• Geldig sinds 01 januari 2006.
    Geldig tot 24 december 2016.

    Print deze versie:

Inhoud regeling

Regeling vervallen per 24-12-2016

Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006

Geldend van 01-01-2006 t/m 23-12-2016

Intitulé

Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

Gelet op op de artikelen 1:3, vierde lid en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, evenals gelet op de artikelen 10, 11, 19 en 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

besluiten:

I In te trekken; de “Beleidsregel Ruimte voor Ruimte ”, die wij hebben vastgesteld bij besluit van 30 maart 2004 en die bestaat uit de volgende onderdelen: 1.De tekst van de “Beleidsregel Ruimte voor Ruimte”. 2.Memorie van Toelichting, algemeen en artikelsgewijs. 3.Bijlage 1. bij de Memorie van Toelichting “bijzondere definities”.

II Vast te stellen de “Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006”, bestaande uit de volgende onderdelen: 1.De tekst van de “Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006”. 2.Memorie van Toelichting, algemeen en artikelsgewijs. 3.Bijlage 1. bij de Memorie van Toelichting “bijzondere definities”.

Artikel 1 Reikwijdte

Deelname. In het streekplan is voorgeschreven dat de agrarische bedrijfsgebouwen die onderwerp zijn van sloop in het kader van de regeling ruimte voor ruimte, in gebruik moeten zijn of zijn geweest voor de intensieve veehouderij. Om in aanmerking te kunnen komen voor de regeling ruimte voor ruimte moet de aanvraag betrekking hebben op intensieve veehouderijen die op en na 10 september 1999 daadwerkelijk bedrijfsmatig in gebruik waren. Hiervan is sprake indien op 10 september 1999 tot het moment van beëindiging van de intensieve veehouderij als bedoeld in artikel 5 van deze beleidsregel onafgebroken:

  • a.

    voor de intensieve veehouderij een mestnummer is afgegeven;

  • b.

    voor de intensieve veehouderij bij de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen te Assen) rechten voor de intensieve veehouderij waren geregistreerd overeenkomend met tenminste 700 kilogram fosfaat;

  • c.

    voor de activiteiten van de intensieve veehouderij een toereikende milieuvergunning aanwezig was.

Toepassingsgebied.

  • 1.

    In het streekplan is aangegeven dat de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen, die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij, in het kader van de regeling ruimte voor ruimte moet plaatsvinden in één van de reconstructiegebieden in de provincie. Gezien de doelstelling van de reconstructie dient de aanvraag betrekking te hebben op intensieve veehouderijen waarvan de agrarische bedrijfsgebouwen zich bevinden op locaties die gelegen zijn in die delen van de reconstructiegebieden die zijn aangeduid als extensiveringsgebied of verwevingsgebied, met dien verstande dat in laatstgenoemde gebieden alleen locaties in aanmerking komen die niet zijn aan te merken als duurzame locaties voor de intensieve veehouderij.

  • 2.

    Bij intensieve veehouderijen met meerdere locaties komen alleen die locaties in aanmerking die gelegen zijn in het hiervoor genoemde toepassingsgebied. Elders gelegen locaties – in landbouwontwikkelingsgebieden, duurzame locaties voor de intensieve veehouderij in verwevingsgebieden - komen niet in aanmerking.

  • 3.

    Het vereiste dat de aanvraag enkel betrekking mag hebben op intensieve veehouderijen waarvan de agrarische bedrijfsgebouwen die onderwerp zijn van sloop in het kader van de regeling ruimte voor ruimte, zich bevinden op locaties die gelegen zijn in die delen van de reconstructiegebieden binnen de provincie die aangeduid zijn als een extensiveringsgebied of, mits geen sprake is van een duurzame locatie voor de intensieve veehouderij, als een verwevingsgebied, geldt niet voor aanvragen die betrekking hebben op intensieve veehouderijen die beëindigd zijn met gebruikmaking van de Regeling beëindiging veehouderijtakken (Rbv). Voor deze intensieve veehouderijen geldt dat de sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen plaats moeten hebben (gehad) in één van de reconstructiegebieden binnen de provincie om in aanmerking te kunnen komen voor de regeling ruimte voor ruimte.

Artikel 2 Inleidende bepaling

  • 1 De begrippen die voorkomen in de tekst van deze beleidsregel worden gedefinieerd zoals aangegeven in artikel 3.

  • 2 De begrippen die voorkomen in de Memorie van Toelichting op deze beleidsregel en die van belang zijn voor de toepassing er van worden gedefinieerd zoals aangegeven in de bij deze Memorie van Toelichting behorende bijlage 1 “Bijzondere definities”.

Artikel 3 Definities

De begrippen die in deze beleidsregel voorkomen, worden als volgt gedefinieerd:

  • 1.

    Aanvraag: Een verzoek van een gemeentebestuur - het college van burgemeester en wethouders dan wel de gemeenteraad - aan het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant tot planologische medewerking aan de ontwikkeling van één of meerdere ruimte voor ruimtekavel(s) op grond van de regeling ruimte voor ruimte.

  • 2.

    Aanvrager: Het gemeentebestuur - het college van burgemeester en wethouders dan wel de gemeenteraad - dat aan het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant een verzoek richt tot planologische medewerking aan de ontwikkeling van één of meerdere ruimte voor ruimtekavel(s) op grond van de regeling ruimte voor ruimte.

  • 3.

    Initiatief: Een verzoek van een initiatiefnemer aan het gemeentebestuur - het college van burgemeester en wethouders dan wel de gemeenteraad - om (planlogische) medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van één of meerdere ruimte voor ruimtekavel(s) gelegen binnen die gemeente op grond van de regeling ruimte voor ruimte.

  • 4.

    Initiatiefnemer: Degene die bij het gemeentebestuur - het college van burgemeester en wethouders dan wel de gemeenteraad - een verzoek indient om (planlogische) medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van één of meerdere ruimte voor ruimtekavel(s) gelegen binnen die gemeente op grond van de regeling ruimte voor ruimte.

  • 5.

    Streekplan: Het door Provinciale Staten van Noord-Brabant bij besluit van 22 februari 2002, nummer 10/02 E, overeenkomstig artikel 4 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vastgesteld plan “Brabant in Balans”, partieel herzien door Provinciale Staten van Noord-Brabant bij besluit van 3 december 2004.

  • 6.

    Regeling ruimte voor ruimte: De in paragraaf 3.6.2. van het Streekplan opgenomen regeling die het mogelijk maakt om op planologisch aanvaardbare plaatsen een ruimte voor ruimtekavel te ontwikkelen in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die op en na 10 september 1999 in gebruik waren voor de intensieve veehouderij, in combinatie met realisering van milieuwinst ter plaatse.

  • 7.

    Ruimte voor ruimtekavel: Een perceel waarop de mogelijkheid wordt geboden een woning te realiseren op grond van de regeling ‘ruimte voor ruimte’ .

  • 8.

    Agrarisch bedrijf: Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren.

  • 9.

    (Bedrijfs)beëindiging intensieve veehouderij(bedrijf): Het in zijn geheel beëindigen van een intensieve veehouderij die op en na 10 september 1999 in bedrijf was,

  • 10.

    Agrarische bedrijfsgebouwen: Gebouwen die behoren tot de intensieve veehouderij, niet zijnde een woning, die in gebruik zijn of waren voor de huisvesting van dieren en/of voor de uitoefening van de intensieve veehouderij inclusief de eventueel daarbij behorende kelder en mestbassin maar exclusief de aanwezige sleufsilo’s.

  • 11.

    Slopen: Het doen afbreken van de agrarische bedrijfsgebouwen, het afvoeren van puin en afval, inclusief het verwijderen van gevaarlijk afval zoals asbest door een hiervoor gecertificeerd bedrijf, de verwijdering van putten en funderingen en het egaliseren van het perceel.

  • 12.

    Slooplocatie: De plaats waar de te slopen of gesloopte bedrijfsgebouwen van de te beëindigen of beëindigde intensieve veehouderij zich bevinden of bevonden.

  • 13.

    Milieuvergunning: Onherroepelijk geworden vergunning krachtens artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

  • 14.

    Herbestemming: In het geval van een volledige beëindiging van alle agrarische activiteiten op de slooplocatie, de omzetting van de oude bestemming die het agrarische gebruik van het perceel regelt naar een andere bij de omgeving passende bestemming. In het geval van beëindiging van alleen de intensieve veehouderij en handhaving van andere agrarische activiteiten op de slooplocatie, een aanpassing van de oude bestemming waarbij het agrarische bouwblok wordt afgestemd op de omvang van de overblijvende agrarische activiteiten en, voor zover nodig, met aanpassing van de bestemming in die zin dat intensieve veehouderij wordt uitgesloten.

  • 15.

    Bouwblok: Een in een bestemmingplan vastgelegde ruimtelijke eenheid, waarbinnen de bebouwing voor een bestemming dient te worden geconcentreerd.

  • 16.

    Intensieve veehouderij: Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarin het houden van vee of pluimvee de hoofdzaak is.

  • 17.

    Rechten voor de intensieve veehouderij:De gegevens betreffende de mestproductie die bij de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen) voor de intensieve veehouderij tot het moment van doorhaling als bedoeld in artikel 5 van deze beleidsregel zijn geregistreerd.

  • 18.

    Doorhaling van de rechten voor de intensieve veehouderij: De doorhaling van de voor de intensieve veehouderij bij de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen) geregistreerde gegevens betreffende de mestproductie.

  • 19.

    Kennisgeving: Een schriftelijke verklaring van de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen te Assen) waarin vermeld wordt hoeveel rechten voor de intensieve veehouderij zijn doorgehaald, dan wel hoeveel kilogram fosfaat door deze doorhaling uit de markt is genomen door de intensieve veehouderijen waarvan de beëindiging bij de aanvraag is betrokken.

  • 20.

    Beleidsregel: Bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, over de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan ( artikel 1:3 sub 4 Algemene wet bestuursrecht).

  • 21.

    Subsidie ter beëindiging van de intensieve veehouderij: Aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op het beëindigen van de intensieve veehouderij anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

  • 22.

