerden en voor statenleden die
hebben geopteerd voor de loonbelasting. Zij zijn immers werknemers in de zin van
de Wet op de loonbelasting 1964. De volgende vergoedingen en verstrekkingen van
gedeputeerden en statenleden (voor zover zij hebben geopteerd voor de
loonbelasting) zijn aangewezen als een vergoeding c.q. verstrekking die in de
forfaitaire ruimte valt:
a. de in de artikelen 3 en 23 geregelde vaste onkostenvergoeding van
gedeputeerden en statenleden;
b. de in de artikelen 8 en 30 geregelde verstrekking in bruikleen van
computerapparatuur c.a. en de vergoeding van aanleg- en
abonnementskosten voor de internetverbinding van gedeputeerden
c. de in artikel 31 geregelde verstrekking in bruikleen van een mobiele
telefoon aan gedeputeerden;
d. de voor gedeputeerden in de artikelen 24, 25, 27 en 28 geregelde
vergoeding van kosten voor woon/werkverkeer, de vergoeding/verstrekking
van de ov-jaarkaart en de vergoeding van
reis- en verblijfkosten voor dienstreizen. De aanwijzing van deze
vergoedingen en verstrekkingen is geregeld in de artikelen 13a en
33a
De vergoedingssystematiek
Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen
inkomen hoeven aan te spreken Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van
belang. Waar er functionele uitgaven zijn verdient het aanbeveling terughoudend
te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze uit eigen middelen
vooruit betaalt en de provincie ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke
middelen moeten zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die
overweging heeft het de voorkeur de kosten direct in rekening te brengen bij de
provincie. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te dienen zal echter
behoefte blijven bestaan.
Concreet betekent deze vergoedingssystematiek het volgende.
Voorzieningen die zijn ondergebracht in de bedrijfsvoering
bruikleen van computer- en communicatieapparatuur;
zakelijk gebruik van dienstauto’s;
deelname aan cursussen en congressen e.d.
De zakelijke uitgaven hoeven niet te worden voorgeschoten door de gedeputeerde
of het statenlid maar worden direct door de provincie voldaan en de
voorzieningen worden om niet in bruikleen gegeven. Zij vallen derhalve buiten de
vergoedingssfeer.
Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten maar onbelast kunnen worden
vergoed
Voor een aantal zakelijke uitgaven, zoals reis- en verblijfkosten, blijft het
systeem overeind dat de gedane zakelijke uitgaven de gedeputeerde of het
statenlid op basis van declaratie worden vergoed. Deze kunnen, als is voldaan
aan de gestelde voorwaarden, onbelast worden vergoed.
Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten en niet onbelast kunnen
worden vergoed
Voor een aantal andere beroepskosten wordt een vaste (bruto) kostenvergoeding
verstrekt. In de toelichting op de artikelen 3 en 23 is aangegeven om welke
beroepskosten het gaat.
Voor statenleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd geldt dezelfde
systematiek maar zijn de fiscale gevolgen anders. Zij dienen alle vergoedingen
en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer als opbrengst te
verantwoorden. Omdat zij hun werkelijk gemaakte kosten fiscaal kunnen verrekenen
worden hun vergoedingen niet gebruteerd toegekend.
Controle en verantwoording
Voor de bestuurlijke uitgaven is - net als voor de besteding van alle andere
publieke middelen - transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds
inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het vergoedingen- en
voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het
daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige
discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van onkostenregelingen of
voorzieningen door provinciebestuurders en over de eventueel verschuldigde
belasting. Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen
uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering
van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende
financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan
bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven.
In hoofdstuk V is in verband hiermee, in aanvulling op de in de beheers- en
controleverordening vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures
vastgelegd over rechtstreekse facturering van functionele uitgaven, declaratie
van vooruit betaalde kosten en het gebruik van creditcards. Daarnaast zijn er in
de bruikleenovereenkomsten heldere afspraken vastgelegd over het gebruik van
computer- en communicatieapparatuur die beschikbaar wordt gesteld voor de
uitoefening van de politieke functie. In aanvulling hierop is een gedragscode
ontwikkeld waarin nadere gedragsregels zijn vastgelegd. Daarbij gaat het onder
meer om afspraken omtrent de bestuurlijke uitgaven die in aanmerking komen voor
bespreking en zonodig besluitvorming in het college van gedeputeerde staten. In
die gedragscode is ook het beleid rond buitenlandse reizen en de bekostiging van
zakendiners met derden opgenomen. Verder zijn er aanvullende administratieve
procedures beschreven over de afwikkeling van declaraties en facturen en de
daarbij te hanteren verdeling van verantwoordelijkheden en hoe bijvoorbeeld om
te gaan met interpretatie- of meningsverschillen.
ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 2 vergoeding voor de werkzaamheden van het statenlid
In het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden is geregeld dat
statenleden voor hun werkzaamheden een vergoeding ontvangen. De hoogte van de
vergoeding wordt bij provinciale verordening bepaald. Wel is in het
Rechtspositiebesluit het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden
aangegeven. In artikel 2 is de hoogte van de vergoeding bepaald op het maximale
bedrag. Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden is geïndexeerd. Het
wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen
overheid. Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig omdat het
bedrag van de vergoeding is gekoppeld aan het maximumbedrag dat de minister van
BZK jaarlijks bijstelt.
Artikel 2a Toelagen
In het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden is geregeld dat aan
fractievoorzitters in provinciale staten een extra toelage wordt toegekend. De
regeling sluit aan bij die voor fractievoorzitters in de Eerste Kamer. De
toelage houdt verband met de extra tijdsinspanningen van fractievoorzitters. De
hoogte is afhankelijk van de omvang van de fractie. De voorziening in het
Rechtspositiebesluit is voor de volledigheid en transparantie opgenomen in
artikel 2a, eerste en tweede lid.
Artikel 2a, derde en vierde lid, voorziet in een toelage voor statenleden die
werkzaamheden verrichten voor ‘zware’ statencommissies. Het betreffen
activiteiten die vallen buiten de reguliere werkzaamheden als statenlid. Deze
extra activiteiten voor een beperkt deel van de statenleden hebben vaak een
incidenteel karakter met een aanzienlijk tijdsbeslag. De hoogte van de toelage
is bepaald op het maximum- bedrag dat daarvoor is vastgelegd in het
Rechtspositiebesluit (5% van de vergoeding voor de werkzaamheden). Reguliere
commissies die zijn ingesteld ter voorbereiding van de besluitvorming in
provinciale staten op grond van artikel 80 van de Provincie- wet, vormen geen
grond om deze toelage toe te kennen.
Artikelen 3 en 23 vaste onkostenvergoeding
Hierin is de vaste vergoeding geregeld voor aan het ambt van gedeputeerde c.q.
aan het statenlidmaatschap verbonden kosten. De vergoeding is opgebouwd op basis
van de volgende kostencomponenten:
contributies, lidmaatschappen
bijdrage aan fractiekosten
Sedert 1 januari 2001 zitten daarin niet langer de kostensoorten fax/pc en
cursussen en congressen. Daarvoor zijn vanaf dat tijdstip specifieke
voorzieningen getroffen (zie de artikelen 7, 8, 29 en 30). De onkostenvergoeding
is in verband hiermee vanaf die datum neerwaarts bijgesteld. De vaste
onkostenvergoeding van gedeputeerden en van statenleden die hebben geopteerd
voor de loonbelasting is, zoals hierboven al aangegeven, aangewezen als een
vergoeding die in de forfaitaire ruimte valt. Dit betekent dat gedeputeerden en
betrokken statenleden over de onkostenvergoeding geen belasting verschuldigd
zijn. De vaste onkostenvergoeding is voor statenleden die wel en die niet voor
de loonbelasting hebben geopteerd, gelijk. Voor het statenlid dat niet voor de
loonbelasting heeft geopteerd bestaan de aftrekmogelijkheden van de werkelijk
gemaakte kosten op het resultaat uit onderneming. Het statenlid dat wel heeft
geopteerd ontvangt de vaste onkostenvergoeding netto.
De hoogte van de kostenvergoeding wordt bij provinciale verordening bepaald. Wel
is in de rechtspositiebesluiten voor gedeputeerden en statenleden het maximale
bedrag van de kostenvergoeding aangegeven. In de artikelen 3 en 23 is de hoogte
van de kostenvergoeding bepaald op het maximale bedrag. Het bedrag van de
kostenvergoeding is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan
de hand van de consumentenprijsindex. Hiervoor is in de provincie geen nadere
besluitvorming nodig omdat het bedrag van de kostenvergoeding is gekoppeld aan
het maximumbedrag dat de minister van BZK jaarlijks bijstelt.
In de vaste kostenvergoeding zit ook een component telefoonkosten. Indien de
provincie voor zakelijk gebruik een mobiele telefoon aan een gedeputeerde
beschikbaar stelt moet er een korting worden toegepast op die vaste
kostenvergoeding om te voorkomen dat voor dezelfde zakelijke telefoonkosten
zowel in natura (mobiele telefoon in bruikleen) als in geld (via de vaste
kostenvergoeding) een voorziening ten laste van de provincie is getroffen. Dat
is geregeld in artikel 23, tweede lid. Voor alle gedeputeerden aan wie de
provincie een mobiele telefoon beschikbaar heeft gesteld geldt dezelfde
korting.
