Algemeen
Veranderen en gebruiken van de weg De provincie Noord-Brabant is als
wegbeheerder verantwoordelijk voor het onderhoud van haar wegen en het
beschermen en verbeteren van onder meer de verkeersveiligheid en doorstroming op
haar wegen. Hiertoe richt de provincie haar wegen zo veel als mogelijk in
volgens een aanpak waarbij verkeersveiligheid een vanzelfsprekend onderdeel is
van de ruimtelijke ordening, de vormgeving van infrastructuur en het gedrag van
verkeersdeelnemers. In het kader van deze aanpak, beter bekend als Duurzaam
Veilig, zijn de provinciale wegen naar gebruik en functie gecategoriseerd in
stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Een uniforme
inrichting van die wegen verhoogt de doorstroming van het verkeer en bevordert
de verkeersveiligheid.
Provinciale wegen kunnen ook ruimte bieden voor het plaatsen van elementen die
geen verkeersfunctie hebben, of voor een gebruik anders dan voor
verkeersdoeleinden zoals evenementen. Hierbij spelen veel belangen een rol.
Omdat provinciale wegen in eerste instantie een verkeersfunctie vervullen, is de
centrale vraag in deze: hoe gaat de provincie als wegbeheerder om met verzoeken
tot het veranderen van wegen ten behoeve van elementen die geen verkeersfunctie
hebben of verzoeken om de weg te gebruiken op een andere manier dan conform haar
verkeersfunctie?
Deze regeling staat niet op zichzelf. Deze regeling is gebaseerd op de Wegenwet,
de Wegenverkeerswet 1994 en de Verordening wegen Noord-Brabant 2010 (Verordening
wegen). Tevens houdt deze regeling verband met wet- en (nadere) regelgeving op
andere beleidsterreinen, zoals milieu, flora en fauna en kunst en cultuur. Omdat
ook gemeenten en waterschappen zijn betrokken bij het leefbaar, veilig en
geordend inrichten van onze leefomgeving, is een goede afstemming noodzakelijk.
De provincie gaat daarom uit van een integrale afweging van belangen.
Voor het gebruik van de provinciale weg anders dan voor verkeersdoeleinden,
kunnen meerdere vergunningen, ontheffingen of toestemmingen nodig zijn. De
besluitvorming over een aanvraag voor een evenementenvergunning bijvoorbeeld is
in handen bij de Burgemeester. Deze bevoegdheid vindt haar grondslag in artikel
174 van de Gemeentewet. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de
Burgemeester belast is met de uitvoering van de verordeningen die betrekking
hebben op het toezicht op openbare samenkomsten en vermakelijkheden en bovendien
op de voor het publiek openstaande gebouwen en erven. Deze bevoegdheid hebben de
meeste gemeenten uitgewerkt in de Algemene plaatselijke verordening (Apv). De
Burgemeester toetst een aanvraag voor een evenement aan de criteria openbare
orde, overlast, verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen en tot
slot de zedelijkheid of gezondheid. Voor het daadwerkelijk afsluiten van een
gemeentelijke weg is het college van Burgemeester en Wethouders als wegbeheerder
bevoegd. Wanneer een evenement (al dan niet gedeeltelijk) plaatsvindt op een
provinciale weg, heeft de organisatie van het evenement naast de
evenementenvergunning van de Burgemeester, ook een vergunning van Gedeputeerde
Staten nodig om de weg voor het evenement te gebruiken. Gedeputeerde Staten
toetsen de aanvragen aan de belangen die de Verordening wegen Noord-Brabant
beschermt. De specifieke criteria die hierbij gelden, hebben Gedeputeerde Staten
in deze regeling nader uitgewerkt. Voor evenementen op provinciale wegen gelden
dus zowel de Verordening wegen Noord-Brabant als de Apv. Dit is mogelijk omdat
beide verordeningen ieder voor zich eigen belangen beschermen en dus naast
elkaar werken. De Burgemeester kan bij calamiteiten of andere situaties waarin
hij dat noodzakelijk vindt, op grond van artikel 172 en verder van de
Gemeentewet gebruik maken van zijn bevelbevoegdheden. Bijvoorbeeld: Een
evenement vindt binnen een gemeentelijke kern plaats. De nabij gelegen
provinciale weg is geen onderdeel van het evenemententerrein en bevat geen
tijdelijke verkeersmaatregelen ter regulering van het bezoekende verkeer. Het
evenement heeft echter een grote verkeersaantrekkende werking, met (mogelijk)
gevaar voor de (verkeers)veiligheid en openbare ordeverstoring. De Burgemeester
kan dan de nabij gelegen provinciale weg afsluiten voor het verkeer, met als
doel een veilige omleidingroute of voldoende parkeerruimte te creëren. Op het
moment dat de Burgemeester hiertoe besluit, doorkruist de Burgemeester feitelijk
de bevoegdheden van de provinciaal wegbeheerder, omdat het hier een calamiteit
betreft. In de praktijk zal de organisatie van het evenement of de betreffende
gemeente, vóórdat het evenement plaatsvindt, met de provincie overleggen over
het gebruik van de weg en over het treffen van verkeersmaatregelen.