    Salderen van agrarische bedrijfsgebouwen:De optelling van de oppervlakte van te slopen agrarische bedrijfsgebouwen bij de beëindiging van meerdere intensieve veehouderijen om te kunnen voldoen aan de eis dat tenminste 1.000 m2 agrarische bedrijfsgebouwen moet worden gesloopt om in aanmerking te kunnen komen voor de regeling ruimte voor ruimte.

  • 23.

    Bijkopen van fosfaat: Het verwerven, door aankoop of krachtens andere titel, van rechten voor de intensieve veehouderij die een zekere fosfaatwaarde vertegenwoordigen met het doel de aldus aangekochte fosfaatwaarde toe te voegen aan de fosfaatwaarde van de rechten voor de intensieve veehouderij die al geregistreerd waren voor de te beëindigen intensieve veehouderij.

  • 24.

    Duurzame locatie intensieve veehouderij: Een bestaand agrarisch bouwblok met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieuoogpunt ( ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt ( natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het te laten groeien tot een bouwblok van maximaal 2,5 hectaren voor een intensieve veehouderij.

  • 25.

    Handleiding duurzame locaties voor de intensieve veehouderij: De Handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 2 december 2003. Deze Handleiding is als bijlage opgenomen bij de verschillende reconstructieplannen.

Artikel 4 Zekerstellingen “ruimte voor ruimte”.

  • 1 Om te kunnen beoordelen of de aanvraag voldoet aan het bepaalde in de onderdelen 11, 12, en 13 van de regeling ruimte voor ruimte zoals opgenomen in het streekplan dient de aanvraag te voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de aanvraag moet rechtstreeks verband houden met de beëindiging van één of meer intensieve veehouderijen, zoals bedoeld in artikel 5 van deze beleidsregel;

    • b.

      op het moment van indiening van de aanvraag moeten de agrarische bedrijfsgebouwen van de beëindigende intensieve veehouderij als bedoeld in het eerste lid, onder a, gesloopt zijn, een en ander conform artikel 6 van deze beleidsregel;

    • c.

      op het moment van indiening van de aanvraag moet op de slooplocatie(s) voldoende milieuwinst als bedoeld in artikel 7 van deze beleidsregel zijn behaald;

    • d.

      op het moment van indiening van de aanvraag moet op de slooplocatie(s) een passende herbestemming, zoals bedoeld in artikel 8 van deze beleidsregel zijn gelegd;

    • e.

      vast moet staan dat geen van de elementen uit de anti-cumulatiebepaling van artikel 9 van deze beleidsregel van toepassing is ( geweest) op de slooplocatie(s).

  • 2 In het geval een aanvraag betrekking heeft op meerdere intensieve veehouderijen dient de aanvraag ten aanzien van alle bij de aanvraag betrokken intensieve veehouderijen afzonderlijk te voldoen aan de voorwaarden uit de regeling ruimte voor ruimte alsmede deze beleidsregel om in aanmerking te kunnen komen voor de regeling ruimte voor ruimte.

Artikel 5 Bedrijfsbeëindiging

Om in aanmerking te komen voor de regeling ruimte voor ruimte moet op het moment van indiening van de aanvraag sprake zijn van beëindiging van de intensieve veehouderij. Van beëindiging van de intensieve veehouderij is sprake indien voor alle locaties van de intensieve veehouderij die gelegen zijn in het toepassingsgebied als bedoeld in artikel 1 van deze beleidsregel aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a.

    de productie van dierlijke meststoffen is feitelijk beëindigd;

  • b.

    de milieuvergunning die betrekking heeft op de activiteiten van de intensieve veehouderij is ingetrokken al dan niet door wijziging of aanpassing van de milieuvergunning in het geval van handhaving van andere agrarische activiteiten ter plaatse dan de activiteiten die betrekking hebben op de intensieve veehouderij;

  • c.

    de rechten voor de intensieve veehouderij die voor de intensieve veehouderij zijn geregistreerd zijn doorgehaald.

Artikel 6 Sloop en saldering

  • 1 Op het moment van indiening van de aanvraag moeten op de locatie(s) waar de voorgeschreven beëindiging van de intensieve veehouderij plaatsvindt, alle agrarische bedrijfsgebouwen zijn gesloopt, een en ander zoals is omschreven in artikel 3 sub 11 van deze beleidsregel. Om in aanmerking te kunnen komen voor de regeling ruimte voor ruimte dient te worden aangetoond dat minimaal een gezamenlijke oppervlakte van 1.000 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen is gesloopt.

  • 2 Om te komen tot de vereiste oppervlakte te slopen agrarische bedrijfsgebouwen kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid tot het salderen van sloopoppervlakten van de agrarische bedrijfsgebouwen die toebehoren aan verschillende intensieve veehouderijen die in het kader van de regeling ruimte voor ruimte worden beëindigd. Indien dit salderen leidt tot een oppervlakte aan agrarische bedrijfsgebouwen van 1.000 m2 of meer, wordt voldaan aan het vereiste dat minimaal 1.000 m2 agrarische bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt om voor de regeling ruimte voor ruimte in aanmerking te kunnen komen.

  • 3 Indien gebruik wordt gemaakt van de in het tweede lid genoemde mogelijkheid tot salderen gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      de minimale hoeveelheid te slopen oppervlakte agrarische bedrijfsgebouwen per intensieve veehouderij is 200 m2;

    • b.

      de oppervlakte agrarische bedrijfsgebouwen waarmee gesaldeerd wordt, moet eveneens afkomstig zijn van te beëindigen intensieve veehouderijen.

  • 4 In het geval de aanvraag betrekking heeft op één of meerdere ruimte voor ruimtekavel(s) die geprojecteerd is c.q. zijn op de locatie waar de beëindiging van de intensieve veehouderij plaatsvindt en de agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, hoeft op het moment van indiening van de aanvraag de sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen als bedoeld in lid 1 nog niet noodzakelijk te hebben plaatsgevonden.

Artikel 7 Milieuwinst en bijkoopregeling fosfaat

  • 1 Zoals is aangegeven in het streekplan dient op de slooplocatie voldoende milieuwinst te zijn behaald om in aanmerking te kunnen komen voor de regeling ruimte voor ruimte. Aan deze voorwaarde wordt voldaan indien voor iedere te ontwikkelen ruimte voor ruimtekavel middels een kennisgeving van de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen) wordt aangetoond dat op het moment van indiening van de aanvraag tenminste 3.500 kilogram fosfaat uit de markt is genomen als gevolg van doorhaling van de voor het bedrijf voor de slooplocatie(s) geregistreerde rechten voor de intensieve veehouderij.

  • 2 De hoeveelheid fosfaat die op het moment van indiening van de aanvraag uit de markt is genomen overeenkomstig het bepaalde in lid 1, kan niet opnieuw in aanmerking worden genomen bij een andere aanvraag.

  • 3 Indien voor een intensieve veehouderij die in het kader van de regeling ruimte voor ruimte wordt beëindigd onvoldoende rechten voor de intensieve veehouderij zijn geregistreerd om te voldoen aan het in lid 1 bedoelde vereiste om per te ontwikkelen ruimte voor ruimtekavel tenminste 3.500 kilogram fosfaat uit de markt te nemen door doorhaling van de voor de intensieve veehouderij voor de slooplocatie(s) geregistreerde rechten voor de intensieve veehouderij, kan éénmalig fosfaat worden bijgekocht om op die manier op het moment van indiening van de aanvraag aan de vereiste hoeveelheid fosfaat te voldoen. Hierbij geldt een maximum van 2.800 kilo bij te kopen hoeveelheid fosfaat per te beëindigen bedrijf.

  • 4 Als er op een te beëindigen intensieve veehouderij een veelvoud van 1.000 m2 agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is, kan dit onder de volgende voorwaarden leiden tot een hieraan direct gerelateerd aantal ruimte voor ruimtekavels. Aangetoond moet dan worden dat voor de intensieve veehouderij gedurende een periode van tenminste drie jaar direct voorafgaande aan de aanvraag onafgebroken rechten voor de intensieve veehouderij zijn geregistreerd bij de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen) overeenkomend met de eis van 3.500 kilogram fosfaat per te ontwikkelen ruimte voor ruimtekavel. Ook in deze situatie geldt dat eenmalig maximaal 2800 kg fosfaat mag worden bijgekocht alsbedoeld in lid 3 en dat de rechten voor de intensieve veehouderij op het moment van de bedrijfsbeëindiging als bedoeld in artikel 5 van deze beleidsregel zijn door te halen.

  • 5 Als de aanvraag betrekking heeft op het beëindigen van meer dan één intensieve veehouderij dan is het toegestaan om per intensieve veehouderij eenmalig maximaal 2800 kg fosfaat bij te kopen als bedoeld in lid 3.

Artikel 8 Passende herbestemming

  • 1 Bij de aanvraag geldt de eis dat op de slooplocatie een passende herbestemming wordt gelegd ter voorkoming van ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Aan de eis van passende herbestemming is voldaan indien:

    • a.

      In het geval van een volledige beëindiging van alle agrarische activiteiten op de slooplocatie, de omzetting van de oude bestemming die agrarisch gebruik van het perceel mogelijk maakt, naar een andere bij de omgeving passende bestemming.

    • b.

      In het geval van beëindiging van alleen de intensieve veehouderij en handhaving van andere agrarische activiteiten op de slooplocatie, een aanpassing van de oude bestemming, waarbij het bouwblok wordt afgestemd op de omvang van de overblijvende agrarische activiteiten en, voor zover nodig, met aanpassing van de bestemming in die zin dat intensieve veehouderij wordt uitgesloten.

  • 2 Indien op het moment van indiening van de aanvraag nog geen passende herbestemming is gelegd op de slooplocatie als bedoeld in lid 1, dient op het moment van indiening van de aanvraag hiertoe een voorbereidingsbesluit overeenkomstig artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te zijn genomen.