Artikel 5 reiskosten statenleden
In dit artikel is het recht op vergoeding van reiskosten voor statenleden
geregeld. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet. Vergoed kunnen
worden de kosten van openbaar vervoer of bij gebruik van eigen vervoermiddelen
een kilometervergoeding zoals die voor het rijkspersoneel geldt (in 2006: € 0,28
bij gebruik van de eigen auto). De vergoeding van de reiskosten met het openbaar
vervoer is onbelast. De kilometervergoeding is voor € 0,19 onbelast, ongeacht
het gebruikte vervoermiddel. Kilometervergoedingen die hoger zijn dan € 0,19
zijn voor dat hogere deel belast.
Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de
verstrekte vergoedingen bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten
worden verantwoord. De reiskosten kunnen binnen de geldende randvoorwaarden als
aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd.
Artikel 6 Verblijfkosten statenleden
Dit artikel regelt de vergoeding van verblijfkosten. De grondslag hiervoor is te
vinden in de Provinciewet. De vergoeding kan worden toegekend als het statenlid
een staten- of commissievergadering bijwoont maar ook ingeval van dienstreizen.
Daarvoor gelden dezelfde maxima als voor het rijkspersoneel. Ook is het mogelijk
maaltijden en consumpties bij zakelijk verblijf op het provinciehuis te
verstrekken.
Een vergoeding of verstrekking van maximaal 80 maaltijden per kalenderjaar is
onbelast als de vergoeding of verstrekking een meer dan bijkomstig zakelijk
karakter heeft. Daarvan is niet zonder meer sprake bij deelname aan staten- en
commissievergaderingen, maar wel bij tot in de avond doorlopende vergaderingen
waardoor men niet op de gewone tijd kan eten, alsmede tijdens dienstreizen. Voor
zover het aantal maaltijden per kalenderjaar meer dan 80 is (vergoedingen en
verstrekkingen samen), moet een normbedrag bij het loon worden geteld. Als de
vergoeding of verstrekking gedeeltelijk tot het loon moet worden gerekend kan
eindheffing plaatsvinden op basis van het tabeltarief. Als het zakelijk karakter
van niet meer dan bijkomstig belang is moet de vergoeding of de waarde in het
economisch verkeer van de verstrekking tot het loon worden gerekend. Bij
verstrekkingen in de vorm van maaltijden in bedrijfskantines met een
privé-karakter wordt de waarde van een kantinemaaltijd vastgesteld op een
forfaitair bedrag. Als de maaltijd in de bedrijfskantine een meer dan bijkomstig
zakelijk karakter heeft geldt de hoofdregel. De vergoeding of verstrekking van
maximaal 80 maaltijden per kalenderjaar is dan onbelast.
Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de
vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de
aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de
gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten
kunnen worden opgevoerd.
Artikelen 7 en 29 Cursus, congres, seminar of symposium
Zoals hierboven al aangegeven is deze voorziening in de bedrijfsvoering gebracht
en komen de kosten rechtstreeks voor rekening van de provincie. Zij zijn in
verband hiermee uit de vaste kostenvergoeding gehaald. Een onderscheid is
gemaakt tussen cursussen, congressen e.d. die door of vanwege de provincie in
het provinciaal belang zijn georganiseerd en cursussen, congressen e.d. waaraan
het individuele statenlid in verband met de vervulling van het
statenlidmaatschap op eigen initiatief deelneemt. In het laatste geval zijn er
aanvullende voorwaarden gesteld (inhoudelijke informatie over de cursus of het
congres en een kostenspecificatie). Hierbij kan de fractievoorzitter een rol
spelen. In het aanvraagformulier is een vraag opgenomen of de fractievoorzitter
de aanvraag ondersteunt.
De in deze artikelen bedoelde cursussen en congressen hebben een zakelijk
karakter en zijn aan te merken als beroepskosten waarvan de vergoeding c.q.
verstrekking van loonbelasting is vrijgesteld. Voor statenleden die niet hebben
geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar
de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als
opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende
randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.
Artikelen 8, 30 en 35-A Computer en internetverbinding
Voor de uitoefening van het statenlidmaatschap en het ambt van gedeputeerde
wordt op aanvraag om niet een computer met bijbehorende apparatuur en software
in bruikleen beschikbaar gesteld. Bijbehorende apparatuur is apparatuur die is
bestemd om aan de computer te worden gekoppeld om informatie uit te wisselen.