Gedenktekens Bij de uitvoering van de zorgplicht voor haar wegen leggen
Gedeputeerde Staten de nadruk op maatregelen die sterk bijdragen aan het
terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers en op maatregelen met een grote
kosteneffectiviteit, zoals het aanleggen van vrijliggende fietspaden, het
aanleggen van semi-verhardingen in de bermen en het zorgen voor voldoende
obstakelvrije ruimte langs provinciale wegen. De inrichting van wegen en
bijbehorende bermen bestaat daarom in principe uit verkeersfunctionele
elementen, zoals verkeersborden, verkeerregelinstallaties en vangrails.
Ondanks alle maatregelen die Gedeputeerde Staten treffen, bestaat er altijd een
risico op het plaatsvinden van verkeersongelukken. Helaas zijn daarbij soms
slachtoffers te betreuren. Nabestaanden van verkeersslachtoffers vragen
regelmatig of zij een gedenkteken ter plaatse van het ongeval mogen plaatsen.
Rouwverwerking en andere emotionele waarden spelen daarbij voor de nabestaanden
een belangrijke rol. Een gedenkteken is in de Verordening wegen Noord-Brabant
gedefinieerd als een niet aard- en nagelvast voorwerp zonder verkeersfunctie op
de weg dat dient ter nagedachtenis aan één of meerdere dodelijke slachtoffers
van een verkeersongeval dat op de weg heeft plaatsgevonden.
Het plaatsen of aanwezig zijn van gedenktekens op de weg kan in strijd zijn met
diverse belangen. Niet alle wegen bieden voldoende ruimte om, naast
verkeersfunctionele elementen, andere elementen zoals gedenktekens te plaatsen.
De aanwezigheid van gedenktekens kan leiden tot belemmering in de uitvoering van
de zorgplicht voor wegen. Gedenktekens kunnen leiden tot bezwaren van
betrokkenen of veroorzakers van het ongeval, van omwonenden en van andere
weggebruikers. Bij de afweging van deze belangen moeten Gedeputeerde Staten
tevens in ogenschouw nemen dat zij geen expliciete taak of kennis heeft om
ondersteuning te bieden bij rouwverwerking.
Omdat provinciale wegen in eerste instantie een verkeersfunctie vervullen en
Gedeputeerde Staten steeds vaker geconfronteerd wordt met ruimtegebrek, vinden
zij het van belang nader te regelen hoe zij met verzoeken voor gedenktekens en
andere monumenten op de weg omgaat. Voor het op zorgvuldige en emotioneel
verantwoorde wijze uitvoeren van dit beleid, laten Gedeputeerde Staten zich
bijstaan door een externe deskundige.
Tot slot Deze regeling bevat geen hardheidsclausule. Gedeputeerde Staten hebben
in de voorbereiding op deze regeling alle vergunningaanvragen beoordeeld die zij
gedurende enkele jaren heeft ontvangen. Dit heeft geleid tot een limitatief
aantal veranderingen van de weg en een aantal manieren van het gebruik van de
weg die Gedeputeerde Staten kunnen toestaan terwijl zij toch optimaal kunnen
voldoen aan de zorgplicht voor de weg. De limitatief opgesomde soorten
vergunningen voldoen aan de tot dusver gebleken maatschappelijke behoefte,
waardoor een hardheidsclausule niet noodzakelijk is.
Artikelsgewijs
Artikel 1 Begripsbepalingen algemeen Onder d Tegenwoordig staat de naam voor
nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare
ruimte.