Artikel 9 Anticumulatie

Zoals in het streekplan in het kader van de regeling ruimte voor ruimte is aangegeven wordt geen planologische medewerking aan de ontwikkeling van een ruimte voor ruimtekavel verleend als in redelijkheid op andere wijze tot sanering van de agrarische bedrijfsgebouwen, die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij, kan worden gekomen. Als “zodanig andere redelijke wijze” wordt in elk geval beschouwd de situatie waarin:

  • a.

    de initiatiefnemer op het moment van indiening van de aanvraag, op grond van de Regeling beëindiging veehouderijtakken (Rbv) dan wel enige andere regeling, subsidie heeft genoten voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen waarvan in de aanvraag sprake is;

  • b.

    al op andere wijze gebruik gemaakt is van een gemeentelijke of provinciale regeling gericht op het mogen ontwikkelen van één of meer woningbouwkavels in ruil voor bedrijfsbeëindiging en de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen, die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij.

Artikel 10 Aanvraag

  • 1.

    De aanvraag wordt bij ons college ingediend door het bestuur van de gemeente waarin de te ontwikkelen ruimte voor ruimtekavel(s) gelegen is c.q. zijn.

  • 2.

    De aanvraag bestaat uit een ondertekend verzoek met bijbehorende bescheiden, dat voor elke intensieve veehouderij met de beëindiging waarvan de aanvraag overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 rechtstreeks verband houdt, ten minste omvat:

  • a.

    een verklaring van de aanvrager waaruit blijkt dat de productie van dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 5 sub a van deze beleidsregel op het moment van indiening van de aanvraag feitelijk is beëindigd;

  • b.

    de schriftelijke stukken waaruit blijkt dat het gemeentebestuur de milieuvergunning overeenkomstig artikel 8:26 van de Wet Milieubeheer heeft ingetrokken, dan wel overeenkomstig 8:24 van de Wet Milieubeheer heeft aangevuld, gewijzigd dan wel gedeeltelijk heeft ingetrokken;

  • c.

    een kennisgeving van de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen te Assen) waarin vermeld wordt hoeveel rechten voor de intensieve veehouderij zijn doorgehaald danwel hoeveel kilogram fosfaat uit de markt is genomen;

  • d.

    een duidelijke aanduiding van de ligging van de slooplocatie. Als de slooplocatie is gelegen in een verwevingsgebied moet aan de hand van een toets aan de Handleiding duurzame (project) locaties worden aangetoond dat de locatie niet kan worden aangemerkt als een duurzame locatie voor de intensieve veehouderij;

  • e.

    een kopie van de sloopvergunning alsmede een bewijs van sloop van alle agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik waren voor de intensieve veehouderij, en de daarmee gemoeide gezamenlijke oppervlakte, inclusief een asbestinventarisatie en de eventuele stortingsbonnen voor het aangetroffen asbest. Als zodanig komt in aanmerking een nota van het sloopbedrijf dan wel een gemeentelijke verklaring waaruit de sloop van de bij de aanvraag betrokken agrarische bedrijfsgebouwen blijkt;

  • f.

    indien voor het bedrijf waar de bedrijfsopstallen worden gesloopt, een aanvraag is ingediend bij de Dienst Regelingen (voorheen dienst landelijke service, LASER) voor sloopsubsidie in het kader van de Rbv, moet een verklaring worden afgegeven dat wordt afgezien van uitbetaling van de sloopsubsidie.

  • g.

    indien de initiatiefnemer gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot bijkopen dan wel op andere wijze van verwerven van fosfaatrechten, een (koop)overeenkomst waarin vermeld wordt wie de vervreemder is van de fosfaatrechten, en hoeveel kilo’s fosfaat het aankopen dan wel op de andere wijze van verwerven betreft;

  • h.

    een verklaring van de gemeente dat op de slooplocatie een passende herbestemming is gelegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van deze beleidsregel;

  • i.

    een verklaring van de aanvrager dat geen gebruik is gemaakt van een gemeentelijke regeling als bedoeld in artikel 9 sub b;

  • j.

    Indien de aanvraag geen betrekking heeft op intensieve veehouderijen die deelnemen of deelgenomen hebben aan de Rbv een overzicht vanaf 1999 van de bij de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen) aangemelde rechten voor de intensieve veehouderij.

  • 3.

    Als het gaat om een aanvraag waarbij een intensieve veehouderij wordt ingezet die geen gebruik heeft gemaakt van de Rbv en overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 lid 4 van deze beleidsregel op het moment van indiening van de aanvraag de sloop van de angrarische bedrijfsgebouwen nog niet heeft plaatsgevonden dient naast de in het tweede lid onder a tot en met j genoemde stukken een eigendomsbewijs van de te slopen agrarische bedrijfsgebouwen te worden overgelegd of een overeenkomst waaruit blijkt dat men kan beschikken over de voor de toepassing van de regeling ruimte voor ruimte ingebrachte agrarische bedrijfsgebouwen.

  • 4.

    Indien de aanvrager niet de volledige gegevens en bescheiden heeft overlegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, kunnen wij besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen, maar alleen nadat de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door ons gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

Artikel 11 Beoordeling van de aanvraag

  • 1 Aanvragen die op het tijdstip van indiening bij ons college niet voldoen aan de eisen in de regeling ruimte voor ruimte op het punt van de planologische aanvaardbaarheid van de locatie van de mogelijke ruimte voor ruimtekavel, worden afgewezen op grond van strijdigheid met de regeling ruimte voor ruimte.

  • 2 Aanvragen die op het tijdstip van indiening bij ons college wel voldoen aan de eis van planologische aanvaardbaarheid van de locatie van de mogelijke ruimte voor ruimtekavel, doch als niet volledig moeten worden aangemerkt op het punt van de verstrekte informatie benodigd voor de beoordeling van de aanvraag overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van deze beleidsregel en verder uitgewerkt in de artikelen 5, 6, 7, 8, 9 en 10 van deze beleidsregel, worden, in de gevallen dat de aan de aanvraag ontbrekende elementen aan een voorlopige beoordeling van de planlogische aanvaardbaarheid niet in de weg staan, in behandeling genomen.

  • 3 De behandeling van de aanvraag zoals bedoeld in het tweede lid, leidt tot een principe-uitspraak over de planologische aanvaardbaarheid van de locatie van de mogelijke ruimte voor ruimtekavel, gericht aan de aanvrager en leidt voorts tot opgave van de gegevens en documenten benodigd voor de verdere beoordeling van de aanvraag overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van de beleidsregel en verder uitgewerkt in de artikelen, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 van de beleidsregel.

  • 4 De aanvrager levert de informatie en documenten zoals bedoeld in het tweede en het derde lid binnen 3 maanden na de datum van de principe-uitspraak.

  • 5 Indien niet is voldaan aan de in het vierde lid neergelegde eis van het nader verstrekken van de benodigde informatie en documenten ter aanvulling van de aanvraag zal de aanvraag worden afgewezen.

Artikel 12 Hardheidsclausule

  • 1 Ons college kan bij het beoordelen van aanvragen afwijken van de onderhavige beleidsregel in die gevallen dat onverkorte toepassing van de onderhavige beleidsregel voor een of meer belanghebbenden onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde gevallen alsmede in gevallen die niet zijn geregeld in deze beleidsregel beslist ons college naar redelijkheid en billijkheid.

Artikel 13 Overgangsregeling

  • 1 Deze beleidsregel is van toepassing op aanvragen die op of na de dag van inwerkingtreding van deze beleidsregel zijn ingediend naar aanleiding van een initiatief dat op of na 1 januari 2006 aan de aanvrager in behandeling is gegeven door de initiatiefnemer. Op aanvragen die zijn ingediend vóór de dag van inwerkingtreding van deze beleidsregel blijft de Beleidsregel Ruimte voor Ruimte, vastgesteld bij besluit van 30 maart 2004, kenmerk 53/04, van toepassing.

  • 2 Op aanvragen die op of na de dag van inwerkingtreding van de beleidsregel zijn ingediend naar aanleiding van een initiatief dat vóór 1 januari 2006 aan de aanvrager in behandeling is gegeven door de initiatiefnemer is deze beleidsregel niet van toepassing mits de aanvraag binnen één jaar na de dag van inwerkingtreding van deze beleidsregel bij ons is ingediend. Deze aanvragen worden beoordeeld in overeenstemming met de Beleidsregel Ruimte voor Ruimte, vastgesteld bij besluit van 30 maart 2004, kenmerk 53/04. Om een beroep te kunnen doen op deze overgangsregeling dient bij de aanvraag een verklaring van de aanvrager te zijn gevoegd waaruit blijkt dat het initiatief vóór 1 januari 2006 aan de aanvrager in behandeling is gegeven.

Artikel 14 Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als “Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006”.

Artikel 15 Bekendmaking en mededeling

Het besluit tot vaststelling van de “Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006” wordt bekend gemaakt door openbare bekendmaking in het “Provinciaal Blad van Noord-Brabant”. Zoveel mogelijk tegelijkertijd met deze bekendmaking wordt het besluit toegezonden aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in Noord-Brabant en aan de Provinciale Planologische Commissies.

Artikel 16 Inwerkingtreding

De “Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006” treedt in werking de dag na de openbare bekendmaking.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 20 december 2005
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter J.R.H. Maij-Weggen
de secretaris drs. W.G.H.M. Rutten

Memorie van Toelichting

1. Algemeen

In het Streekplan Noord-Brabant 2002, “Brabant in Balans”, partieel herzien bij besluit d.d. 3 december 2004 van Provinciale Staten, is de regeling ruimte voor ruimte opgenomen. Deze regeling heeft mede tot doel “ de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen, die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij, de bouw van woningen op passende locaties toe te staan in afwijking van de programmering van de woningbouw, of indien nodig, in afwijking van de beleidslijnen voor zuinig ruimtegebruik of de regel dat geen burgerwoningen mogen worden toegevoegd aan het buitengebied”.

Het Streekplan geeft op de pagina’s 125 en 126 nadere invulling aan de regeling ruimte voorruimte. Onderdeel 14 van de regeling geeft, in samenhang met de op pagina 145 en 146 opgenomen regels omtrent uitwerking, Gedeputeerde Staten de bevoegdheid in een beleidsbrief genoemde regels nader in te vullen en te verduidelijken.

Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt door verzending van een beleidsbrief aan de colleges van burgemeester en wethouders van 26 juni 2001, nr. 763360/ 763362, met als onderwerp “Ruimte voor Ruimte”, van 16 oktober 2001, nr. 763360/788640 met als onderwerp “Ruimte voor Ruimte/tweede tranche Rbv” en 22 januari 2002 nr. 693992/808805, met als onderwerp “Ruimte voor Ruimte/ongewenste herbouw na sloop”. Daarna is bij brief van 18 februari 2003, met als kenmerk 894298/894312 aan de colleges van burgemeester en wethouders van alle gemeenten in Noord-Brabant gewezen op de inwerkingtreding van het “Besluit beleidsregel milieuwinst Ruimte voor Ruimte”. Daarbij is toegezonden één exemplaar van het “Provinciaal Blad van Noord-Brabant, uitgegeven 26 februari 2003, nr. 16/2003, waarin het “Besluit beleidsregel milieuwinst Ruimte voor Ruimte” is gepubliceerd.

Deze beleidsregels beogen zo duidelijk mogelijk aan te geven aan welke voorwaarden een aanvraag voor de regeling ruimte voor ruimte dient te voldoen voordat aan een verzoek om planologische medewerking onzerzijds aan de ontwikkeling van een ruimte voor ruimtekavel overeenkomstig de regeling ruimte voor ruimte kan worden verleend.

De (planologische) regeling ruimte voor ruimte is onderdeel van een pakket aan maatregelen, dat bekend staat als het Pact van Brakkenstein. In dit bestuursakkoord hebben de vijf Reconstructieprovincies (Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg) met de rijksoverheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten afspraken gemaakt over de terugdringing van het mestoverschot. De hoofddoelstelling van de ruimte voor ruimtebenadering is volgens het Pact van Brakkenstein dat in de zogenoemde concentratiegebieden 21 miljoen kilo fosfaat uit de markt wordt genomen, zijnde het Nederlandse mestoverschot. Daarnaast wordt beoogd om een bijdrage te leveren aan de verbetering van het aanzien en de kwaliteit van het landschap.

Om dit te bereiken heeft de Minister van LNV in de (subsidie-)Regeling beëindiging veehouderijtakken (Rbv) voor de concentratiegebieden van de intensieve veehouderij een aanvullende subsidiemogelijkheid opgenomen voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen. Deze subsidie is aanvullend op de - landelijk geldende - subsidiemogelijkheid voor de beëindiging van een of meer veehouderijtakken op een bedrijf, in de vorm van de vergoedingen voor het inleveren van dier- of mestrechten.

De sloopsubsidies die door LNV worden uitbetaald, worden door de reconstructieprovincies (voor)gefinancierd. Als tegenprestatie mogen in de gezamenlijke reconstructieprovincies 6.000 extra woningen worden gebouwd waarvan ongeveer de helft in de provincie Noord-Brabant. Volgens het Pact van Brakkenstein is het de bedoeling dat de reconstructieprovincies de bouwkavels voor deze extra woningen zelf (doen) uitgeven, zodat zij daarmee opbrengsten genereren waaruit de sloopsubsidies kunnen worden terugverdiend.

In januari 2002 heeft de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van zogeheten ruimte voor ruimtekavels in samenwerking met private partners de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte (ORR) opgericht. Het is de bedoeling dat de ORR door het uitgeven van ruimte voor ruimtekavels de sloopvergoedingen terugverdient die betaald zijn aan stoppende agrariërs. Voor iedere 1.000 m2 gesloopte agrarische bedrijfsruimte, waar door het Ministerie van LNV (Dienst Regelingen, voorheen dienst landelijke service, LASER) aan de bedrijfsbeëindiger subsidie is verstrekt voor de sloop van stallen, mag de ORR één woningbouwkavel ontwikkelen.

Naast de Ontwikkelingsmaatschappij kunnen ook andere initiatiefnemers een verzoek aan het gemeentebestuur richten om planologische medewerking bij de realisering van ruimte voor ruimtekavels. De onderhavige beleidsregel geeft een nadere invulling aan de criteria uit de regeling ruimte voor ruimte van het Streekplan Brabant in Balans die verband houden met het sloopobject of de slooplocatie. Het gaat dan om de aanhef van de regeling in relatie tot de punten 11, 12 en 13, waarin vijf zekerheden worden geëist, te weten: • er moet sprake zijn van de beëindiging van een intensieve veehouderij: • de bedrijfsgebouwen voor de intensieve veehouderij moeten worden gesloopt, waarbij geldt dat voor elke 1.000 m2 die gesloopt wordt de mogelijkheid bestaat één ruimte voor ruimtekavel te ontwikkelen; • er moet milieuwinst zijn behaald door het uit de markt nemen van tenminste 3.500 kg fosfaat voor elke ruimte voor ruimtekavel die wordt ontwikkeld; • elke slooplocatie moet worden voorzien van een passende herbestemming; • planologische medewerking aan een ruimte voor ruimtekavel wordt niet verleend indien in redelijkheid op andere wijze tot sanering van de agrarische bedrijfsgebouwen kan worden gekomen.

Deze beleidsregel gaat niet in op de andere criteria van de regeling ruimte voor ruimte. Deze andere criteria betreffen vooral de planologische inpassing van de ruimte voor ruimtekavels, zowel wat betreft de programmering voor de woningbouw (‘richtgetallen’), als wat betreft de ruimtelijke omstandigheden.

2. De verhouding tussen het Streekplan en de Rbv

Zoals in onderdeel 1 van deze toelichting is vermeld, zijn de regeling ruimte voor ruimte uit het Streekplan 2002 en de (subsidie)Regeling beëindiging veehouderijtakken van de Minister van LNV onderdelen van hetzelfde beleidspakket, te weten het Pact van Brakkenstein. Tussen beide regelingen bestaat in formele zin geen verband; elke regeling heeft haar eigen formele grondslag, haar eigen werkingsgebied, haar eigen specifieke oogmerken en haar eigen totstandkomingsprocedure.

Aangezien beide regelingen echter gericht zijn op dezelfde hoofddoelstelling, te weten het leveren van een bijdrage aan het terugdringen van het mestoverschot en aan de verbetering van het landschap, ligt het voor de hand de toepassing ervan zoveel als mogelijk op elkaar af te stemmen. In deze beleidsregel is dit op de volgende wijze gebeurd: • Diverse begripsbepalingen van deze beleidsregel zijn ontleend aan de Rbv. Waar begrippen uit het Streekplan Noord-Brabant 2002, in deze beleidsregel worden gebruikt, zijn deze op gelijke wijze gedefinieerd. • Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van de sloop van ‘agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij’ in de zin van de aanhef van de regeling ruimte voor ruimte van het Streekplan is aansluiting gezocht bij de peildatum van 10 september 1999, die was opgenomen in artikel 8 van de oorspronkelijke versie van de Rbv (regeling van 17 maart 2000, Stcrt 2000, nr. 55). Op deze datum is de brief van het Kabinet aan de Tweede Kamer verschenen over de Integrale aanpak van de mestproblematiek, waarin reeds een bedrijfsbeëindigingsregeling is aangekondigd (Stukken Tweede Kamer 26 729, nr. 1). Alleen agrarische bedrijfsgebouwen voor de intensieve veehouderij die op de peildatum bestonden en tot het moment van bedrijfsbeëindiging in gebruik zijn of waren van de intensieve veehouderij, zien wij als bedrijfsgebouwen in de aangegeven zin van de regeling ruimte voor ruimte zoals opgenomen in het Streekplan. • Wat betreft de samenloop van een subsidie voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij en planologische medewerking aan de ontwikkeling van een ruimte voor ruimtekavel, heeft afstemming in zoverre plaatsgevonden dat in artikel 9 met zoveel woorden tot uitdrukking is gebracht dat planologische medewerking is uitgesloten indien reeds een sloopsubsidie is genoten op grond van de Rbv. Stoppende agrariërs moeten derhalve kiezen: ofwel voor de ontvangst van een sloopsubsidie op grond van de Rbv (of een andere subsidieregeling), ofwel voor de planologische medewerking aan een ruimte voor ruimtekavel.

Wat het laatste punt betreft wijzen wij er overigens op dat ook in de Rbv een bepaling is opgenomen om de samenloop van een sloopsubsidie en het kunnen ontwikkelen van een ruimte voor ruimte kavel tegen te gaan. Zie in dit verband de Rbv, artikel 13. In de toelichting bij dit artikel is de achtergrond duidelijk weergegeven: indien een agrariër zelf het recht heeft om een woning te bouwen op de plaats van de te slopen of gesloopte gebouwen, dan beschikt hij daardoor over voldoende financiële armslag voor de betaling van de sloopkosten en de compensatie van het waardeverlies van de stallen.

3. Bijzondere positie West-Brabant.

Volgens de regeling ruimte voor ruimte, zoals die is opgenomen in het streekplan, kan buiten de reconstructiegebieden alleen een ruimte voor ruimtekavel worden ontwikkeld in afwijking van het gemeentelijke woningbouwprogramma, als de sloop en de milieuwinst worden gerealiseerd in de reconstructiegebieden. Als de sloop en de milieuwinst behaald worden buiten de reconstructiegebieden, dus voornamelijk in West-Brabant, dan maakt de regeling ruimte voor ruimte in het Streekplan Noord-Brabant 2002 geen afwijking van het woningbouwprogramma mogelijk. In dat geval kan met een beroep op de regeling ruimte voor ruimte wel een kavel worden ontwikkeld in een kernrandzone of een bebouwingscluster, indien de gemeente daarvoor woningbouwkavels uit het eigen woningbouwprogramma beschikbaar stelt.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Reikwijdte

In artikel 1 wordt nog eens expliciet aangegeven welke intensieve veehouderijbedrijven voor de regeling ruimte voor ruimte in aanmerking komen. Het gaat om bedrijven die op en na de peildatum, 10 september 1999, daadwerkelijk bedrijfsmatig in gebruik waren. Dit is het geval als de intensieve veehouderij voldoen aan de in artikel 1 onder a tot en met c genoemde voorwaarden. Bedrijven die op de peildatum al waren beëindigd komen derhalve niet voor de regeling ruimte voor ruimte. Hetzelfde geldt voor bedrijven die na de peildatum zijn gestopt en die daarna alleen administratief- technisch maar niet daadwerkelijk weer in bedrijf zijn c.q. waren om op deze manier alsnog in aanmerking te komen voor de regeling. Indien op een intensieve veehouderij die in het kader van de regeling ruimte voor ruimte wordt beëindigd op het moment van de aanvraag niet een hoeveelheid van minimaal 700 kilo fosfaat aanwezig is, wordt er bij de beoordeling van de aanvraag van uit gegaan dat de beëindiging van het betreffende bedrijf of bedrijven, waarop de aanvraag betrekking heeft, onvoldoende milieuwinst oplevert en op grond daarvan niet in aanmerking komt voor de regeling ruimte voor ruimte.