Voorbeelden hiervan zijn een modem, een printer, een fax en een digitale
fotocamera. De nadere voorwaarden zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die
het statenlid en de gedeputeerde met de provincie sluit. Het model van die
overeenkomst is door gedeputeerde staten vastgesteld. De grondslag voor deze
faciliteit is te vinden in de rechtspositiebesluiten voor gedeputeerden en
staten- en commissieleden. Zoals hierboven al aangegeven is deze voorziening in
de bedrijfsvoering gebracht en komen de kosten rechtstreeks voor rekening van de
provincie. Zij zijn in verband hiermee uit de vaste kostenvergoeding
gehaald.
Voor gedeputeerden en voor statenleden die voor de loonbelasting hebben
geopteerd zijn de verstrekking in bruikleen van computerapparatuur c.a. en de
vergoeding van aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding
aangewezen als een vergoeding c.q. verstrekking die in de forfaitaire ruimte
valt. Mocht de computer overigens voor 90% of meer zakelijk worden gebruikt, dan
mag de computer op nihil worden gewaardeerd zodat deze geen beslag legt op de
forfaitaire ruimte van 1,4%. Dat geldt uitsluitend voor een (draagbare) computer
die ook op de werkplek wordt gebruikt. Als er bijvoorbeeld sprake is van een
zogenoemde desktopcomputer die bij het statenlid thuis staat is de
nihilwaardering niet van toepassing. Een thuiswerkplek is namelijk geen fiscale
werkplek.
De aanleg- en abonnementskosten van de internetvoorziening komen ten laste van
de provincie. Gedeputeerde staten stellen hiervoor een voor ieder gelijk vast
bedrag vast. Hier is er eveneens van uitgegaan dat de internetverbinding niet
geheel of nagenoeg geheel voor zakelijk gebruik is. De verstrekte vergoeding is
dan ook belast.
Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de
vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economisch verkeer bij de
aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de
gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten
kunnen worden opgevoerd.
Gezien de grote variëteit aan mogelijkheden, de snelle ontwikkelingen op
ICTgebied en de verschillende behoeften in provincies zijn er niet allerlei
aanvullende regelingen op detailniveau opgenomen, maar is in het zesde lid aan
gedeputeerde staten de bevoegdheid gegeven om nadere (huishoudelijke) regels
vast te stellen om maatwerk te leveren op het niveau van de individuele
provincie. Daarbij kan worden gedacht aan het regelen van de frequentie van het
beroep dat op de voorziening kan worden gedaan (bijv. maximering van de
vergoeding van aanschaf/gebruik van de PC tot 3 jaar per zittingsperiode), of
aan regeling van het moment waarop moet worden gekozen uit de soorten
voorzieningen (bruikleen of vergoeding bij aanschaf c.q. gebruik van de eigen
PC), bijv. eenmaal bij aanvang van de statenperiode.
Artikel 11 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij
arbeidsongeschiktheid
In de motie Slob (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 800 VII, nr. 21) is aangegeven
dat provinciale staten en gemeenteraden een brede afspiegeling van de bevolking
dienen te vormen. Om deze reden moeten drempels om statenlid of raadslid te
worden of te blijven, worden weggenomen. In WAO en WIA geldt het algemene
principe dat indien een persoon inkomen uit arbeid geniet, dit in de regel zal
leiden tot verlaging of intrekking van de wettelijke
arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit omdat een dergelijke uitkering is bedoeld
om het als gevolg van arbeidsongeschiktheid ontstane verlies aan verdienvermogen
te vergoeden. Voor staten- en raadsleden kan dit ertoe leiden dat een geringe
verhoging van het inkomen door een staten- of raadsvergoeding een grote
teruggang betekent voor de hoogte van de wettelijke
arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van de anticumulatieregeling. Dit kan
zich bijvoorbeeld voordoen bij aanvaarding van een raads- of statenzetel of bij
verhoging van de vergoeding voor de werkzaamheden. Op grond van het
Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden kunnen provincies hiervoor een
voorziening treffen. Die is te vinden in artikel 11 van de verordening. Daarin
is geregeld dat op aanvraag een statenlid een lagere vergoeding voor de
werkzaamheden wordt gegeven om te voorkomen dat de anticumulatieregeling zal
leiden tot een verlaging van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering van
het statenlid.