Onder h Voorbeelden van tot de weg behorende verkeersvoorzieningen zijn
verkeerstekens, kunstwerken, duikers, bomen en andere beplantingen, geleiders en
verlichting. Verkeerstekens zijn de tekens als bedoeld in artikel 3 van het
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer; verkeersborden,
verkeerslichten en verkeerstekens op het wegdek. Uit artikel 6 van het Besluit
administratieve bepalingen inzake het wegverkeer volgt dat de volgende
markeringen in ieder geval tot verkeerstekens op het wegdek behoren:
doorgetrokken strepen aan de kant van de weg en op de as van de weg, gele
doorgetrokken en onderbroken strepen, blauwe strepen, parkeerplaatsen,
voetgangeroversteekplaatsen, blokmarkeringen bij een bushalte,
verdrijvingvakken, stopstrepen, voorsorteervakken, haaientanden, busbanen met
opschrift bus of lijnbus en markeringen ter geleiding van het verkeer,
herinnering aan de geldende maximumsnelheid en ter aanduiding van andere
omstandigheden.
Artikel 2 Begripsbepalingen specifiek Onder a Voorbeelden van activiteiten die
op weggebruikers zijn gericht, zijn carpoolplaatsen, parkeer- en rustplaatsen,
wegrestaurants, autogarages en autoschadeherstelbedrijven.
Onder b Voorbeelden van toeristisch- recreatieve fiets- en wandelroutes zijn
LF-routes, Fietsknooppuntensysteem, ATB-routes en LAW-paden.
Onder c Een bouwbord bevat onder andere informatie over de duur van de
wegwerkzaamheden, de opdrachtgever, de opdrachtnemend aannemer, de uitvoerend
aannemer en contactinformatie, maar geen handelsreclame.
Onder l Voorbeelden van kunstwerken zijn aquaducten, viaducten, bruggen, tunnels
en duikers.
Onder m Voorbeelden van duurzame materialen zijn staal, beton en kunststof.
Onder p Voorbeelden van militaire objecten of terreinen zijn vliegbases,
kazernes en oefenterreinen.
Onder q Voorbeelden van mottoborden die gericht zijn op een gewenst
verkeersgedrag zijn borden in het kader van verkeerscampagnes zoals “Bob jij of
Bob ik?”, “Gordels om, ook achterin” en “Wij gaan weer naar school”.
Onder s Voorbeeld van een open verharding is een verharding door middel van
tegels.
Onder ae Voorbeelden van winkelgebieden zijn outletcentra, woonboulevards,
tuinboulevards en autoboulevards.
Artikel 3 Soorten vergunningen Provinciale wegen hebben, net als iedere andere
weg in Nederland, primair de functie om het verkeer zo veilig en zo snel
mogelijk af te wikkelen. Een duurzaam veilige inrichting van de weg en een goede
(onderhouds)kwaliteit dragen daaraan bij. Hiervoor is een bepaalde hoeveelheid
ruimte nodig. De wegen kunnen ook ruimte bieden voor veranderingen die derden
willen realiseren. Gelet op de belangen die Gedeputeerde Staten moeten
beschermen en de taken die zij hebben als wegbeheerder, kunnen zij niet iedere
verandering van de weg toestaan. Dit nee-tenzij-principe behoeft enige
nuancering, omdat ook andere provinciale beleidskaders van belang kunnen zijn
bij de afweging om bepaalde veranderingen van de weg al dan niet toe te staan.
Om die reden willen Gedeputeerde Staten in beginsel alleen de in dit artikel
genoemde veranderingen van de weg toestaan.
Onder a Veranderingen van de weg die de provincie in het kader van de zorgplicht
voor wegen op haar eigen wegen uitvoert of laat uitvoeren, zijn op grond van de
Verordening wegen Noord-Brabant uitgezonderd van de vergunningplicht. Het Rijk,
andere provincies en gemeenten hebben ook een zorgplicht voor wegen. Het kan
voorkomen dat andere wegbeheerders in het kader van hun zorgplicht voor wegen
werkzaamheden (moeten) uitvoeren die gevolgen hebben voor een Noord-Brabantse
provinciale weg. Dit geldt ook voor de beheerder van het spoorwegennet in
Nederland. Gedeputeerde Staten kunnen vergunning verlenen voor hun werkzaamheden
op de weg. Hierna zijn enkele voorbeelden toegelicht.
