BIJLAGE 1, zoals bedoeld in artikel 3 van de regeling nadeelcompensatie
MOOP
Wijze van nadeelberekening
MOOP
Voor de wijze van nadeelberekening bestaat het volgende onderscheid in kabels en leidingen:
langsleidingen, de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 2 van deze regeling;
kruisende leidingen, de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 3 van deze regeling;
buitenleidingen, de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 4 van deze regeling.
MOOP
Voor de kabels en leidingen genoemd onder 1, 2 en 3 geldt dat allereerst de kosten van een verlegging bepaald moeten worden. Van deze kosten worden de voordelen afgetrokken die voortvloeien uit een verlegging. Het aldus berekende bedrag is het nadeel dat een kabel- of leidingbeheerder lijdt door een verlegging. De wijze van nadeelberekening is in deze bijlage vastgelegd.
Wijze waarop de omvang van het nadeel wordt bepaald
MOOP
Bij het vaststellen van de omvang van het nadeel als gevolg van het verleggen van een kabel of leiding worden de volgende uitgangspunten en berekeningsmethoden gehanteerd:
Nadeel wordt gedefinieerd als: de kosten die gemaakt moeten worden om de verlegging uit te voeren. De hoogte van de kosten van een verlegging wordt gecorrigeerd indien zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet.
Uitgangspunt bij de bepaling van de omvang van het nadeel bij een verlegging zijn de werkelijke verleggingkosten. Deze omvatten alle directe kosten die de verzoeker moet maken om de kabel of leiding te verleggen. Concreet gaat het om de volgende kostencomponenten:
materiaalkosten;
kosten van het uit en in bedrijf stellen;
kosten van ontwerp en begeleiding;
uitvoeringskosten.
Aan de berekeningswijze van de kosten van een verlegging liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:
Bij het bepalen van het nadeel bij een verlegging wordt aansluiting gezocht bij het onteigeningsrecht;
Verleggingen dienen te worden gerealiseerd op basis van een technisch adequaat alternatief dat tegen de maatschappelijk laagste kosten gerealiseerd kan worden.
Bij de berekening tot vaststelling van de hoogte van de kosten voor het verleggen van een kabel of leiding worden de componenten vermogensschade en inkomensschade niet als uitgangspunt genomen.
Nadeelberekening
Artikel 1
- 1
De hoogte van verleggingskosten van een kabel of leiding wordt vastgesteld aan de hand van de werkelijke verleggingkosten, deze bestaan uit:
- -
- -
kosten van het uit en in bedrijf stellen;
- -
kosten van ontwerp en begeleiding;
- -
- 1
De hoogte van de kosten wordt gecorrigeerd indien zich door de verlegging of aanpassing van de kabel of leiding een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet.
Artikel 2
Onder materiaalkosten worden onder meer kosten van bedrijfseigen materialen verstaan die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen kabel of leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies. Hieronder worden in elk geval verstaan: kosten van kabel- en of leidingcomponenten, kosten van elektro-technische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen, kosten van bouw-materialen, alsmede kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht. Ook de kosten van het transport van materialen naar de bouwplaats vallen onder het begrip materiaalkosten.
Artikel 3
Onder de kosten van het uit en in bedrijf stellen worden verstaan:
kosten van het spannings- of productloos maken van de kabel of leiding alsmede de kosten van het weer in bedrijf stellen van de kabel of leiding;
kosten samenhangend met tijdelijke voorzieningen van operationele aard nodig om de levering tijdens de uitvoering van een verlegging te waarborgen, zoals extra kosten van personele aard ten behoeve van bedrijfsvoering en hulp-middelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en nood-aggregaten.
Artikel 4
Voor de bepaling van de kosten van ontwerp en begeleiding kunnen de volgende werkzaamheden worden onderscheiden:
onderzoek;
voorontwerp;
definitief ontwerp;
bestek;
aanbesteding en gunning;
detaillering ten behoeve van de uitvoering;
directievoering;
oplevering;
onderhoud- en garantietermijn.
Voor de hoogte van de hier opgesomde kosten zijn de werkelijke kosten het uitgangs-punt. Deze kosten inzichtelijk en narekenbaar zijn. Zonodig kan een beroep op de hardheidsclausule (artikelen 6 en 10) gedaan worden.