Artikel 12 Compensatie korting werkloosheidsuitkering
Artikel 20 van de Werkloosheidswet (WW) komt erop neer dat op het moment dat
iemand een werkloosheidsuitkering op grond van die wet ontvangt, nieuwe
werkzaamheden aanvangt, de WW- uitkering wordt gekort met het aantal uren dat in
de nieuwe functie wordt gewerkt. Het Besluit werkloosheid onderwijs- en
onderzoekpersoneel kent een soortgelijke bepaling. De hoogte van het inkomen uit
de nieuwe betrekking is daarbij niet relevant. Indien derhalve iemand tot
statenlid wordt gekozen, zal de WW-uitkering worden verlaagd met het aantal uren
dat het UWV voor het staten- lidmaatschap in aanmerking neemt. Indien deze
verlaging van de WW-uitkering groter is dan de vergoeding voor de werkzaamheden
zal er een negatief inkomenseffect optreden. Het Rechtspositiebesluit staten- en
commissieleden biedt provincies de mogelijkheid dit nadeel te compenseren. Dat
is geregeld in artikel 12 van de verordening
Artikel 13 Vergoeding voor waarneming voorzitterschap van provinciale
staten
In artikel 75 van de Provinciewet is geregeld dat het voorzitterschap van
provinciale staten bij verhindering of ontstentenis van de commissaris van de
Koningin wordt waargenomen door het langstzittende statenlid. Provinciale staten
kunnen ook een ander statenlid met de waarneming van het voorzitterschap
belasten. In overeenstemming met het Rechtspositiebesluit staten- en
commissieleden is in artikel 13 van de verordening geregeld dat bij een
onafgebroken waarneming van meer dan 30 dagen het betreffende statenlid over de
tijd van waarneming recht heeft op een toeslag van 8% van de vergoeding voor de
werkzaamheden en van de in artikel 3 bedoelde vaste onkostenvergoeding.
Artikel 14 Ziektekostenvoorziening
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geeft ruimte voor
een dergelijke voorziening.
Artikelen 15 t/m 21 Uitkering bij aftreden als statenlid
De artikelen 15 t/m 21 bevatten een sobere uitkeringsregeling voor statenleden
na hun aftreden. Het betreft een in tijd begrensde overbruggingsregeling ingeval
van aantoonbare inkomstenderving. Gezien het specifieke karakter van het
politieke ambt van statenlid is de reden (en eventuele verwijtbaarheid) van hun
aftreden niet relevant voor het recht op een uitkering.
De regeling is bestemd voor statenleden zonder (ander) betaald werk of met werk
met beperkte inkomsten. In verband hiermee is er een strenge kortingsregeling
opgenomen die voorkomt dat in de praktijk na aftreden ook statenleden die
daarnaast al een volledige betaalde hoofdbetrekking vervullen en dus niet hoeven
te zoeken naar betaald werk, in aanmerking komen voor een uitkering.
Gekort worden alle inkomsten die uitgaan boven het wettelijk minimumloon,
inclusief vakantie-uitkering. Die bedraagt vanaf 1 januari 2006 op jaarbasis €
16.492,90. Als het gaat om nieuwe inkomsten of hogere inkomsten uit bestaande
activiteiten worden die steeds volledig gekort (ook al bedragen alle inkomsten
tezamen minder dan het wettelijk minimumloon).Inkomsten uit vermogen worden, net
als bij andere gewezen politieke ambtsdragers, niet gekort. De uitkering wordt
alleen op aanvraag verstrekt. Een statenlid kan dus afzien van het recht op een
uitkering als hij vindt dat voor een uitkering, gezien de omvang van eventuele
inkomsten uit vermogen, geen reële noodzaak bestaat.
De uitkeringsduur is, in overeenstemming met het Rechtspositiebesluit statenen
commissieleden, bepaald op ten hoogste 2 jaar. Voor deze maximale uitkeringsduur
komen diegenen in aanmerking die ten minste een volle zittingsperiode (van 4
jaar) statenlid zijn geweest. In verband hiermee is geregeld dat de
uitkeringsduur gelijk is aan de helft van de periode van het statenlidmaatschap.
Er geldt een periode van ten minste 6 maanden statenlidmaatschap als
referte-eis. Daarmee bedraagt de uitkeringsduur in de praktijk steeds ten minste
3 maanden.
In overeenstemming met het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden
bedraagt de uitkering in het eerste jaar 80% en daarna 70% van de vergoeding
voor de werkzaamheden. De uitkering is geïndexeerd: zij is gekoppeld aan de
ontwikkeling van de vergoeding voor de werkzaamheden die jaarlijks wordt
herzien.
Artikel 22 Uitkering bij overlijden
Bij overlijden van het statenlid bestaat er voor de nagelaten betrekkingen recht
op een overlijdensuitkering ter grootte van de vergoeding voor de werkzaamheden
welke het statenlid over de laatste drie maanden genoot. Deze voorziening sluit
aan bij die voor gedeputeerden.
