§ 2 Waarom ontheffingverlening voor bijzondere transporten
In de Wegenverkeerswetgeving is een verbod opgenomen om met exceptionele voertuigen over de openbare weg te rijden. Handhaving van dit verbod wordt in verband met het belang van de verkeersveiligheid en van de weg in beginsel noodzakelijk geacht. Afwijking van dit verbod is voorbehouden voor uitzonderingsgevallen. Het ontheffingsvereiste onderstreept dit beginsel. Bij de wetswijzigingen van de Wegenverkeerswet (1994) heeft de minister van Verkeer en Waterstaat besloten om de bestaande wettelijke grenzen in stand te houden. Ook is toen nog niet overgegaan tot centrale ontheffingverlening omdat er onduidelijkheid was ten aanzien van de aansprakelijkheid en omdat de RDW (centraal loket) niet beschikt over de veld- en wegenkennis.
Door de voordelen van prefabricage van beton- hout- en staalconstructies groeit de wens om steeds grotere producten in hun geheel te transporteren. Dit kan plaatsvinden over het water, per spoor of over de weg. Aan het streven om de wegen hiervoor te benutten kan de wegbeheerder niet onbegrensd medewerking verlenen. De grenzen voor benutting zijn fysiek voor zover het gaat om de draagkracht van de weg of het kunstwerk en de hoogte van het viaduct. Indien het gaat om de hoogte, breedte en de lengte van het transport komen de verkeerscapaciteit, de verkeersveiligheid en de onderhoudstaat van de bermen (incl. wegmeubilair) in het geding. Het is vanuit de verantwoordelijkheid van de wegbeheerder niet toelaatbaar dat een bijzonder transport afbreuk doet aan de uitgangspunten van het wegbeheer.
Vanwege economische noodzaak kan het voorkomen dat een transport over de weg wordt toegelaten waarbij de nadelen voor het wegverkeer worden afgewogen tegen het economisch belang. Randvoorwaarde daarbij is onder andere dat de lading - zo ver als economisch verantwoord - verkleind is (ondeelbaar). Voor het afwegen van het economisch belang tegen de vrijheid van het overige verkeer kunnen geen absolute regels worden gegeven. Dit is voor elk geval apart te bezien. Transporten dienen dan ook zoveel mogelijk over water of spoor plaats te vinden. Afwijking van dit uitgangspunt is mogelijk wanneer de transportafstand over het watertraject klein is en de winst voor de verkeersveiligheid gering.
Indien er geen alternatieven voorhanden zijn kan door de wegbeheerder in principe medewerking worden verleend, zij het niet vanzelfsprekend. De beoordeling vindt plaats bij elk bijzonder transport en wordt met een ontheffing (dan wel een gemotiveerd weigeringsbesluit). Bij de ontheffing wordt bezien welke transportroute in het betreffende geval het meest geschikt is. In Noord-Brabant is het wegennet opgedeeld in “bijzonder transport klassen”. Het transport dient maximaal gebruik te maken van wegen van de hoogste klasse (inclusief Rijkswegen) en af te dalen naar wegen van lagere klassen. Aan de hand van de fysieke mogelijkheden, verkeersveiligheid en bereikbaarheid wordt geoordeeld of het transport (onder voorwaarden) toelaatbaar is.
§ 3 Uitvoering
De administratieve afhandeling van de ontheffingverlening wordt vanaf 1 januari 1999 verzorgd door de Dienst Wegverkeer (RDW). Hiertoe is een mandaat aan de RDW verstrekt. Het mandaat is tussentijds meerdere malen geactualiseerd. Op dit moment geldt het mandaat van 28 november 2000 met het kenmerk 720157 en ingangsdatum 1 januari 2001. De doelstellingen van het mandaat zijn:
- =
Sterke vereenvoudiging van aanvraag en afgifte;
- =
Centraal aanvraag- en afgifteadres;
- =
Eenduidigheid met betrekking tot ontheffingverlening, voorschriften en legestarieven;
- =
Minimaliseren van de ontheffingskosten;
- =
Een nota voor de te betalen leges met mogelijkheid tot differentiatie in de te betalen bedragen;
- =
Kostendekkende ontheffingverlening op basis van bedrijfseconomische uitgangspunten.
Deze doelstellingen dienen gerealiseerd te worden zonder concessies te doen aan de verkeersveiligheid, verkeersafwikkeling, doorstroming, wegbelang (infrastructuur en wegmeubilair). Een ontheffing kan voor incidentele transporten worden verstrekt (incidentele ontheffing) of voor de duur van 1 of 3 jaar (langlopende ontheffing).