De regeling ruimte voor ruimte bepaalt dat de vereiste bedrijfsbeëindiging in de intensieve veehouderij en de sloop van de bedrijfsgebouwen die voor de intensieve veehouderij in gebruik zijn of waren, moeten plaatsvinden in de reconstructiegebieden. Deze algemene formulering heeft als onbedoeld neveneffect dat de regeling in principe ook van toepassing is voor gebieden of locaties gelegen in de reconstructiegebieden waar de intensieve veehouderij in het kader van de reconstructie juist ontwikkelingsmogelijkheden heeft gekregen in plaats van dat er in die gebieden wordt gestreefd naar sanering van deze bedrijfstak. Vanwege het doel dat met de reconstructie wordt beoogd, ligt het beleidsmatig weinig voor de hand dat de regeling ruimte voor ruimte wordt ingezet voor de beëindiging van intensieve veehouderijen in gebieden of op locaties waar deze bedrijfstak duidelijke ontwikkelingsmogelijkheden heeft. Met de onderhavige aanpassing van de beleidsregel ruimte voor ruimte wordt hierin voorzien.

Ter toelichting merken wij nog het volgende op. Op 22 april 2005 hebben Provinciale Staten de zeven reconstructieplannen vastgesteld. Hiermee is duidelijkheid geschapen over de vraag waar de intensieve veehouderij ontwikkelingsruimte krijgt en waar dit niet het geval is. Ontwikkelingsmogelijkheden zijn er in de landbouwontwikkelingsgebieden en op locaties in verwevingsgebieden die zijn aan te merken als duurzame locaties voor de intensieve veehouderij.

Tijdens de behandeling op 4 maart 2005 van de Beleidsevaluatie ruimte voor ruimte hebben Provinciale Staten aangegeven er op te willen aansturen dat het inzetten van de regeling in landbouwontwikkelingsgebieden en op duurzame locaties minder aantrekkelijk wordt gemaakt. Met de aanpassing van de beleidsregel willen wij hieraan tegemoet komen.

De landbouwontwikkelingsgebieden zijn in de reconstructieplannen op perceelsniveau begrensd zodat duidelijk is waar deze zijn gelegen. Dit geldt niet voor de duurzame locaties voor de intensieve veehouderij in verwevingsgebieden. De reconstructieplannen geven niet concreet aan welke locaties als zodanig zijn aan te merken. Met behulp van de “Handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij” uit 2003 kan echter voor elke concrete situatie worden beoordeeld of het gaat om een duurzame locatie of niet.

De onderhavige aanpassing van de beleidsregel ruimte voor ruimte bakent het gebied waar de sloop van opstallen en bedrijfsbeëindiging in de intensieve veehouderij via de regeling ruimte voor ruimte wordt gestimuleerd af tot de extensiveringsgebieden en tot niet duurzame locaties in verwevingsgebieden. Bedrijven met meerdere locaties met intensieve veehouderij komen in aanmerking voor de regeling, maar alleen voor de locaties die gelegen zijn in het hiervoor genoemde toepassingsgebied.

Bij bedrijfsbeëindiging die heeft plaatsgevonden via de Rbv geldt de afbakening tot extensiveringsgebieden en tot niet duurzame locaties in verwevingsgebieden niet. Deze bedrijven zijn destijds beëindigd in de verwachting dat eventueel gebruik gemaakt kon worden van de regeling ruimte voor ruimte overeenkomstig de beleidsregel ruimte van ruimte zoals toen van toepassing. Het is niet redelijk dat voor bedrijven die al zijn beëindigd en nu blijken te liggen in landbouwontwikkelingsgebieden of op duurzame locaties in verwevingsgebieden achteraf niet meer in aanmerking zouden kunnen komen voor de regeling ruimte voor ruimte.

Artikel 2 Inleidende bepalingen

Artikel 2 maakt een onderscheid tussen de definities zoals deze gehanteerd worden in de beleidsregel en de daarbij behorende bijlagen zelf en een aantal definities zoals genoemd in bijlage C. De definities in bijlage C verwijzen met name naar begrippen waarvan het toepassingsgebied raakt aan het toepassingsgebied van de regeling ruimte voor ruimte zoals de Rbv-regeling en enige andere aanverwante regelingen. De bijlage C is opgenomen omdat de definities die in aanverwante regelingen zijn opgenomen van belang kunnen zijn bij de toepassing van de beleidsregel.

Artikel 3 Definities

Over het algemeen zullen de definities voor zich spreken. In de lijst van definities ontbreekt de term ‘bouwrecht’. Deze term die in de praktijk veelvuldig wordt gebruikt, suggereert ten onrechte dat indien aan alle voorwaarden en zekerstellingen voor de aanvraag voor de ontwikkeling van een ruimte voor ruimtekavel wordt voldaan, er een bouwrecht zou zijn ontstaan. Van het recht om een ruimte voor ruimtewoning te bouwen kan pas sprake zijn als aan alle voorwaarden van de regeling ruimte voor ruimte is voldaan en er een bouwvergunning overeenkomstig artikel 44 van de Woningwet is afgegeven door het college van burgemeester en wethouders.

Bijzondere aandacht wordt gevraagd voor het begrip aanvrager. Degene die de aanvraag voor medewerking aan een ruimte voor ruimtekavel indient, is ofwel het college van burgemeester en wethouders ofwel de raad van de desbetreffende gemeente. Het college van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad dient overeenkomstig artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een aanvraag om een verklaring van geen bezwaar bij ons in. De gemeenteraad biedt overeenkomstig de procedure van artikel 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het bestemmingsplan dat de ontwikkeling van een of meer ruimte voor ruimtekavels mogelijk moet maken, ter goedkeuring aan ons college aan.

Degene die bij het gemeentebestuur een verzoek indient om medewerking voor de realisering van een ruimte voor ruimtewoning wordt binnen het bestek van deze beleidsregel niet als aanvrager, maar als initiatiefnemer en dus als belanghebbende bij een aanvraag aangeduid.

In tegenstelling tot de vorige beleidsregel is het begrip “gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging” vervallen. Om in aanmerking te komen voor de regeling ruimte voor ruimte dienen op een locatie alle intensieve veehouderijactiviteiten te worden beëindigd. Het is dus niet meer toegestaan om één tak, bijvoorbeeld varkens af te stoten en met pluimvee door te gaan of uit te breiden. Vandaar dat gesproken wordt over bedrijfsbeëindiging intensieve veehouderij. Nu de regeling vooral is gericht op bedrijfsbeëindiging in extensiveringsgebieden ligt een volledige beëindiging van de intensieve veehouderij voor de hand. Een uitzondering hierop geldt voor bedrijven met meer dan één locatie, waarvan niet alle locaties liggen in het toepassingsgebied van de regeling als bedoeld in artikel 1 van de beleidsregel. De bedrijfsvoering voor de intensieve veehouderij kan worden gecontinueerd op die locaties die buiten het toepassingsgebied van de regeling vallen.

Artikel 4 Zekerstellingen betreffende de slooplocatie

Artikel 4 is het hart van de beleidsregel. Het artikel is uitputtend bedoeld, de voorwaarden zijn cumulatief. Aan alle voorwaarden moet worden voldaan, wil een aanvraag om planologische medewerking bij het provinciebestuur kans van slagen hebben. Deze voorwaarden hebben alle betrekking op het feit dat Provinciale Staten bij de vaststelling van het Streekplan het nodige gewicht heeft toegekend aan een rechtvaardige verdeling van een schaars goed, zoals de mogelijkheid om een extra kavel te kunnen ontwikkelen. Daarom moet worden voorkomen dat deelnemers aan de regeling ruimte voor ruimte op oneigenlijke wijze gebruik maken van de regeling.

De regeling ruimte voor ruimte is bedoeld als flankerend beleid voor bedrijfsbeëindigers, beleid dat voortvloeit uit het Pact van Brakkenstein. Dat betekent ook, dat bedrijven die vóór 10 september 1999 niet meer in bedrijf waren, buiten de werking van de regeling ruimte voor ruimte vallen. Ook kan geen gebruik worden gemaakt van een instrument voor bedrijfsbeëindiging in situaties waar niet of niet bedrijfsmatig wordt geproduceerd.

De vijf noodzakelijke voorwaarden waaraan moet worden voldaan, voordat het gemeentebestuur een aanvraag bij het provinciebestuur doet om planologische medewerking, - te weten bedrijfsbeëindiging, sloop, milieuwinst, passende herbestemming voor de slooplocatie en het voorkomen van cumulatie met andere regelingen of voorzieningen -, worden nader uitgewerkt in de artikelen 5, 6, 7, 8 en 9 van deze “Beleidsregel Ruimte voor Ruimte 2006”.

Een aanvraag kan betrekking hebben op de beëindiging van meerdere intensieve veehouderijen. In dat geval dient elk bedrijf afzonderlijk te voldoen aan de zekerheden die in artikel 4 zijn gevraagd en verder worden uitgewerkt in de artikelen 5, 6, 7, 8, en 9

Artikel 5

Voorwaarde voor deelname aan de regeling ruimte voor ruimte is dat er sprake is van beëindiging van de volledige intensieve veehouderij op de bedrijfs- c.q. slooplocatie. Voorafgaand aan de Rbv zijn er twee landelijke beëindigingsregelingen van het Ministerie van LNV geweest, waarbij mest- en dierproductierechten met subsidie uit de markt werden genomen. De eerste regeling betreft de BEVARregeling, de tweede, de “Opkoopregeling varkensrechten”. Deze laatste regeling is eind juli 1999 gesloten. Degenen die gebruik hebben gemaakt van een van deze regelingen hebben door deelname aan deze regelingen hun bedrijf dus beëindigd voor 10 september 1999. Dat de rechten voor de intensieve veehouderij door de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen) pas na deze datum doorgehaald zijn, is louter administratief. De datum van 10 september 1999 wordt expliciet genoemd in de Regeling beëindiging veehouderijtakken (Rbv) en is als peildatum ook overgenomen in deze Beleidsregel Ruimte voor Ruimte 2006”. De regeling ruimte voor ruimte gaat ervan uit dat deelnemers aan eerdere regelingen door hun keuze hebben ingestemd met de vergoedingen voor de beëindiging van hun bedrijf. Artikel 8, tweede lid van de Rbv sluit deelnemers aan andere, voorgaande regelingen als BEVAR en “Opkoopregeling Varkensrechten”, uit van deelname aan Rbv. Doel van de regeling ruimte voor ruimte is dat mensen die voldeden aan de Rbvcriteria ook zelf een kavel kunnen ontwikkelen. Deelnemers aan BEVAR en “Opkoopregeling varkensrechten” voldoen niet aan deze criteria.