Artikelen 24, 25 en 27 Reiskosten woon/werk en zakelijke reiskosten
Voor gedeputeerden is in artikel 24 een belastingvrije vergoeding voor het
woon-werkverkeer geregeld overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens het
Rechtspositiebesluit gedeputeerden. Ingevolge artikel 25 worden zakelijke
reiskosten, indien gemaakt met het openbaar vervoer of met een taxi, volledig
vergoed (mits in redelijkheid gemaakt) en indien gemaakt met de eigen
personenauto vergoed overeenkomstig het kilometertarief dat is vastgesteld in de
bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit gedeputeerden. De voor
gedeputeerden in de artikelen 24, 25 en 27 geregelde vergoeding van kosten voor
woon/werkverkeer, de vergoeding/verstrekking van de ov-jaarkaart en de
vergoeding van reis- en verblijfkosten voor dienstreizen zijn aangewezen als
vergoeding c.q. verstrekking die in de forfaitaire ruimte valt. Dat is van
belang voor zoveel die vergoeding/verstrekking fiscaal bovenmatig is, zoals de
kilometervergoeding voor dienstreizen met de personenauto.
Betrokkene krijgt in een kalenderjaar van zijn werkgever een
reiskostenvergoeding van in totaal € 2.240, bestaande uit:
een vergoeding voor 10.000 woon/werkkilometers x € 0,14 = € 1.400
en
een vergoeding voor 3.000 kilometers wegens dienstreizen x € 0,28=€
840.
Als er geen salderingsregeling is moet de inhoudingsplichtige in ieder tijdvak
het bovenmatig bedrag van de vergoeding voor de dienstreizen in de heffing
betrekken (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270). Als er wel een
salderingsregeling is mag de inhoudingsplichtige deze heffing uitstellen (dit is
niet verplicht). Saldering leidt dan tot het volgende resultaat: totale
reiskostenvergoeding € 2.240 gedeeld door het totaal aantal kilometers 13.000 =
gemiddelde vergoeding per km van € 0,17 per kilometer. Na saldering blijft de
vergoeding onder de € 0,19 per km waardoor de totale reisvergoeding onbelast
blijft. Indien de werkgever het “bovenmatige’ gedeelte van € 0,09 van de
dienstreiskilometers reeds heeft belast (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270)
mag de inhoudingsplichtige uiterlijk in de eerste maand van het nieuwe
kalenderjaar in zijn loonadministratie als negatief loon opnemen: € 270.
Reiskostenvergoedingen mogen dus ook onderling worden gesaldeerd. Kilometers die
betrekking hebben op het reizen per openbaar vervoer waarvoor een vergoeding in
geld is ontvangen, alsmede kilometers die als meerijder zijn afgelegd zonder dat
sprake is van vervoer vanwege de werkgever en zonder dat de betrokkene daarvoor
een vergoeding heeft ontvangen, mogen eveneens bij de saldering worden
betrokken. Saldering, respectievelijk belastingheffing over het bovenmatig deel
dat na saldering overblijft, mag worden uitgesteld. Afrekening met de fiscus op
basis van saldering kan na afloop van een bepaald loontijdvak, maar dient
uiterlijk plaats te vinden in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar.
Saldering na afloop van een kalenderkwartaal, half kalenderjaar of heel
kalenderjaar is mogelijk zolang de vergoeding niet definitief is toegekend. In
verband daarmee wordt de reiskostenvergoeding in eerste instantie bij wijze van
voorschot uitbetaald. Voor de berekening van de loonheffing over het bovenmatig
deel van de in een gekozen periode uitbetaalde reiskostenvergoedingen dient te
worden uitgegaan van alle daadwerkelijk afgelegde dienstkilometers, vermeerderd
met de daadwerkelijk afgelegde woon/werkkilometers.
Artikel 26 Dienstauto
Als onderdeel van de bedrijfsvoering kan de provincie een dienstauto met of
zonder chauffeur voor zakelijk gebruik beschikbaar stellen aan gedeputeerden. De
dienstauto kan ook voor het woon-werkverkeer worden gebruikt. In dat geval vindt
wel een korting plaats op de tegemoetkoming in de reiskosten woon/werk. Die
korting vindt in dat geval ook plaats als een OV-jaarkaart is verstrekt. De
dienstauto kan ook worden gebruikt voor de vervulling van een q.q.-nevenfunctie.
De eventueel uit hoofde van die nevenfunctie ontvangen vergoeding van reiskosten
ter zake wordt in dat geval in de provinciale kas gestort. De dienstauto is niet
beschikbaar voor privé-gebruik.