Rijkswegen, provinciale wegen en gemeentelijke wegen sluiten op elkaar aan
teneinde een sluitend en veilig wegennetwerk te vormen. Door een rijksweg of
gemeentelijke weg op een provinciale weg aan te sluiten, wijzigt een andere
wegbeheerder de provinciale weg. Omdat de verandering geschiedt uit hoofde van
de zorgplicht voor wegen, kunnen Gedeputeerde Staten vergunning verlenen.
De provincie tracht de doorstroming en de bereikbaarheid te verbeteren. De
provincie stimuleert daarom het gebruik van het openbaar vervoer en legt
daarvoor haltes op haar wegen aan. Ter bescherming van de reizigers worden de
haltes op verkeersveilige wijze aangelegd. Daarnaast moeten de haltes, gelet op
het bepaalde in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische
ziekte en de Wet personenvervoer 2000, voldoen aan toegankelijkheidseisen voor
minder valide reizigers. Gedeputeerde Staten beschouwen de aanleg van
(toegankelijke) haltes een onderdeel van haar zorgplicht voor wegen. Sommige
provinciale wegen liggen binnen de bebouwde kom en maken onderdeel uit van een
busroute. Gemeentelijk wegbeheerders kunnen het noodzakelijk vinden een halte te
realiseren op de provinciale weg. Voor zover de halte de verkeersveiligheid niet
in het geding brengt, kunnen Gedeputeerde Staten vergunning verlenen. Voor wat
betreft de uitvoering spelen esthetische belangen en het belang van uniformiteit
in de uitvoering van wegmeubilair binnen de bebouwde kom voor gemeenten vaak een
belangrijke rol. Gedeputeerde Staten respecteren deze belangen en kunnen
toestaan dat de halte op de provinciale weg binnen de bebouwde kom volgens
gemeentelijke huisstijl wordt uitgevoerd. In dat geval zullen Gedeputeerde
Staten in de vergunning de voorwaarde opnemen dat de gemeentelijk wegbeheerder
de halte aanlegt, beheert en onderhoudt.
In het belang van de verkeersveiligheid plaatsen Gedeputeerde Staten verlichting
op de weg. Verlichting kan, met name binnen de bebouwde kom, ook andere belangen
dienen zoals het verbeteren van de sociale veiligheid. Gemeenten kunnen het
noodzakelijk vinden om op de provinciale weg, aanvullend op de aanwezige
verlichting, extra verlichting te plaatsen. Voor zover de extra verlichting de
verkeersveiligheid niet in het geding brengt kunnen Gedeputeerde Staten
vergunning verlenen. Voor wat betreft de uitvoering spelen esthetische belangen
en het belang van uniformiteit in de uitvoering van wegmeubilair binnen de
bebouwde kom voor gemeenten vaak een belangrijke rol. Gedeputeerde Staten
respecteren deze belangen en kunnen toestaan dat verlichting op de provinciale
weg binnen de bebouwde kom volgens gemeentelijke huisstijl wordt uitgevoerd. In
dat geval zullen Gedeputeerde Staten in de vergunning de voorwaarde opnemen dat
de gemeentelijk wegbeheerder de openbare verlichting plaatst, beheert en
onderhoudt.
Alvorens een andere wegbeheerder een verandering van de weg wil realiseren,
overleggen de betrokken partijen. Afhankelijk van de tijdsduur en de soort
werkzaamheden, kunnen Gedeputeerde Staten een vergunning verlenen of een
verkeersbesluit nemen. Bijvoorbeeld: Voor het aanleggen van een aansluiting van
een rijksweg op de provinciale weg, verlenen Gedeputeerde Staten vergunning.
Indien de bijbehorende werkzaamheden langer dan 4 maanden duren, dan nemen
Gedeputeerde Staten tevens een verkeersbesluit. Als de werkzaamheden korter
duren, dan bevat de vergunning voorschriften die verband houden met de wijze van
uitvoering. Indien de werkzaamheden geen permanente maar een tijdelijke
verandering van de weg tot gevolg hebben, kunnen Gedeputeerde Staten volstaan
met het verlenen van een vergunning voor de uitvoering van de werkzaamheden. Dit
geldt ook voor werkzaamheden van andere wegbeheerders die niet plaatsvinden op
de provinciale weg en activiteiten die in gemeenten plaatsvinden zoals
evenementen, waarvoor het noodzakelijk is dat op de weg omleidings- of
waarschuwingsborden worden geplaatst.
