1. Algemene toelichting
1.1 Aanleiding
De Wet op de jeugdzorg (WJZ) is het wettelijk kader voor de jeugdzorg. Deze wet legt de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg voor een belangrijk deel bij de provincies. Voor de financiering van de jeugdzorg ontvangen de provincies een doeluitkering van het Rijk.
De Wet op de jeugdzorg geeft de provincie de volgende taken:
De Wet op de jeugdzorg geldt sinds 1 januari 2005. In dat kader werden destijds door Provinciale Staten van Noord-Brabant vastgesteld:- het provinciaal beleidskader jeugdzorg Noord-Brabant 2005-2008 en;- de Subsidieverordening Jeugdzorg Provincie Noord-Brabant 2005.
Provinciale Staten hebben afgelopen najaar het nieuwe provinciaal beleidskader jeugdbeleid 2009-2012 vastgesteld. In het beleidskader is aangekondigd dat er ook een nieuwe subsidieverordening jeugdbeleid zou komen, als instrument voor de uitvoering van het geactualiseerde beleid.
De Wet op de jeugdzorg wordt op onderdelen aangepast. Er wordt een extra hoofdstuk aan de wet toegevoegd betreffende de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor Centra voor jeugd en gezin. Daarnaast vervalt de verplichting voor Bureau Jeugdzorg om in de indicatiebesluiten de omvang van de benodigde zorg weer te geven. De provincie moet bij de subsidiëring rekening houden met deze wetswijzigingen.
1.2 Beoogd effect
De subsidieverlening voor jeugdzorg is belangrijk om de twee kerndoelen van het provinciaal jeugdbeleid[1]te bereiken:
De subsidieverordening is een instrument om deze doelen te bereiken. De nieuwe verordening geeft een bredere juridische grondslag dan de oude verordening uit 2005. De oude verordening richt zich specifiek op de wettelijk bepaalde subsidieverlening aan Bureau Jeugdzorg, zorgaanbieders en cliënt-vertrouwenspersonen. De nieuwe verordening maakt het ook mogelijk om subsidie te verlenen voor de aansluiting met andere zorgvoorzieningen voor jeugdigen, zoals de centra voor jeugd en gezin[2]. De bedoeling is om bij te dragen aan een stelsel in balans, door opvoedproblemen het liefst in een vroeg stadium aan te pakken, om te voorkomen dat later zwaardere zorg nodig is (conform het principe ‘licht waar mogelijk, zwaar waar nodig’).
1.3 Argumenten voor de nieuwe subsidieverordening jeugdbeleid
De provincie is al een aantal jaren bezig met aanpassingen bij de subsidieverlening voor jeugdzorg. In 2006 werd besloten dat de provincie zich bij de subsidieverlening zou gaan richten op: [3]. Sinds 2006 is hiermee een start gemaakt onder de vigerende subsidieverordening, met name bij de ‘flexibele’ subsidies jeugdzorg.
In vervolg op het nieuwe beleidskader 2009-2012 geeft de nieuwe subsidieverordening niet alleen een grondslag voor de wettelijk verplichte subsidiëring voor jeugdzorg, maar ook voor andere activiteiten die passen in het provinciaal jeugdbeleid. Het beleidskader 2009-2012 noemt met name cliëntparticipatie, innovatie, nazorg en aansluiting tussen jeugdzorg en andere zorgvoorzieningen voor jeugdigen, zoals centra voor jeugd en gezin.
Hieronder volgt een toelichting op de eerder genoemde uitgangspunten voor aanpassing van de subsidiesystematiek voor de jeugdzorg:- Financiering op resultaat/ outputfinanciering;- Vraag naar jeugdzorg bepalend voor subsidieverlening;- Flexibiliteit en continuïteit nodig.
Daarnaast wordt aandacht besteed aan verbetering van kwaliteit.
- Financiering op resultaat, ‘outputfinanciering’
De provincie wil sturen op de resultaten die worden bereikt met de subsidies. In de nieuwe verordening is vastgelegd dat het subsidiebedrag voor zorgaanbieders wordt gebaseerd op de werkelijk gerealiseerde hoeveelheid zorg én gerealiseerde prestaties. Eerder werd de subsidie voornamelijk gebaseerd op de beschikbare capaciteit van de zorgaanbieder.