Artikel 26-A Leaseauto
Bij besluit van Provinciale Staten van 14 mei 1993 is de mogelijkheid geopend
dat gedeputeerden om te voorzien in hun vervoersbehoefte de beschikking krijgen
over een leae-auto. Bij brief van 17 februari 1993 heeft de staatsecretaris van
Binnenlandse Zaken te kennen gegeven dat een dergelijke voorziening niet in
strijd is met artikel 42 van de provinciewet, mits het verstrekken van een
lease-auto op generlei wijze leidt tot extra (fiscaal) inkomen of vergoeding
voor weggevallen reiskosten. Voor zover de gedeputeerde met de lease-auto
privé-kilometers maakt is hij aan de provincie een eigen bijdrage verschuldigd,
waarvan de hoogte gelijk is wat hij anders als fiscale bijtelling bij zijn
belastingaangifte zou moeten opgeven. De gedeputeerde die kiest voor een
lease-auto komt niet in aanmerking voor een vergoeding of compensatie als
bedoeld in de artikelen 18 tot en met 20.
Artikelen 28 en 37 Buitenlandse dienstreis
Bij buitenlandse dienstreizen in het provinciaal belang kunnen de gedeputeerde
de in redelijkheid gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed.
De tarieven in het voor het rijkspersoneel geldende Reisbesluit buitenland zijn
daarbij richtsnoer. In de eerder genoemde gedragscode zijn nadere gedragsregels
vastgesteld. Daarbij gaat het om expliciete besluitvorming in het college van
gedeputeerde staten over buitenlandse reizen en over uitnodigingen daartoe op
kosten van derden. Maar ook om bijvoorbeeld de rekening en verantwoording
achteraf (zowel inhoudelijk als financieel), het meereizen van de partner en het
combineren van een dienstreis met een (direct voorafgaande of aansluitende)
privé-reis.
De voor gedeputeerden in artikel 28 geregelde vergoeding van reis- en
verblijfkosten voor buitenlandse dienstreizen is aangewezen als een vergoeding
die in de forfaitaire ruimte valt. Dat is van belang voor zover die vergoeding
fiscaal bovenmatig is
Ook statencommissies maken wel eens in het provinciaal belang excursies of
reizen naar het buitenland. Hiervoor moeten provinciale staten expliciet
toestemming verlenen. De reis of excursie wordt in alle gevallen door of vanwege
de provincie georganiseerd. Hetgeen hierboven is geschreven over buitenlandse
dienstreizen van gedeputeerden geldt mutatis mutandis ook voor buitenlandse
excursies en reizen van statencommissies.
Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de
vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de
aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de
gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten
kunnen worden opgevoerd.
Artikel 31 mobiele telefoon
Als onderdeel van de bedrijfsvoering wordt de gedeputeerde op aanvraag een
mobiele telefoon als 2e telefoon om niet ter beschikking gesteld. Naast zakelijk
gebruik is ook beperkt privé-gebruik van deze telefoon toegestaan. De kosten van
het zakelijk gebruik van de mobiele telefoon komen ten laste van de provincie.
Hetzelfde geldt voor het beperkte privé-gebruik, waarmee voor gedeputeerden op
dit punt voorwaarden gelden die analoog zijn aan de voorwaarden voor provinciale
ambtenaren die deelnemen aan de Regeling vergoeding zakelijk gebruik smartphones
Noord-Brabant. De nadere voorwaarden ten aanzien van het gebruik van deze
telefoon zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die de gedeputeerde met de
provincie sluit. Het model hiervan is door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De
verstrekking van de mobiele telefoon is aangewezen als verstrekking die onder de
forfaitaire vrijstelling valt. Dat legt geen beslag op de forfaitaire ruimte
zolang de mobiele telefoon voor meer dan 10% zakelijk wordt gebruikt. Aan de
voorwaarde wordt ruimschoots voldaan. 6/7 Nummer 182/12 Fiscale bijtelling in
geval van privé-gebruik is niet langer aan de orde, zodat inhouding van een
forfaitair bedrag op de bezoldiging wegens privé-gebruik ook om die reden niet
(langer) noodzakelijk is.
Artikel 33 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten
Sinds de dualisering van het provinciebestuur kunnen personen van buiten
provinciale staten tot gedeputeerde worden benoemd. Dat kunnen ook personen zijn
die niet in de provincie zelf wonen. Die zijn op grond van de Provinciewet
verplicht om te gaan wonen in de provincie waar zij gedeputeerde zijn geworden.
In artikel 33 is geregeld dat zij bij verhuizing naar de provincie in aanmerking
komen voor een verhuiskostenvergoeding en eventueel voor vergoeding van reis- en
pensionkosten in afwachting van de verhuizing. De vergoedingen zijn
onbelast.