Artikel 5
Onder uitvoeringskosten worden onder meer verstaan:
kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaam-heden (zoals werkputten en ondersteuningen);
kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van als direct gevolg van de onderhavige werkzaamheden verlaten kabels of leidingen. De ter plaatse vrijgekomen materialen zijn c.q. worden het eigendom van de leiding-beheerder;
kosten van constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk (zoals overkluizingen en mantel-buizen);
kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard: alle tijdelijke fysieke kabel- en leidingverbindingen die de leidingbeheerder moet aanleggen en later buiten bedrijf stellen in het kader van de door Gedeputeerde Staten gevraagde verlegging;
de kosten van een CAR-verzekering;
de eenmalige kosten verbonden aan het vestigen van zakelijke rechten.
Artikel 6
Er wordt een aftrek nieuw voor oud toegepast indien sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen. Onder technisch versleten wordt verstaan: kabels of leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van 5 jaar verstreken zal zijn. Een aftrek nieuw voor oud vindt plaats op basis van een contante waardeberekening waarbij wordt uitgegaan van de technische levensduur van de betreffende kabel of leiding. Indien delen van een zelfstandige eenheid vervangen moeten worden, wordt voor de berekening uitgegaan van de integrale kosten van de vervanging van de gehele zelfstandige eenheid onder toerekening van een evenredig deel van de kosten aan het te vervangen onderdeel. De technische levensduur van een aantal soorten kabels en leidingen wordt bepaald aan de hand van het overzicht dat hierna volgt. De technische levensduur van soorten kabels of leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen wordt naar redelijkheid bepaald.
Leidingen met een technische levensduur van 100 jaar en ouder worden niet geacht aan veroudering onderhevig te zijn: voor het bepalen van de hoogte van de kosten voor het verleggen van dergelijke leidingen geldt geen aftrek nieuw voor oud. De hoogte van de kosten van een verlegging wordt voorts gecorrigeerd als zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet doordat de capaciteit van de leiding toeneemt, de leiding meer druk kan verdragen (verhoging van de drukklasse), een evident verkeerde ligging wordt opgeheven, constructiefouten worden opgeheven, een foutieve keuze van leidingmaterialen wordt opgeheven voorzover deze de technische levensduur significant zou kunnen beïnvloeden, er sprake is van achterstallig onderhoud eveneens gepaard gaand met een significante verkorting van de technische levensduur of er sprake is van een noodzakelijke reconstructie van oudere opstallen. Bij een reconstructie van oudere opstallen kan afhankelijk van de situatie een correctie nieuw voor oud worden toegepast conform de relevante bepalingen van de Onteigeningswet, waarbij dan een eventuele vergroting van de functionaliteit eveneens in mindering gebracht kan worden op de vergoeding.
Overzicht technische levensduur
Het onderstaande overzicht is niet uitputtend zodat de technische levensduur van een kabel of leiding die niet in dit overzicht is opgenomen naar redelijkheid en billijkheid bepaald dient te worden.
Waterleidingen
Materiaal | Diameterrange [mm] | Verwachte technische levensduur [jaar] |
| | |
Transportleidingen | | |
Staal | > 300 | > 100 |
Beton | > 300 | > 100 |
Asbestcement | > 300 | 70 |
Nodulair GIJ | > 300 | > 100 |
Laminair GIJ | > 300 | > 100 |
PVC vóór 1975 | > 315 | 40 |
PVC van en na 1975 | > 315 | 70 |
PE | > 300 | 70 |
GVK | > 300 | > 100 |
Distributieleidingen | | |
Asbestcement | 50-300 | 70 |
Nodulair GIJ | 80-300 | > 100 |
Laminair GIJ | 80-300 | 80 |
PVC vóór 1975 | 32-315 | 40 |
PVC van en na 1975 | 32-315 | 70 |
PE | 60-300 | 70 |
Staal | 60-300 | 80 |
Aansluitleidingen
Kleinere leidingen (tot 50 mm) niet relevant, grotere conform de distributieleidingen.