Het beschikbare subsidiebudget is nooit oneindig, maar de provincie wil in ieder geval wachtlijsten bestrijden en zorgen dat alle jeugdigen met een aanspraak op jeugdzorg tijdig de benodigde zorg kunnen krijgen. Daarvoor is het essentieel om te sturen op de prestaties betreffende uitstroom en doelmatigheid, zodat ook nieuwe jeugdigen tijdig zorg kunnen krijgen. De wetswijziging die inhoudt dat Bureau Jeugdzorg niet meer de omvang van de zorg hoeft vast te leggen in het indicatiebesluit, maakt het nog meer noodzakelijk om te sturen op doelmatigheid bij de zorgverlening.
- Vraag naar jeugdzorg bepalend voor subsidieverlening
Gedeputeerde Staten hebben de verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat jeugdigen hun aanspraak op jeugdzorg tot gelding kunnen brengen bij een door de provincie gesubsidieerde zorgaanbieder. De provincie stelt daarom jaarlijks een prognose op van de verwachte vraag naar jeugdzorg in het komende jaar. Die prognose van de vraag is bepalend bij de subsidieverlening voor het zorgaanbod.
- Flexibiliteit en continuïteit nodig
De provincie wil voldoende flexibiliteit om bij de subsidieverlening adequaat te kunnen reageren op ontwikkelingen in de jeugdzorg. De provincie wil vooral die zorgaanbieders subsidiëren die goede prestaties leveren met een zorgaanbod dat goed aansluit op ontwikkelingen in de vraag naar jeugdzorg.
Hier staat tegenover dat er ook behoefte is aan voldoende continuïteit bij de subsidieverlening van het zorgaanbod. Zo moeten zorgaanbieders investeren in huisvesting en personeel, waarbij een bepaalde mate van continuïteit wenselijk is. Voor de cliënt is continuïteit in het zorgaanbod ook van belang, zodat hij niet van de ene naar de andere zorgaanbieder wordt gestuurd. De nieuwe verordening geeft een mogelijkheid voor Gedeputeerde Staten om meerjarenafspraken te maken met zorgaanbieders, waarin afspraken kunnen worden gemaakt over continuïteit, gecombineerd met afspraken over te behalen prestaties.
- Verbetering van kwaliteit
De provincie zet stevig in op verbetering van kwaliteit in de jeugdzorg. Dit komt terug in verschillende onderdelen van de nieuwe subsidieverordening.
Bij de vereisten aan zorgaanbieders is aangegeven dat ze moeten beschikken over een bestuursstructuur met een onafhankelijke raad van toezicht en een bedrijfsvoering die helder en inzichtelijk is vastgelegd. Subsidieaanvragen van zorgaanbieders worden onder meer beoordeeld op de kwaliteit van het zorgaanbod en op de prestaties die in voorgaande jaren zijn behaald. Gedeputeerde Staten bepalen jaarlijks de prestatie-indicatoren waarop zorgaanbieders moeten rapporteren, zoals doelrealisatie en cliënttevredenheid. De provincie kan ook innovatieve projecten subsidiëren om de kwaliteit van de jeugdzorg te verbeteren, zoals de ontwikkeling of implementatie van nieuwe wetenschappelijk bewezen (evidence based) methodieken.
2. Artikelsgewijze toelichting
2.1 Algemene bepalingen
Artikel 2. Reikwijdte
Lid 1
De subsidieverlening op grond van deze verordening betreft in de eerste plaats de wettelijk bepaalde subsidiëring van de jeugdzorg door provincies (art. 41 WJZ), namelijk:- subsidie voor wettelijke taken Bureau Jeugdzorg;- subsidie voor uitvoering jeugdzorg door zorgaanbieders;- subsidie voor de werkzaamheden van de cliëntvertrouwenspersonen.
Deze categorieën van subsidieverlening zijn nader uitgewerkt in de hoofdstukken II, III en IV van deze verordening.
Lid 2
Deze subsidieverordening geeft in de tweede plaats een juridische grondslag voor subsidieverlening betreffende overige activiteiten die passen binnen het jeugdbeleid van de provincie. Het jeugdbeleid van de provincie wordt voornamelijk weergegeven in het provinciaal beleidskader jeugd en de uitvoeringsprogramma’s jeugdzorg. In het provinciaal beleidskader ‘Brabant investeert in jeugd’ 2009-2012 is aangegeven dat de provincie onder meer wil inzetten op: cliëntparticipatie, innovatie, nazorg en aansluiting tussen jeugdzorg en andere zorgvoorzieningen voor jeugdigen, zoals Centra voor jeugd en gezin.