Incidentele ontheffingen
Incidentele ontheffingen worden verleend voor maximaal 4 voertuigen en/of voertuigcombinaties met een geldigheidsduur van maximaal 2 weken of, in bijzondere gevallen (verband houdende met de uitvoering van projecten), voor maximaal 3 maanden voor een bepaalde route. Op aanvragen voor incidentele ontheffingen wordt in principe altijd positief beschikt indien de afmetingen de mandaatgrens niet overschrijden. De mandaatgrenzen voor lengte, breedte, hoogte en gewicht worden hieronder omschreven. Afhankelijk van wijzigingen in het wegennet kunnen de mandaatgrenzen wijzigen.
Hoogte
Hoogte tot maximaal 4,50 meter tenzij er hoogteknelpunten (viaducten e.d.) in de route aanwezig zijn. Bij hoogteknelpunten in de route wordt de ontheffing verstrekt indien tussen lading en obstakel meer ruimte aanwezig is dan: 15 cm speling bij: een vaste lading; 20 cm speling bij: een verende lading (b.v. kraangiek);
Lengte
Tot een transportlengte van 35 meter is een ontheffing in principe mogelijk. Daarbij dienen voertuigen voor transporten met een grotere lengte dan 22,00 meter altijd meedraaiende assen (gestuurde assen) te hebben. Bij lengteknelpunten (krap kruispunt/rotonde) dient vanaf een transportlengte van 27,50 meter hand/hulpbesturing op het voertuig aanwezig te zijn;
Bij een transportlengte vanaf 32,00 meter dient altijd hand/hulpbesturing op het voertuig aanwezig te zijn;
Gewicht
- =
Voor het totaalgewicht vormen kunstwerken de beperkende factor. Tot 100 ton worden transporten toegestaan mits de kunstwerken dit toelaten. Boven de 100 ton wordt de toelaatbaarheid per geval bekeken.
- =
Bij gewichttransporten met een totaalgewicht boven 100 ton dient de transporteur zelf, door een Iso-gecertificeerd ingenieursbureau, berekeningen uit te laten voeren waarbij de uitkomsten uitsluitsel moeten geven dat het specifieke transport toelaatbaar is over de kunstwerken die gelegen zijn in de route. De berekeningen met conclusies dienen bij de ontheffingaanvraag gevoegd te worden. In die gevallen dat de wegbeheerder al over voldoende draagkrachtberekeningen beschikt hoeven de berekeningen niet aangeleverd te worden.
- =
In verband met de (overmatige) slijtage of beschadiging van de wegconstructie is overschrijding van de wettelijk toegestane aslasten niet toegestaan.
Breedte
De provinciale wegen zijn opgedeeld in 5 breedte-klassen op grond van de verhardingsbreedte en inrichting van de weg. Per wegklasse is een maandaatgrens bepaald waaronder breedtetransporten in principe toegestaan kunnen worden. De onderverdeling in toegestane breedte en de mandaatgrenzen is hieronder weergegeven.
WEGKLASSE | MANDAATSGRENZEN |
Klasse 1: RONA Cat. I en II (breedte: ≥ 11,5 m) | 4,50 m transportbreedte |
Klasse 2: RONA Cat. III t/m V (breedte: 7,2 - 7,5 m) | 4,50 m transportbreedte |
Klasse 3: RONA Cat. VI (breedte: 6,5 – 7,2) | 4,00 m transportbreedte |
Klasse 4: RONA Cat. VII en VIII (breedte: ≤ 6,5 m) | 3,50 m transportbreedte |
Klasse 5: Uitgezonderde wegen | 3,00 m (wettelijke grens) |
Langlopende ontheffingen
Langlopende ontheffingen worden voor maximaal één voertuig en/of voertuigcombinatie verleend met een geldigheidsduur van maximaal 3 jaar voor alle provinciale wegen. Langlopende ontheffingen worden verleend (artikel 1, vierde lid mandaat), voor zover wettelijk vereist, voor:
- =
een breedte tot 3,50 meter;
- =
een lengte tot 32,00 meter;
- =
een hoogte tot 4,15 meter.
Voor gewicht worden (nog) geen duurontheffingen verstrekt.
Bij de duurontheffingen is een bijlageblad gevoegd dat onderdeel uitmaakt van de ontheffing. Deze bijlage is, door het veranderende wegennet, 3 maanden geldig en dient door de transporteur periodiek opgevraagd te worden. Bij deze actualisatie worden de wijzigingen in het wegennet doorgegeven.
§ 5 Voorschriften
In de ontheffing worden voorschriften gesteld. Deze voorschriften bestaan in ieder geval uit de uniforme “Algemene bepalingen bij ontheffing” die standaardmatig, door de RDW, bij elke ontheffing worden bijgevoegd. Daarnaast kunnen, door de provincie en specifiek voor een bepaald transport, voorschriften op maat worden toegevoegd om de functie van de weg te waarborgen.