Het kan voorkomen dat een andere overheidsorganisatie op grond van andere
wetgeving dan die over wegen bepaalde verplichtingen heeft, die van invloed is
op de provinciale wegen. Het meest bekende voorbeeld is de Wet geluidhinder.
Daarin is onder meer bepaald dat een gemeente voorzieningen moet treffen indien
de aanwezigheid van een weg meer geluidsoverlast veroorzaakt dan toegestaan. In
dat geval kan de gemeente bijvoorbeeld geluidwerende voorzieningen plaatsen op
een provinciale weg. Gedeputeerde Staten kunnen hiervoor vergunning
verlenen.
Onder b In wegen liggen veel kabels en leidingen. Het gaat om kabels ten dienste
van telecommunicatie, elektriciteitskabels, gasleidingen, waterleidingen,
rioleringen, et cetera. Voor het leggen, verleggen, onderhouden, repareren en
verwijderen daarvan is het vaak noodzakelijk de weg open te breken. Dit heeft
gevolgen voor de toegankelijkheid, veiligheid en kwaliteit van die wegen.
Onder c Artikel 14 van de Wegenwet bepaalt dat de eigenaar van een weg het
uitwegen daarop moet gedogen. Dit artikel stelt onder meer beperkingen aan de
privaatrechtelijke bevoegdheden van rechthebbenden ten aanzien van wegen. Deze
beperkingen vormen volgens de Hoge Raad (30 september 1987, nr. 1082,
NJ1989/781, NJO1989/3) echter geen beletsel om regels vast te stellen in het
belang van de vrijheid en veiligheid van het verkeer waarbij het zonder
vergunning maken of hebben van een uitweg verboden is en op grond van die regels
een vergunning tot uitweg te weigeren indien het genoemde belang door de
aangevraagde uitweg dreigt te worden geschaad.
Gedeputeerde Staten streven naar een duurzaam veilige inrichting van de wegen.
Uitwegen passen daarin in principe niet, omdat uitwegen potentiële
conflictpunten zijn. Een stijging van het aantal uitwegen betekent een stijging
van het aantal conflictpunten en dus een stijging van de verstoring voor het
‘doorgaande’ verkeer. Dit geldt met name voor gebiedsontsluitingswegen en
stroomwegen omdat deze bedoeld zijn voor een goede doorstroming van het verkeer
en daarop dan ook zijn ingericht. Een andere reden om uitwegen te bestempelen
als potentiële conflictpunten is de waarneembaarheid ervan vanaf de weg. Omdat
uitwegen niet altijd voldoende of tijdig waarneembaar zijn, kunnen uitwegen
naast de doorstroming, ook de verkeersveiligheid aantasten. De aanwezigheid van
uitwegen vraagt namelijk om een bepaald attentie- en anticipatieniveau van
weggebruikers. Beide zijn (mede) afhankelijk van de functie van de weg en de
daarvoor geldende maximum snelheden.
Onder d Voor ontsluitingen van tankstationterreinen geldt dezelfde toelichting
als voor uitwegen. Ontsluitingen voor tankstationterreinen zijn bijzondere
uitwegen op de weg. Vanwege verschillen in het soort gebruik en de hoge
gebruiksintensiteit hebben Gedeputeerde Staten voor ontsluitingen van
tansktationterreinen specifieke regels vastgesteld.
Onder e Bewegwijzering draagt bij aan een veilige en vlotte afwikkeling van het
verkeer op de weg. Bewegwijzering is bedoeld voor het verwijzen van een route
naar steden, dorpen, objecten of terreinen. Voor het aanduiden van objecten en
terreinen op reguliere bewegwijzering conformeren Gedeputeerde Staten zich in
beginsel aan de Richtlijn bewegwijzering, publicatie 222 van het CROW en de
Richtlijn toeristische bewegwijzering, publicatie 262 van het CROW. Dit geldt
zowel voor de keus om objecten of terreinen al dan niet aan te duiden, als de
manier waarop, de vormgeving, maatvoering, de kleurstellingen van de borden en
de financiële gevolgen.