Artikel 3. Delegatie
Lid 3
Provinciale Staten geven aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om nadere regels, dan wel beleidsregels te stellen betreffende de in dit artikellid genoemde onderwerpen. De ontwikkelingen in de jeugdzorg gaan snel en er is veel in ontwikkeling. Hierbij valt te denken aan aanpassingen betreffende de financieringssystematiek, Centra voor jeugd en gezin, ontwikkeling en invoering van prestatie-indicatoren, ontwikkeling van evidence based methodieken, enzovoort. Het is van belang dat de provincie hier snel en adequaat op kan reageren. Dit kan via nadere regels, dan wel beleidsregels door Gedeputeerde Staten vast te stellen.
Gedeputeerde Staten kunnen de activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen nader omschrijven. Dit kan vooral nuttig zijn voor activiteiten als genoemd in artikel 2, tweede lid van deze verordening, namelijk activiteiten die passen in het provinciaal jeugdbeleid en bijdragen aan een goede zorg voor jeugdigen.
In de artikelen 14 en 23 is aangegeven dat het subsidiebedrag wordt bepaald op basis van de gerealiseerde activiteiten en prestaties en de daarvoor vastgestelde tarieven. Gedeputeerde Staten kunnen hier nog nadere regels over stellen, bijvoorbeeld welke bekostigingseenheden worden onderscheiden en welke tarieven hiervoor worden vastgesteld.
De vereisten aan het zorgaanbod zijn vastgelegd in artikel 26 van deze verordening. Gedeputeerde Staten kunnen nader uitwerken hoe de toetsing aan deze vereisten zal plaatsvinden, alsmede hoe de toetsing van nieuwe zorgaanbieders zal plaatsvinden.
:
In artikel 28 is het beoordelingskader voor subsidieaanvragen van zorgaanbieders opgenomen. Gedeputeerde Staten kunnen de genoemde beoordelingscriteria nader uitwerken. Zo kunnen Gedeputeerde Staten jaarlijks aangeven welke prestatie-indicatoren worden gehanteerd. Deze zullen geleidelijk worden ingevoerd, omdat de instrumenten om de prestaties te meten voor een deel al gereed zijn (cliënttevredenheidstoets), maar voor een ander deel nog in ontwikkeling zijn (meten van doelrealisatie).
:
Gedeputeerde Staten kunnen bij nadere regels vaststellen op welke wijze subsidie wordt verstrekt voor andere jeugdzorgactiviteiten, dan die waarvoor de provincie op grond van de Wet op de jeugdzorg subsidie dient te verlenen. Dit betreft bijvoorbeeld subsidie voor innovatie in de jeugdzorg of subsidie voor samenwerking tussen provinciale geïndiceerde jeugdzorg en overige voorzieningen voor jeugdigen, zoals centra voor jeugd en gezin.
Lid 6
Dit artikellid biedt de mogelijkheid voor Gedeputeerde Staten om bijvoorbeeld de subsidieverlening voor korte enkelvoudige trajecten jeugdhulp (ambulant) te mandateren aan Bureau Jeugdzorg of colleges van B&W.
Artikel 7. Egalisatiereserve
Lid 4:
Indien een zorgaanbieder beschikt over positieve exploitatiesaldi, bestaande uit provinciale jeugdzorgsubsidie, mag hij deze toevoegen aan een egalisatiereserve jeugdzorg tot een maximale egalisatiereserve jeugdzorg van 10 % ten opzichte van de voor dat jaar vastgestelde provinciale jeugdzorg-subsidie. De zorgaanbieder kan hiermee een beperkte ‘buffer’ opbouwen voor jaren waarin sprake is van een exploitatietekort betreffende de jeugdzorg.
Lid 5
Bureau Jeugdzorg mag positieve exploitatiesaldi, bestaande uit provinciale jeugdzorgsubsidie, toevoegen aan een egalisatiereserve jeugdzorg tot een maximale egalisatiereserve jeugdzorg van 5% ten opzichte van de voor dat jaar vastgestelde provinciale jeugdzorgsubsidie.
De maximale egalisatiereserve bij Bureau Jeugdzorg is naar verhouding lager dan bij zorgaanbieders. De achtergrond hiervan is dat Bureau Jeugdzorg een wettelijke ‘monopoliepositie’ heeft als enige Bureau Jeugdzorg in de provincie en jaarlijks kan rekenen op provinciale subsidie voor de uitvoering van haar taken. Dit in tegenstelling tot de zorgaanbieders, die te maken hebben met enige concurrentie van andere zorgaanbieders, waarbij het subsidievolume in de loop der jaren sterker kan variëren.