Artikel 35 Vergoeding voor het bijwonen van commissievergaderingen
In dit artikel is het presentiegeld voor leden van provinciale commissies
geregeld. Deze bepaling geldt niet voor statenleden en gedeputeerden die in de
commissie zitten. Hun vergoeding is immers al geregeld in de
rechtspositiebesluiten en elders in deze verordening. Uitgezonderd zijn verder
onder meer ambtenaren en bestuurders die in die hoedanigheid in de commissie
zitting hebben. Uitgezonderd zijn tenslotte vertegenwoordigers van
belangengroepen e.d. tenzij hun lidmaatschap tevens in belangrijke mate het
provinciaal belang dient. De hoogte van het presentiegeld wordt bij provinciale
verordening bepaald. Wel is in het Rechtspositiebesluit staten- en
commissieleden het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden
aangegeven. In artikel 35, eerste lid, is de hoogte van de vergoeding bepaald op
het maximale bedrag. Het bedrag van het presentiegeld is geïndexeerd. Het wordt
jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen
overheid. Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig omdat het
bedrag van het presentiegeld is gekoppeld aan het maximumbedrag dat de minister
van BZK jaarlijks bijstelt. Het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden
biedt de mogelijkheid om in de provinciale verordening te regelen dat in
bepaalde gevallen een hoger bedrag aan presentiegeld wordt toegekend dan het
eerder bedoelde maximumbedrag. Dat is geregeld in artikel 35, vierde lid.
Artikelen 38 t/m 40 De procedure van declaratie
In artikel 38 zijn de wijzen van betaling aangegeven. In de artikelen 39 t/m 40
is vervolgens aangegeven in welke gevallen welke betalingswijze aan de orde is
en welke procedurevoorschriften in achtgenomen moeten worden.
Declaratie van vooruitbetaalde kosten
Daarbij gaat het om vergoeding van de volgende kosten:
reis- en verblijfkosten van statenleden;
zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden
reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van
gedeputeerden
reis- en pensionkosten en verhuiskosten;
reis- en verblijfkosten van leden van provinciale commissies
Rechtstreekse facturering bij de provincie
Rekeningen kunnen rechtreeks bij de provincie in rekening worden gebracht in de
volgende gevallen:
deelname aan cursussen, congressen, seminars en symposia door
statenleden en gedeputeerden;
zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden;
reis- en pensionkosten en verhuiskosten
reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van
gedeputeerden.
Overgangsbepaling bij de wijziging i.v.m. de Werkkostenregeling
De fiscale werkkostenregeling is per 1 januari 2011 in werking getreden.
Werkgevers kunnen per 1 januari 2011, 1 januari 2012, 1 januari 2013 of –
uiterlijk – per 1 januari 2014 overstappen op de werkkostenregeling. Totdat de
provincie is overgestapt blijft het oude loonbelastingregime voor belaste en
onbelaste vergoedingen en verstrekkingen voor gedeputeerden en statenleden
bestaan. Dat is geregeld in de daartoe vastgestelde specifieke
overgangsbepaling. Materieel verandert er daardoor in de overgangsperiode niets.
Zolang de provincie nog niet is overgestapt op de werkkostenregeling geldt
hiertoe het volgende:
- a.
de netto vaste onkostenvergoeding van gedeputeerden en statenleden
wordt gebruteerd tegen het hoogste tarief van de loonen
inkomstenbelasting (52%);
- b.
de eventueel voor de verstrekking van computerapparatuur e.d.
verschuldigde belasting wordt de gedeputeerde en het statenlid
vergoed;
- c.
de kilometervergoeding voor zakelijke reizen met de auto van
gedeputeerden blijft ongewijzigd; en
- d.
de salderingsregeling voor de reiskosten van gedeputeerden blijft van
toepassing
Artikel 42 Inwerkingtreding
De verordening treedt op 1 januari 2007 in werking. Bij het hanteren van deze
datum zou de versoberde wachtgeldregeling zoals die thans is opgenomen van
toepassing zijn op de huidige statenleden. Als de versoberde wachtgeldregeling
op 1 januari 2007 in zou gaan voor de zittende statenleden leeft dat op
gespannen voet met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met name het
vertrouwensbeginsel zal worden geschaad omdat de huidige statenleden ervan uit
mogen gaan, zeker nu de zittingsperiode van de staten bijna is beëindigd, dat de
wachtgeldregeling zoals die thans in de verordening rechtspositie, staten- en
commissieleden is opgenomen, van toepassing is. De Algemene Vergadering van het
IPO heeft op 29 juni 2006 uitgesproken dat de in de artikelen 15 tot en met 21
opgenomen versoberde wachtgeldregeling zal moeten ingaan vanaf de nieuwe
statenperiode in 2007. Op zittende statenleden die na de verkiezingen van 2007
niet meer terugkeren blijft de oude wachtgeldregeling van toepassing.
De tegemoetkoming in de ziektekosten voor statenleden zoals is opgenomen in
artikel 14 werkt terug tot 1 januari 2006.