Artikel 5 geeft aan wanneer een intensieve veehouderij als beëindigd kan worden beschouwd. Fysieke beëindiging ziet op de situatie dat er geen productie van meststoffen meer plaatsvindt op het bedrijf, met andere woorden, na de beëindiging worden er geen dieren meer gehouden op een wijze die als intensieve veehouderij wordt aangemerkt. Op het moment van aanvraag voor een ruimte voor ruimtekavel mag het bedrijf weliswaar fysiek al wel beëindigd zijn, maar aangetoond moet worden, dat het bedrijf op en na de peildatum van 10 september 1999 in bedrijf was conform het gestelde in artikel 1. Is dit niet het geval dan komt het bedrijf niet in aanmerking voor de regeling ruimte voor ruimte.

De milieuvergunning moet op het moment van de aanvraag zijn ingetrokken voor zover deze betrekking heeft op de intensieve veehouderij.

Daarnaast dienen bij het beëindigen van de intensieve veehouderij de rechten voor de intensieve veehouderij te worden doorgehaald door de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen te Assen). Aan deze voorwaarde moet op het moment van indiening van de aanvraag zijn voldaan.

Indien er op een intensieve veehouderij sprake is van onevenwichtigheid tussen de aanwezige oppervlakte agrarische bedrijfsgebouwen en het nog aanwezige aantal rechten voor de intensieve veehouderij wordt er vanuit gegaan dat de beëindiging te weinig milieuwinst, zoals bedoeld in het Streekplan Noord-Brabant 2002, oplevert. Dat is het geval indien er op een agrarische bedrijfsruimte van 1.000 m2 minder dan 700 kilo’s fosfaat geproduceerd worden. Zie hiervoor ook artikel 7 Milieuwinst.

Artikel 6

Onder sloop wordt verstaan het afbreken van de agrarische bedrijfsgebouwen, het afvoeren van puin en afval, het inventariseren en selectief verwijderen van asbesthoudende materialen, het verwijderen van putten en fundering en egalisering van het perceel. De sloop mag uitsluitend worden uitgevoerd op basis van een door het college van burgemeester en wethouders verleende sloopvergunning. Een kopie hiervan moet bij de aanvraag worden overgelegd. Eventueel aanwezige asbest moet worden geïnventariseerd en verwijderd door een daartoe gecertificeerd bedrijf. Door de eisen ontleend aan reguliere wet- en regelgeving als voorwaarde voor medewerking aan ruimte voor ruimte te stellen, wordt beoogd de naleving daarvan te bevorderen, met name als het gaat om de verwijdering van asbest .

Bedrijfsopstallen die zijn ingericht voor de intensieve veehouderij maar die op 10 september 1999 hiervoor niet in gebruik waren, worden beschouwd als leegstaande stallen. Deze ‘leegstaande’ stallen kunnen op geen enkele wijze worden ingezet voor de regeling ruimte voor ruimte. De intensieve veehouderij wordt in deze situatie als al beëindigd beschouwd. Het nog in gebruik zijn van stallen kan alleen worden aangetoond door het hebben aangemeld van minimaal 700 kg fosfaat voor de intensieve veehouderij bij de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen).

De initiatiefnemer moet voor elke ruimte voor ruimtekavel die wordt ontwikkeld minimaal 1.000 m2 agrarische bedrijfsgebouwen slopen. Het is niet noodzakelijk dat de aanvraag betrekking heeft op de beëindiging van één bedrijf en de sloop van de aanwezige bedrijfsopstallen op dat bedrijf. Een aanvraag kan ook ingediend worden op basis van de beëindiging van meer dan één intensieve veehouderij, zolang elk bedrijf afzonderlijk maar voldoet aan de zekerheden die in artikel 4 zijn gevraagd en verder worden uitgewerkt in de artikelen 5, 6, 7, 8, en 9.

De sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen moet zeker gesteld zijn. In eerdere beleidsbrieven en in de toelichting op de Partiële Herziening van het Streekplan 1992 wordt ervan uitgegaan dat “er in principe eerst gesloopt moet zijn, voordat de bouw van de nieuwe woning kan plaatsvinden. Indien de sloop nog niet heeft plaatsgevonden, moet de belanghebbende bij de aanvraag de sloop zekerstellen, bijvoorbeeld door een overeenkomst waarin de sloop op overtuigende en afdwingbare wijze is geregeld”.

In deze beleidsregel wordt er in artikel 6 vanuit gegaan dat er bij de aanvraag al feitelijk is gesloopt. Overeenkomsten en zekerstellingen met bankgarantie zijn moeilijk afdwingbaar en eventuele rechtsvorderingen uit hoofde van dergelijke overeenkomsten zullen zeker niet in alle gevallen waarin sloop uitblijft tot een bevredigend resultaat leiden. Van daadwerkelijke sloop voorafgaande aan het moment van de aanvraag om planologische medewerking voor de ontwikkeling van een ruimte voor ruimtekavel kan worden afgezien indien de bouw van een ruimte voor ruimtewoning plaatsvindt op de slooplocatie zelf.

Uiteraard dient bij de sloop rekening te worden gehouden met cultuurhistorische aspecten. Deze eis is gesteld in artikel 7 van de regeling ruimte voor ruimte in het Streekplan. Bij het verlenen van sloopvergunningen zullen gemeenten derhalve moeten bezien welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en indien dat het geval is, eventueel een sloopvergunning moeten weigeren.

Artikel 7 Milieuwinst

Bij volledige bedrijfsbeëindiging dient de initiatienemer het gemeentebestuur te verzoeken de milieuvergunning conform artikel 8.26 van de Wet milieubeheer in te trekken. Indien alleen de intensieve veehouderij wordt beëindigd en er nog andere activiteiten overblijven die milieuvergunningplichtig zijn moet deze overeenkomstig artikel 8.24 van de Wet milieubeheer te worden gewijzigd of aangepast.

Het criterium milieuwinst behoeft nadere verklaring. Doel van de Rbv is het uit de totale landelijke markt halen van 21,5 miljoen kilo fosfaat. In het kader van het Pact van Brakkenstein is afgesproken dat de reconstructieprovincies 6.000 extra woningen mogen bouwen om de sloopsubsidie van de agrarische bedrijfsgebouwen te kunnen bekostigen. Concreet komt het er daarom op neer dat per te ontwikkelen ruimte voor ruimtekavel 3.500 kg fosfaat uit de markt moet worden genomen. In de praktijk van de uitvoering van de Rbv blijkt dat per bedrijfsbeëindiging gemiddeld meer dan 5.000 kilo fosfaat uit de markt genomen wordt en dat er gemiddeld ongeveer 1.500 m2 agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. De eis van het uit de markt nemen van 3.500 kg fosfaat en het slopen van 1.000 m2 agrarische bedrijfsruimte voor elke ruimte voor ruimtekavel is alleszins redelijk.

In de Partiële Herziening van het Streekplan 1992 en in de eerder genoemde beleidsbrieven wordt ervan uitgegaan dat op de slooplocatie sprake moet zijn van substantiële milieuwinst. Onder substantiële milieuwinst moet worden verstaan het uit de markt halen in de vorm van het doorhalen van 3.500 kg fosfaat per te ontwikkelen ruimte voor ruimtekavel. In de Ruimte voor ruimtekrant die alle houders van een mestnummer in Nederland in september 2000 hebben ontvangen, wordt deze norm expliciet genoemd. Bij brief van 18 februari 2003, nr. 894298/894312, hebben wij de norm voor substantiële milieuwinst nogmaals onder de aandacht van de colleges van burgemeester en wethouders van de Noord- Brabantse gemeenten gebracht.

Het gaat bij het criterium milieuwinst om niet-grondgebonden rechten. Het Streekplan Noord-Brabant 2002 spreekt namelijk van beëindiging van de intensieve veehouderij als middel om milieuwinst te bereiken. De Rbv spreekt niet van het aantal fosfaatrechten, maar van fosfaatproductie afkomstig van niet-grondgebonden, dier- of mestproductierechten.

Het gaat daarbij om pluimveerechten als de kippen- of kalkoenentak wordt beëindigd, varkensrechten als de varkenstak wordt beëindigd en (tot 1 januari 2006) mestproductierechten als de rundveetak beëindigd wordt. Deze rechten voor de intensieve veehouderij worden vervolgens omgerekend naar aantal kg fosfaat. De aanvraag moet dan ook een gekwantificeerd overzicht bevatten van de behaalde of de te behalen milieuwinst aan kg fosfaat en de milieurechten moeten zijn ingeleverd bij de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen te Assen). Dit moet worden aangetoond door een kennisgeving van de doorhaling van rechten.

Het uitgangspunt dat sprake moet zijn van milieuwinst brengt voorts met zich mee dat agrarische bedrijfsgebouwen, welke niet of slechts in zeer beperkte mate in gebruik waren voor de intensieve veehouderij, niet voor de regeling in aanmerking komen. Er is voor de ondergrens van 700 kg fosfaat gekozen als parallel met de 200 m2 ondergrens van te slopen agrarische bedrijfsgebouwen, wat 20% is van de vereiste hoeveelheid. De 700 kilogram fosfaat is eveneens 20% van de hoeveelheid die uit een oogpunt van substantiële milieuwinst is vereist.