Gasleidingen
Materiaal | Verwachte technische levensduur [jaar] |
| |
Transportleidingen (8, 4 en 1 bar) | |
Staal | > 100 |
Nodulair GIJ | > 100 |
PE 1e en 2e generatie | 70 |
PE 3e generatie | > 100 |
Distributieleidingen (100 en 30 mbar) | |
Asbestcement | 70 |
Staal | 80 |
Nodulair GIJ | > 100 |
Laminair GIJ | > 100 |
PE 1e en 2e generatie | 70 |
PE 3e generatie | > 100 |
Slv PVC | > 100 |
HPVC | 70 |
Elektriciteitskabels
Materiaal | Verwachte technische levensduur [jaar] |
| |
Hoogspanningsmasten | |
Stalen masten | > 100 |
Transportkabels (>30 kV) | |
Oliedruk kabel
| 55 |
Oliedruk kabel >1970 | 70 |
Gasdrukpijpkabel | 70 |
Gepantserd papier lood kabel (GPLK) | 60 |
(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie | 20 |
(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet water-dicht of voorzien van waterboombestendige isolatie | 40 |
(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie | 70 |
Distributiekabel middenspanning (tot 30 kV)
Materiaal | Verwachte technische levensduur [jaar] |
Gepantserd papier lood kabel (GPLK) | 60 |
(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie | 20 |
(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet water-dicht of voorzien van waterboombestendige isolatie | 40 |
(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie | 70 |
Distributiekabels laagspanning (0,4 kV)
Aardgas Kl, K2 en K3 transportleidingen (> 8 bar)
Materiaal | Diameter [mm] | Verwachte technische levensduur [jaar] |
Staal | >100 | > 100 |
Bijlage 2, zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de regeling nadeelcompensatie
Vergoedingspercentage
Het nadeel bij een verlegging van een langsleiding wordt bepaald op basis van bijlage 1 waarna, afhankelijk van de ouderdom van de ingetrokken vergunning, aan de hand van bijgaande tabellen de vergoeding bepaald wordt. De tabellen concretiseren een aftrek “maatschappelijk risico”: bij een verlegging van een langsleiding vanwege een droog of nat infrastructuurwerk is de vergoeding bij een in te trekken vergunning die ouder is dan 10 respectievelijk 20 jaar nihil, met dien verstande dat de kosten voor begeleiding en ontwerp ongeacht de leeftijd van de langsleiding worden vergoed.
Vergoedingspercentage droge infrastructuur:
Gedurende de eerste vijf jaren bedraagt het vergoedingspercentage 100 (voorzienbaarheidsperiode). Gedurende het begin van het 6e jaar tot het einde van het 10e jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80 naar 0 (80/5 = 16% per jaar, 8% per half jaar, 4% per 3 maanden en 1,33% per maand), conform onderstaande tabel. Voor zover noodzakelijk wordt de vergoeding tot maximaal detailniveau per maand berekend.
Vergoedingspercentage natte infrastructuur:
Gedurende de eerste vijf jaren bedraagt het vergoedingspercentage 100 (voorzienbaarheidsperiode). Vanaf het begin van het 6e jaar tot het einde van het 20e jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80 naar 0 (80/15 = 5,33% per jaar, 2,67% per half jaar, 1,34% per 3 maanden en 0,44% per maand), conform onderstaande tabel. Voor zover noodzakelijk wordt de vergoeding tot maximaal detailniveau per maand berekend.