Artikel 9. Meerjarenafspraak
Het is wenselijk dat Gedeputeerde Staten meerjarenafspraken kunnen maken met jeugdzorgaanbieders ten behoeve van de continuïteit in de uitvoering van jeugdzorg. De uitvoering van jeugdzorg vergt immers flinke investeringen van jeugdzorgaanbieders, in het bijzonder voor de diverse vormen van verblijf, waarbij investeringen in huisvesting nodig zijn. Gedeputeerde Staten krijgen daarom de bevoegdheid om meerjarenafspraken te maken met zorgaanbieders betreffende het te verwachten subsidievolume in de komende jaren. Dit zal worden gecombineerd met prestatie-afspraken met de zorgaanbieders.
Artikel 10. Wijziging of beëindiging meerjarenafspraak
In artikel 10 is aangegeven dat zich omstandigheden kunnen voordoen, die er toe moeten leiden dat de meerjarenafspraak tussentijds wordt gewijzigd of beëindigd. Indien bijvoorbeeld de Inspectie Jeugdzorg constateert dat bij een bepaalde zorgaanbieder geen sprake is van verantwoorde zorg, dan zal dit er logischerwijs toe leiden dat de provincie de subsidieverlening aan die zorgaanbieder zal beëindigen. Indien de provincie met die zorgaanbieder in een meerjarenafspraak is overeengekomen dat de zorgaanbieder gedurende een bepaalde periode kan rekenen op voortzetting van de subsidie, is in een dergelijke omstandigheid voortijdige beëindiging van de meerjarenafspraak mogelijk.
2.2 Bureau Jeugdzorg
Artikel 13. Subsidiabele activiteiten
Lid 1
Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie aan Bureau Jeugdzorg ten behoeve van de door Bureau Jeugdzorg uit te voeren taken ingevolge de Wet op de jeugdzorg (artt. 5 t/m 12 WJZ). Dit betreft samengevat de volgende wettelijke taken: - De toegangstaak/ indicatiestelling: bezien of een cliënt zorg nodig heeft in verband met opgroei-, opvoedings- of psychiatrische problemen en zo ja, een indicatiebesluit opstellen (Bureau Jeugdzorg doet niet alleen de indicatiestelling voor de jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet op de jeugdzorg, maar doet ook de indicatiestelling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) voor jeugdigen);- Casemanagement: de cliënt bijstaan bij het tot gelding brengen van zijn aanspraak op zorg en het volgen van de verleende zorg.- Jeugdbescherming: het uitoefenen van voogdij, voorlopige voogdij en gezinsvoogdij;- Jeugdreclassering;- Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK);- Kindertelefoon- Advisering, deskundigheidsbevordering en afstemming t.a.v. algemene voorzieningen voor jeugdigen.
Lid 3
De Wet op de jeugdzorg bepaalt dat Gedeputeerde Staten ook subsidie kunnen verlenen aan Bureau Jeugdzorg voor het uitvoeren van experimenten. De Wet op de jeugdzorg verstaat onder experiment: ‘het ontwikkelen en in de praktijk beproeven van nieuwe en het verbeteren van bestaande methoden, werkvormen of hulpmiddelen ten behoeve van het functioneren van bureaus jeugdzorg en van jeugdzorg waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat’.
Artikel 16. Subsidieaanvraag
Lid 2:
Bureau Jeugdzorg dient bij haar activiteitenplan de kwaliteitsdoelstellingen voor het komende jaar op te nemen. Artikel 13 van de Wet op de jeugdzorg benoemt kwaliteitseisen voor de taken van Bureau Jeugdzorg, zoals doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte uitvoering van deze taken. De provincie wil dat Bureau Jeugdzorg per subsidiejaar haar kwaliteits-doelstellingen concretiseert en aangeeft welke resultaten worden nagestreefd.
Artikel 18. Subsidieverlening
De provincie zal in de subsidiebeschikking voor Bureau Jeugdzorg vastleggen welke prestaties Bureau Jeugdzorg dient te behalen op de verschillende prestatie-indicatoren. Dit zal enerzijds prestaties van Bureau Jeugdzorg zelf betreffen (bv. cliënttevredenheid en bedrijfsvoering) en anderzijds de relatie van Bureau Jeugdzorg met de omgeving (intersectorale samenwerking, bijv. met centra voor jeugd en gezin)
Artikel 20. Verantwoording
Lid 2
Bureau Jeugdzorg moet de besteding van de provinciale subsidie in haar jaarverslag inhoudelijk verantwoorden door middel van een activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:80 van de Algemene wet bestuursrecht en een rapportage over de uitvoering van het kwaliteitsbeleid. Bureau Jeugdzorg dient hierbij aan te geven in hoeverre de gestelde kwaliteitsdoelen zijn behaald.