Onder f In het geval een object of terrein niet in aanmerking komt voor
aanduiding met behulp van reguliere bewegwijzering, kunnen Gedeputeerde Staten
vergunning verlenen voor aanduiding op een strokenbord.
Onder g De bijzondere aanduidingen die Gedeputeerde Staten kunnen toestaan, zijn
geen borden die Gedeputeerde Staten als wegbeheerder op haar wegen plaatst. Deze
borden kunnen echter wel een bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid of
andere belangen van weggebruikers dienen. Zo kan bebording waarmee
toeristisch-recreatieve fietsroutes worden aangeduid zoekend verkeer voorkomen,
ondanks dat deze borden geen functie voor de verkeersveiligheid hebben. Zo
hebben mottoborden een attentiewaarde en educatieve waarde richting
weggebruikers. Gebiedsaanduidingen hebben een oriënterende werking. Gedeputeerde
Staten willen dergelijke dergelijke bijzondere aanduidingen daarom niet op
voorhand weigeren. Een bijzondere vorm van aanduiding is een zogenaamde
blikvanger bij een tankstation, een paal waarop merk en prijzen zijn vermeld.
Deze regeling voorziet niet in de mogelijkheid om een vergunning voor een
blikvanger te verlenen. Blikvangers behoren niet op de weg aanwezig te zijn,
maar kunnen wel op het tankstationterrein aanwezig zijn.
Onder h De provincie tracht aantasting van de landschappelijke kwaliteiten van
Noord-Brabant door de aanwezigheid van (reclame)borden buiten de bebouwde kom te
voorkomen. Hiervoor geldt de LSV. Voor reclameborden op de weg buiten de
bebouwde kom geldt dat deze, ter voorkoming van ruimtegebrek, moeilijkheden in
het dagelijks onderhoud, een verstoord wegbeeld en afleiding van weggebruikers,
niet zijn toegestaan. Overige borden die in het kader van de LSV zijn
vrijgesteld toetsen Gedeputeerde Staten als wegbeheerder aan de belangen die de
Verordening wegen beschermt. Voor provinciale wegen binnen de bebouwde kom zijn
de mogelijkheden om daarop een reclamebord toe te staan ruimer. De aanwezigheid
van een reclamebord binnen de bebouwde kom of op een rotonde die grenst aan de
bebouwde kom levert minder conflicterende situaties op, dan een reclamebord op
de weg buiten de bebouwde kom. Dit komt door de verschillen in weginrichting,
weggebruik en toegestane snelheden.
Onder i Ten tijde van verkiezingen maken politieke partijen zich bekend door
verkiezingsposters en -borden te plaatsen. De posters en borden worden vaak op
de weg geplaatst of aan tot de weg behorende verkeersvoorzieningen bevestigd.
Dit kan gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid en andere belangen die de
Verordening wegen beschermt. Gedeputeerde Staten kunnen vergunning verlenen voor
verkiezingsborden, voor de opschriften en inhoud van de posters en borden geldt
de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting.
Onder j Gedeputeerde Staten ontvangen regelmatig verzoeken van gemeenten om op
een rotonde een kunstobject te mogen plaatsen. Omdat Gedeputeerde Staten een
actief beleid voeren over kunst in de openbare ruimte, wordt daarbij aansluiting
gezocht. Het Brabants Kenniscentrum voor Kunst en Cultuur beoordeelt of een
kunstobject voldoet aan kunstinhoudelijke criteria.
Artikel 4 Algemene vergunningvereisten Onder a Gedeputeerde Staten onderzoeken
of volgens het Brabants Meerjaarenprogramma Infrastructuur en Transport (BMIT)
werkzaamheden gepland zijn voor het wegvak waarop de aanvraag betrekking heeft
en zo ja, binnen welke termijn. In het geval voor het betreffende wegvak
werkzaamheden gepland zijn, kan het voorkomen dat de aanvraag zich daarmee niet
verenigt. Over die termijn overleggen Gedeputeerde Staten dan met de aanvrager.
Het kan voorkomen dat de aanvrager, ondanks dat binnen een bepaalde tijd
voorzienbaar is dat werken plaatsvinden, toch de verandering wil realiseren. In
dergelijke gevallen kunnen Gedeputeerde Staten de vergunning verlenen onder
voorwaarde van actieve risicoaanvaarding van de zijde van de aanvrager.
Onder b De provincie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de weg door deze
te onderhouden, in stand te houden en de bruikbaarheid te waarborgen.