Jaren | Droge infrastructuur | Natte infrastructuur |
1e | 100,00 % | 100,00 % |
2e | 100,00 % | 100,00 % |
3e | 100,00 % | 100,00 % |
4e | 100,00 % | 100,00 % |
5e | 100,00 % | 100,00 % |
6e | van 80,00 % tot 64,00 % | van 80,00 % tot 74,67 % |
7e | van 64,00 % tot 48,00 % | van 74,67 % tot 69,33 % |
8e | van 48,00 % tot 32,00 % | van 69,33 % tot 64,00 % |
9e | van 32,00 % tot 16,00 % | van 64,00 % tot 58,67 % |
10e | van 16,00 % tot 1,33 % | van 58,67 % tot 53,33 % |
11e | 0 % | van 53,33 % tot 48,00 % |
12e | 0 % | van 48,00 % tot 42,67 % |
13e | 0 % | van 42,67 % tot 37,33 % |
14e | 0 % | van 37,33 % tot 32,00 % |
15e | 0 % | van 32,00 % tot 26,67 % |
16e | 0 % | van 26,67 % tot 21,33 % |
17e | 0 % | van 21,33 % tot 16,00 % |
18e | 0 % | van 16,00 % tot 10,67 % |
19e | 0 % | van 10,67 % tot 5,33 % |
20e | 0 % | van 5,33 % tot 0,44 % |
21e en verder | 0 % | 0 % |
BIJLAGE 3, zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de regeling nadeelcompensatie
Vergoeding kruisende leiding
Het nadeel bij een verlegging van een kruisende leiding wordt bepaald op basis van bijlage 1.
De vergoeding voor een verlegging van een kruisende leiding bestaat uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoeringskosten. Materiaalkosten en de kosten van het uit en in bedrijf stellen komen niet voor vergoeding in aanmerking.
BIJLAGE 5 Toelichting bij de bijlagen 1 tot met 4
MOOP
Bijlage 1, bedoeld in artikel 3 van deze regeling nadeelcompensatie
Wijze waarop de omvang van de schade wordt bepaald
MOOP
Hier wordt uiteengezet welke uitgangspunten en berekeningsmethoden Gedeputeerde Staten hanteren bij het vaststellen van de omvang van het nadeel als gevolg van een verlegging van een kabel of leiding.
MOOP
Kabels en leidingen zijn incourante objecten. Ze kunnen nadat ze zijn gelegd niet meer op de “markt verhandeld” worden. Dat betekent dat Gedeputeerde Staten bij de berekening van de vergoeding de werkelijke verleggingkosten als uitgangspunt neemt. Dat zijn alle directe kosten die de verlegger moet maken om de kabel of leiding te verleggen. Verleggingen moeten plaatsvinden op basis van technisch adequate alternatieven. Verleggingen moeten tegen de maatschappelijk laagste kosten gerealiseerd worden, er moet gestreefd worden naar optimalisatie. Dit betekent dat bij een verlegging gekozen moet worden voor het meest aantrekkelijke alternatief, zonder dat dit nadelen oplevert voor de verlegger en de provincie ten opzichte van de meest voor de hand liggende variant. Met de meest voor de hand liggende variant wordt een verlegging ter plaatse van de oorspronkelijke ligging van de te verleggen kabel of leiding bedoeld.
Artikel 1 tot en met 5
De werkelijke verleggingkosten bestaan uit materiaalkosten, kosten van uit en in bedrijf stellen, kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoeringskosten. De hoogte van de kosten wordt gecorrigeerd wanneer door de verlegging of aanpassing van de kabel of leiding een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet. Artikel 6 somt op wanneer daarvan sprake is.
Artikel 6
Alleen wanneer sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen wordt een aftrek “nieuw voor oud” toegepast. Onder technisch versleten wordt verstaan: kabels of leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van vijf jaar verstreken zal zijn. De technische levensduur wordt bepaald aan de hand van het overzicht van artikel 6. Voor kabels of leidingen met een levensduur van 100 jaar en meer wordt geen aftrek “nieuw voor oud” toegepast; deze kabels of leidingen worden geacht niet aan veroudering onderhevig te zijn. De technische levensduur van een kabel of leiding die niet in het overzicht is opgenomen wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald.
Bijlage 4, bedoeld in artikel 7 van de nadeelcompensatieregeling
Een buitenleiding moet, om als buitenleiding in de zin van deze regeling te kunnen worden beschouwd, onder de werking van artikel 1 van de Belemmeringwet Privaatrecht vallen. De kabel of leiding dient dus een zeker publiek belang te hebben, ze valt pas dan onder het begrip “openbaar werk” zoals bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet. In die gevallen waarin niet is voorzien in een wettelijke nadeelvergoedingsregeling (lees: Onteigeningswet), bepalen Gedeputeerde Staten de vergoeding op dezelfde manier als de vergoeding voor het verleggen van een kruisende leiding.