Hetzelfde geldt voor de situaties waarin de hoeveelheid rechten voor de intensieve veehouderij, onevenredig klein is in verhouding tot de omvang van de te slopen agrarische bedrijfsgebouwen. Vandaar de ondergrens van het moeten doorhalen 3.500 kg fosfaat en het moeten slopen van 1.000 m2 staloppervlakte voor elke te ontwikkelen ruimte voor ruimtekavel.

Indien bij een bedrijfsbeëindiging in het kader van ruimte voor ruimte niet voldoende fosfaat aanwezig is om het aantal kavels te realiseren dat mogelijk is gelet op de omvang van de bedrijfsgebouwen, die worden gesloopt, kan per beëindigend bedrijf éénmalig maximaal 2.800 kg fosfaat worden bijgekocht. Indien een aanvraag voor ruimte voor ruimte betrekking heeft op de beëindiging van meer dan één bedrijf dan kan elk bedrijf waarop de aanvraag betrekking heeft éénmalig maximaal 2.800 kg fosfaat bijkopen. Het is niet van belang of de bij te kopen hoeveelheid fosfaat afkomstig is van varkens of pluimvee.

Een bedrijf dat beëindigt, kan dus niet vaker dan éénmalig 2.800 kg fosfaat bijkopen. Om te voorkomen dat dit toch gebeurt, dient bij de aanvraag voor ruimte voor ruimte inzicht te worden verschaft in de hoeveelheid aanwezige fosfaat op het beëindigende bedrijf of bedrijven in de periode vanaf 10 september 1999. Dit geldt niet voor bedrijven waar het uit de markt halen van fosfaat heeft plaatsgevonden via de Rbv.

De milieuwinst dient nadrukkelijk ter plaatse te worden gerealiseerd. Dat wil zeggen dat de eventueel aan te kopen hoeveelheid fosfaat dient te worden bijgeschreven op het mestnummer horend bij de locatie waar wordt gesloopt. Onder ‘uit de markt worden genomen’ wordt verstaan dat de rechten voor de intensieve veehouderij zijn doorgehaald bij de Dienst Regelingen (voorheen het Bureau Heffingen te Assen). Er moet dus een gekwantificeerd overzicht worden verstrekt van de rechten die zijn doorgehaald.

Rechten die voor 10 september 1999 zijn doorgehaald of die om een andere reden uit de markt zijn gehaald of niet meer kunnen worden doorgehaald, kunnen niet of niet meer ingezet worden voor de regeling ruimte voor ruimte. Een voorbeeld van rechten die niet meer kunnen worden doorgehaald wordt gevormd door de mestproductierechten. Deze rechten worden door een wijziging van de wet per 1 januari 2006 niet meer geregistreerd waardoor de rechten niet meer kunnen worden doorgehaald. Deze rechten tellen alleen mee indien zij voor de datum van 1 januari 2006 aantoonbaar zijn doorgehaald op het mestnummer van het beëindigend bedrijf.

Rechten die zijn doorverkocht, tellen ook niet mee, deze worden immers niet uit de markt genomen.

Indien op een bedrijf meer fosfaat aanwezig is dan de vereiste 3.500 kg per te ontwikkelen ruimte voor ruimtekavel dan hoeft het deel dat niet nodig is om aan dit criterium te voldoen niet te worden doorgehaald.

Het is bedrijven die beëindigen toegestaan indien op het bedrijf fosfaten met een hoge aanschafprijs aanwezig zijn deze fosfaten te ruilen met fosfaten met een lagere aanschafprijs en deze goedkopere fosfaten door te laten halen om aan de voorwaarden van milieuwinst in het kader van regeling ruimte voor ruimte te kunnen voldoen. Voor deze goedkopere fosfaten geldt wel dat deze inzetbaar zijn voor de intensieve veehouderij en ook door te halen zijn.

Artikel 8 Passende herbestemming en mogelijkheden tot herbouw

Op het moment dat een aanvraag wordt ingediend voor ruimte voor ruimte, is het noodzakelijk dat er geen herbouw van nieuwe bedrijfsopstallen stallen kan plaatsvinden. De regeling ruimte voor ruimte heeft een ontsteningsdoelstelling en is nadrukkelijk geen herinvesteringssubsidie. Gemeenten dienen dus zo snel mogelijk een voorbereidingsbesluit op grond van artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te nemen. In de uitvoeringspraktijk blijkt het nemen van voorbereidingsbesluiten niet tot problemen te leiden. In de meeste gevallen slagen de gemeenten erin om binnen een jaar een ontwerp-bestemmingsplan dat voorziet in een passende herbestemming ter inzage te leggen. In geval van volledige bedrijfsbeëindiging wordt het agrarische bouwblok verwijderd en wordt de voormalige agrarische bedrijfswoning doorgaans tot burgerwoning bestemd. In beginsel kan er maximaal 200 m2 aan bijgebouwen blijven staan. Indien ook alle bijgebouwen gesloopt zijn, bestaat de mogelijkheid tot herbouw van bijgebouwen, bijvoorbeeld een vrijstaande garage. De maatvoering voor deze bijgebouwen is afhankelijk van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Het Streekplan geeft geen uitsluitsel over de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen. Gezien de doelstelling van ontstening wordt de hoeveelheid m2 aan bijgebouwen echter gemaximeerd op 200 m2. Het Streekplan geeft aan dat na meedoen aan de regeling ruimte voor ruimte een passende bestemming moet worden gelegd waardoor het oprichten van nieuwe bebouwing wordt uitgesloten. Als er nog agrarische bedrijfsactiviteiten over blijven ligt verkleining van het bouwblok tot een ‘bouwblok’ op maat’ het meest in de rede. Voorwaarde is dat de resterende agrarische bedrijfstak ‘bedrijfsmatig’ is.

Artikel 9 Anticumulatie

De regeling ruimte voor ruimte is specifiek bedoeld voor sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of zijn geweest is voor de intensieve veehouderij, dus na bedrijfsbeëindiging overeenkomstig de Rbv. Concreet betekent dit iemand die reeds op andere wijze subsidie of vergoeding heeft ontvangen voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen niet meer in aanmerking kan komen voor de regeling ruimte voor ruimte.

Dit geldt eveneens voor de situatie dat de belanghebbende op andere wijze dan via de regeling ruimte voor ruimte een woning zou kunnen bouwen op een planologisch aanvaardbare locatie. Te denken valt dan aan locaties waar de bestemming reeds nu of op korte termijn een bouwtitel op kan leveren.

De redactie van artikel 9 sluit aan bij die van artikel 13 van paragraaf 3.6.2. van het Streekplan Noord-Brabant 2002; planologische medewerking aan een ruimte voor ruimtekavel wordt niet verleend indien op enige andere redelijke wijze sanering mogelijk is.

Met name het onder a van artikel 9 van deze beleidsregel gestelde vraagt specifieke aandacht. Indien een deelnemer aan de Rbv sloopsubsidie heeft aangevraagd en na vaststelling van de subsidie ook uitgekeerd heeft gekregen wordt hij geacht op ‘enige andere redelijke wijze’ te zijn vergoed voor de sanering van zijn agrarische bedrijfsgebouwen. Concreet betekent dit dat na het moment van vaststelling van het bedrag van de subsidie en eventuele terugbetaling van het ontvangen bedrag aan Rbv-subsidie, dit geen wijziging brengt in de positie van de belanghebbende en zijn aanspraak op een ruimte voor ruimtekavel. Er kan geen sprake zijn van terugbetaling van de subsidie aan de Dienst Regelingen (voorheen LASER) om daardoor alsnog in aanmerking te kunnen komen voor ruimte voor ruimte. Eventuele terugbetaling van de genoten sloopsubsidie levert geen verandering op ten opzichte van het in Streekplan Noord-Brabant 2002, in § 3.6.2. onder artikel 13 van de regeling ruimte voor ruimte gestelde.

Terugbetaling van bevoorschotte subsidie met de bedoeling alsnog in aanmerking te komen voor een ruimte voor ruimtekavel is slechts mogelijk vóórdat de sloopsubsidie is vastgesteld. Een uitgekeerd voorschot kan dan worden terugbetaald, tegelijkertijd met de mededeling dat het verzoek om subsidievaststelling wordt ingetrokken. Is dat het geval dat kan degene die ook sloopsubsidie heeft aangevraagd, eventueel alsnog in aanmerking komen voor ruimte voor ruimte.

Het moment van subsidievaststelling geldt als moment waarop definitief is gekozen voor subsidiëring van de sloop via de Rbv in plaats van de mogelijkheid van ruimte voor ruimte. Hiervoor is gekozen omdat dat het eerste juridische moment is waarop een Rbv-er aan zijn keuze gehouden kan worden.

In de praktijk worden aanvragers geconfronteerd met het feit dat de planologische procedure langer duurt dan de periode waarin de Rbv-deelnemer verplicht is zijn subsidie vast te laten stellen. Dat kan de aanvrager van een of meer ruimte voor ruimtekavel in de situatie brengen dat hij af moet zien van sloopsubsidie, terwijl er nog geen zicht is op planologische medewerking aan de ontwikkeling van een of meer ruimte voor ruimtekavel. Met de Dienst Regelingen (voorheen LASER) is de afspraak gemaakt dat in deze situaties, waarin de mogelijkheid voor ruimte voor ruimte op de slooplocatie zelf (vgl. artikel 32, Rbv) nog niet duidelijk is, de aanvrager om uitstel van de vaststelling van sloopsubsidie voor de periode van één jaar kan verzoeken. Deze verzoeken moeten bij ons College worden ingediend, waarna wij het Bureau Regelingen zullen verzoeken de mogelijke sloopsubsidie één jaar later vast te stellen. Wij benadrukken dat in die situaties waarin de sloopsubsidie reeds is vastgesteld en de subsidie is uitbetaald, er geen medewerking meer wordt verleend aan de toepassing van de regeling ruimte voor ruimte.

De Rbv geeft in artikel 32 de verplichting uitbetaalde subsidie terug te storten indien binnen een termijn van vijf jaren na vaststelling van de subsidie voor het slopen van de agrarische bedrijfsruimten, die in gebruik waren voor de intensieve veehouderij, op de slooplocatie zelf alsnog de mogelijkheid wordt geboden een woning te bouwen.