Naast deze verantwoordingsverplichtingen op grond van deze verordening, heeft Bureau Jeugdzorg ook reeds de wettelijk verplichting (art. 14 WJZ) om jaarlijks een verslag ter openbare inzage te leggen, waarin zij verantwoording aflegt over het beleid dat zij in het afgelopen kalenderjaar heeft gevoerd bij de uitvoering van haar taken, alsmede van de kwaliteit van de uitvoering van deze taken.
2.3 Jeugdzorgaanbod
Artikel 22. Subsidiabele activiteiten
Lid 1
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de uitvoering van jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet op de jeugdzorg. In het uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (artikel 2) is aangegeven dat de aanspraak op jeugdzorg ingevolge de Wet op de jeugdzorg bestaat uit jeugdhulp, verblijf of observatiediagnostiek.
Lid 2
Een cliënt heeft slechts aanspraak op jeugdzorg ingevolge de Wet op de jeugdzorg als het Bureau Jeugdzorg dat werkzaam is in de provincie waar de jeugdige duurzaam verblijft, een besluit heeft genomen waaruit blijkt dat de cliënt op die zorg is aangewezen (art. 3 lid 3 WJZ).
Lid 3
De provincies hebben bij de inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg de zogenoemde 10%-regeling afgesproken, inhoudende dat zorgaanbieders tot maximaal 10% van het door een provincie gesubsidieerde jeugdzorgaanbod mogen besteden aan zorg voor jeugdigen uit een andere provincie. Het ligt voor de hand dat deze 10% regeling komt te vervallen, zodra de aangepaste financiering naar aanleiding van het advies van de heer Kaiser is ingevoerd. Dit artikellid is opgenomen, voorzover de provincies toch de 10% regeling of een soortgelijke regeling in stand willen houden.
Lid 4
Artikel 41 lid 2 van de Wet op de jeugdzorg bepaalt dat Gedeputeerde Staten ook subsidie kunnen verlenen aan een zorgaanbieder ten behoeve van experimenten. Deze wet verstaat onder experiment: ‘het ontwikkelen en in de praktijk beproeven van nieuwe en het verbeteren van bestaande methoden, werkvormen of hulpmiddelen ten behoeve van het functioneren van bureaus jeugdzorg en van jeugdzorg waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat’ (art. 1 sub k WJZ).Met een dergelijke subsidie kunnen Gedeputeerde Staten dus innovatie in de jeugdzorg bevorderen.
Artikel 25. Nieuwe zorgaanbieders
Lid 2
Provinciale Staten hebben in het provinciaal beleidskader ‘Brabant investeert in jeugd’ 2009-2012 (blz. 31) aangegeven wat het streefbeeld is van het provinciale jeugdzorgaanbod.
Lid 3
De provincie Noord-Brabant heeft de afgelopen drie jaar 6 nieuwe zorgaanbieders toegelaten, in 2008 werden 14 zorgaanbieders gesubsidieerd voor de uitvoering van jeugdzorg. Dit betekent een groot aantal zorgaanbieders ten opzichte van andere provincies.
Gezien de benodigde toetsing van nieuw zorgaanbod, de behoefte aan continuïteit in het aanbod en de tijd die nodig is om nieuw zorgaanbod in gang te zetten, kan het wenselijk zijn om niet ieder jaar opnieuw kansen te bieden aan nieuwe zorgaanbieders, maar dit tijdelijk te kunnen begrenzen.
Artikel 28. Beoordeling subsidieaanvragen
Lid 2, sub b
De kwaliteit van het zorgaanbod kan onder meer blijken uit het gebruik van evidence based methodieken, bevindingen van deskundigen zoals de Inspectie Jeugdzorg en Bureau Jeugdzorg, uitkomsten van benckmark-onderzoek en dergelijke.
Lid 2, sub e
Er wordt landelijk ingezet op de invoering van prestatie-indicatoren in de jeugdzorg. Deze hebben bijvoorbeeld betrekking op de mate van doelrealisatie, doelmatigheid en cliënttevredenheid. De provincie wil goede prestaties belonen bij de verdeling van het beschikbare subsidiebudget.
2.4 Vertrouwenspersonen
Artikel 33
De cliëntvertrouwenspersonen zijn werkzaam bij een onafhankelijke organisatie, de Stichting Zorgbelang. De cliëntvertrouwenspersonen zijn beschikbaar voor de cliënten van Bureau Jeugdzorg en van zorgaanbieders.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter de secretaris
J.R.H. Maij-Weggen drs. W.G.H.M. Rutten