Zowel het Streekplan Noord-Brabant 2002, in bovengenoemd artikel 13 van de regeling ruimte voor ruimte als deze beleidsregel gaat er van uit dat na vaststelling en uitbetaling van de sloopsubsidie er géén recht ontstaat op een ruimte voor ruimtekavel bij het terugstorten van de ontvangen subsidie. Dat een ruimte voor ruimtekavel eventueel op de slooplocatie ontwikkeld kan worden, doet daar niet aan af.

Artikel 10 Aanvraag

Het gemeentebestuur dat aan het provinciebestuur om planologische medewerking aan een ruimte voor ruimteontwikkeling verzoekt, moet de aanvraag zo volledig mogelijk indienen. Daarvoor is een aantal plausibele redenen te geven. Uitgangspunt is dat een aanvraag zodanig compleet is dat op basis van de overlegde gegevens besluitvorming kan plaatsvinden overeenkomstig de eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt.

Een aantal van de gevraagde gegevens is bij de gemeenten fysiek beschikbaar. Ook zijn het de gemeenten die over alle planologisch relevante gegevens beschikken en op basis daarvan aan een verzoek om aan een ruimte voor ruimteontwikkeling medewerking willen verlenen. De initiatiefnemer heeft ook zelf een informatieplicht. De gegevens met betrekking tot doorhaling van de hoeveelheid fosfaten en eventuele subsidiebeschikkingen worden door de Dienst Regelingen (voorheen respectievelijk het Bureau Heffingen en LASER) rechtstreeks aan de belanghebbenden toegezonden.

Doordat het gemeentebestuur betrekkelijk ‘dicht op de burger zit’ en toezicht op de naleving van bouw- en sloopactiviteiten nauw aansluit op taken die onder verantwoordelijkheid van gemeenten liggen, ligt het voor de hand dat de controle op sloop ook in gemeentelijke handen ligt.

Initiatiefnemers die geen gebruik hebben gemaakt van de Rbv dienen het eigendomsbewijs van de te slopen agrarische bedrijfsgebouwen of een overeenkomst inzake het kunnen beschikken over te slopen bedrijfsgebouwen te overleggen. Deze eis wordt gesteld om te voorkomen dat zowel de initiatiefnemer als degene die agrarische bedrijfsgebouwen inbrengt zich beiden als aanvrager voor een ruimte voor ruimtekavel opwerpt.

Het is evident dat het gemeentebestuur bij het niet volledig voldoen aan de aanvraag, conform artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag met de ontbrekende gegevens aan te vullen.

Artikel 11 Beoordeling van de aanvraag

In beginsel dient bij de aanvraag aan alle voorwaarden voor deelname aan de regeling ruimte voor ruimte te zijn voldaan. Het voldoen aan alle voorwaarden vóóraf kan voor sommige initiatiefnemers een financieel risico’s betekenen zodanig dat daarmee de toegankelijkheid van de regeling beperkt zou worden. Wij willen aan die bezwaren uit de praktijk tegemoet komen door een soort van voorlopige beoordeling, en wel op het punt van de planologische aanvaardbaarheid, te introduceren. Door in het ‘voortraject’ hierover al een principeuitspraak te doen, is de betrokken initiatiefnemer beter in staat de kansrijkheid van de aanvraag te beoordelen en kan hij zich een beter beeld vormen over de mogelijke risico’s.

Het eerste lid geeft aan wat de afwijzingsgrond is in het geval dat een aanvraag in het kader van de regeling ruimte voor ruimte niet voldoet aan de in het Streekplan Noord-Brabant 2002 of in deze beleidsregel gestelde eisen.

Het tweede en derde lid geven aan dat ook onvolledige aanvragen beoordeeld kunnen worden. Tevens wordt aangegeven, de procedure waarlangs tot aanvulling van de gegevens van de aanvraag kan worden gekomen. Wij zullen aangeven welke gegevens en documenten nog verstrekt moeten worden voordat een definitieve beoordeling van de aanvraag plaats kan vinden.

Het vierde lid van artikel 11 bevat de termijn waarbinnen de aanvraag volledig gemaakt kan worden.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Hoewel voor beleidsregels geldt dat het betreffende bestuursorgaan een inherente afwijkingsbevoegdheid heeft, is er voor gekozen om in deze beleidsregel expliciet een hardheidsclausule op te nemen om tot afgewogen besluitvorming te kunnen komen in die gevallen waarin strikte toepassing van de beleidsregel wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zou zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De regeling geeft daarmede in de tekst van de beleidsregels toepassing aan het beginsel dat is neergelegd in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 13 Overgangsregeling

De “Beleidsregel Ruimte voor Ruimte 2006” is grotendeels gelijk aan de vorige beleidsregel ruimte voor ruimte. Een verschil is wel dat het toepassingsgebied nu wordt beperkt tot extensiveringsgebieden en tot locaties in verwevingsgebieden die niet zijn aan te merken als duurzame locaties voor de intensieve veehouderij. De situatie kan zich voordoen dat initiatiefnemers al bezig waren met de voorbereiding voor het verkrijgen van een ruimte voor ruimtekavel voor een locatie die niet onder dit toepassingsgebied valt. Zij krijgen de gelegenheid om binnen één jaar na het in werking treden van deze beleidsregel hun aanvraag in te dienen bij ons college. Aanvragen die binnen dat jaar bij ons college worden ingediend zullen worden beoordeeld aan de hand van de “Beleidsregel Ruimte voor Ruimte” vastgesteld bij besluit van 30 maart 2004, kenmerk 53/04, mits het initiatief tot de ontwikkeling van een ruimte voor ruimtekavel al voor 1 januari 2006 aan de aanvrager in behandeling is gegeven. De aanvraag moet compleet zijn zodat hij in behandeling kan worden genomen. In veel gevallen zal het bij ons college niet bekend zijn of er sprake is van een initiatief dat al voor 1 januari 2006 bij de aanvrager in behandeling is. De voorbereidingen spelen zich meestal nog af op gemeentelijk niveau bijvoorbeeld doordat er een verzoek is ingediend om voor een bepaalde locatie gebruik te kunnen maken van de regeling ruimte voor ruimte. Wij zullen een aanvraag waarbij een beroep wordt gedaan op de overgangsregeling alleen met toepassing van die regeling behandelen als het gemeentebestuur verklaart dat er sprake is van een lopend initiatief.

Bijlage 1 bij de Memorie van Toelichting op de “Beleidsregel Ruimte voor Ruimte”

“Bijzondere definities”

In deze bij de “Beleidsregels Ruimte voor Ruimte” behorende bijlage C “Bijzondere definities” worden de in een aantal aanverwante wetten, regelingen en de Memorie van Toelichting op de beleidsregels voorkomende begrippen, die van belang zijn voor de toepassing van deze beleidsregel als volgt gedefinieerd; “ Ontleend aan het Streekplan 2002 “Brabant in Balans

  • 1.

    Pact van Brakkenstein:

    Een samenhangend pakket van bestuurlijke afspraken, neergelegd in een gezamenlijke overeenkomst daterend van 15 maart 2000 tussen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV), het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) en de provincies Gelderland, Overijssel, Utrecht Noord-Brabant en Limburg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, welke dient als afsprakenkader betreffende het te voeren beleid op de beleidsterreinen stank en ammoniak, ruimte voor ruimte, pilots reconstructie, en de sturing en financiering van dat beleid, een en ander als bedoeld in de omschrijving op pagina 125 van het Streekplan 2002

  • 2.

    Bebouwingscluster:

    Een verzameling van gebouwen bij een kruispunt van wegen in het buitengebied.

  • 3.

    Kernrandzone:

    Een gedeelte van het buitengebied dat grenst aan de bebouwde kom, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar.

  • 4.

    Gebouw:

    Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt.

  • 5.

    Herbouwen:

    Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een gebouw.

  • 6.

    Buitengebied:

    Het gebied buiten de bebouwde kom en buiten het gebied dat op grond van een vigerend ruimtelijk plan als toekomstig onderdeel van de bebouwde kom kan worden aangemerkt. Kleine kernen, gehuchten en buurtschappen waarvoor geen bebouwde kom is vastgesteld, worden tot het buitengebied gerekend.

  • 7.

    Omzetten van bouwblok:

    Aanbrengen van een wijziging in de regeling die ten grondslag ligt aan de ruimtelijke eenheid ‘bouwblok’ die in een bestemmingsplan is vastgelegd. Ontleend aan de Meststoffenwet

  • 8.

    Grondgebonden deel van het varkensrecht:

    Grondgebonden deel van het varkensrecht als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Wet herstructurering varkenshouderij;

  • 9.

    Niet-grondgebonden deel van het varkensrecht

    Varkensrecht verminderd met het grondgebonden deel van het varkensrecht;

  • 10.

    Pluimveerecht:

    Pluimveerecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel aj, van de Meststoffenwet;

  • 11.

    Kennisgeving van het vervallen van het varkensrecht:

    Kennisgeving van het vervallen varkensrecht als bedoeld in artikel 30 van de Wet herstructurering varkenshouderij;

Wetstechnische informatie

Regeling vervallen per 24-12-2016

Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006

Geldend van 01-01-2006 t/m 23-12-2016

Algemeen

Overheidsorganisatie Noord-Brabant
Organisatietype Provincie
Officiële naam regeling Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006
Citeertitel Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006
Vastgesteld door gedeputeerde staten
Onderwerp ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp reconstructie, ruimtelijke ordening
Indeling regeling Overig
Regeling onder de Omgevingswet Nee
Externe bijlagen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht, art. 1:3 lid 4
  2. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81
  3. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:82
  4. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:83
  5. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:84
  6. Wet op de Ruimtelijke Ordening besluiten, art. 10
  7. Wet op de Ruimtelijke Ordening besluiten, art. 11
  8. Wet op de Ruimtelijke Ordening besluiten, art. 19
  9. Wet op de Ruimtelijke Ordening besluiten, art. 28

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze beleidsregel vervangt de Beleidsregel Ruimte voor Ruimte 2004.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen Dit overzicht bevat alleen gepubliceerde versies.

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2006 24-12-2016 nieuwe regeling

20-12-2005

Provinciaal Blad, 2005, 206

1151510