Veranderingen van de weg mogen hieraan geen afbreuk doen.
Onder c Om het verkeer veilig en met een goede doorstroming te kunnen
afwikkelen, zijn op wegen verschillende verkeersvoorzieningen aanwezig. Deze
hebben een functie voor het verkeer, die door de aanwezigheid van de
aangevraagde verandering in het doel, de functionaliteit of in de
onderhoudsmogelijkheden niet mogen worden belemmerd.
Onder d Weggebruikers moeten voldoende zicht hebben om veilig op de weg te
kunnen rijden of de weg te verlaten. De verandering van de weg mag het uitzicht
van weggebruikers op de weg of het zicht op tot de weg behorende
verkeersvoorzieningen niet belemmeren.
Onder e Om een verandering van de weg te realiseren moet op het moment dat
Gedeputeerde Staten de aanvraag ontvangen voldoende fysieke ruimte beschikbaar
zijn. Gedeputeerde Staten zullen in beginsel geen ruimte creëren om een aanvraag
mogelijk te maken. Voor sommige veranderingen van de weg houden Gedeputeerde
Staten een obstakelvrije zone aan. Binnen die zone, gemeten vanuit de kant van
de rijbaanverharding, mogen geen andere objecten geplaatst worden dan tot de weg
behorende verkeersvoorzieningen. In welke gevallen een obstakelvrije zone van
toepassing is, blijkt uit de vereisten die voor de specifieke veranderingen van
de weg gelden.
Onder f en g Het kan voorkomen dat voornoemde vereisten onvoldoende toereikend
zijn voor het kunnen behandelen van een aanvraag. In dat geval zullen
Gedeputeerde Staten maatwerk leveren, waarbij ook nog niet nader genoemde
belangen die de Verordening wegen beschermt meegewogen worden. Het betreft
bijvoorbeeld de belangen in het kader van doelmatig en zuinig energiegebruik,
het voorkomen van overlast en hinder en het voorkomen van schadelijke gevolgen
voor het milieu zoals bedoeld in de Wm of de Provinciale milieuverordening
Noord-Brabant 2010.
Dit artikel bevat de algemene vergunningvereisten. Voor specifieke veranderingen
van de weg hebben Gedeputeerde Staten specifieke vereisten vastgesteld. De
hierop volgende artikelen lichten de specifieke vereisten toe. Voor
veranderingen aan de weg die andere wegbeheerders uitvoeren uit hoofde van hun
zorgplicht voor wegen of andere wettelijke taken en voor bijzondere
aanduidingen, stellen Gedeputeerde Staten geen specifieke vereisten. De algemene
vergunningvereisten volstaan.
Artikel 5 Vergunningvereisten kabels en leidingen Eerste lid, onder a Uit hogere
regelgeving vloeit voort dat aanvragen om vergunningen in beginsel moeten worden
ingewilligd, als het gaat om kabels en leidingen met een openbare functie.
Bovendien geldt voor telecommunicatiekabels en niet-gevulde mantelbuizen een
gedoogplicht ingevolge de Telecommunicatiewet. Deze gedoogplicht mag niet worden
gefrustreerd door de Verordening wegen. Verder geldt voor werken ten behoeve van
elektriciteitskabels en gasleidingen, die door de wetgever op voorhand zijn
aangemerkt als werken van algemeen nut, dat Gedeputeerde Staten verplicht zijn
om daarvoor een vergunning op grond van de Verordening wegen te verlenen en deze
ook te gedogen, ingevolge de Belemmeringenwet Verordeningen en de
Belemmeringenwet Privaatrecht. Dit geldt ook voor waterleidingen en rioleringen,
als het gaat om concrete werken die door de Minister van Verkeer en Waterstaat
als werken van algemeen nut zijn aangemerkt. Als sprake is van onoverkomelijke
bezwaren, bijvoorbeeld vanwege de situering van de beoogde kabel of leiding ten
opzichte van de weg, beplantingen en andere kabels en leidingen, dan zullen
Gedeputeerde Staten streven naar een passende oplossing. Een passende oplossing
kan bijvoorbeeld bestaan uit het aanwijzen van een andere dan de beoogde locatie
voor het (ver)leggen en in stand houden van de desbetreffende kabel of leiding.
Hierover zullen Gedeputeerde Staten dan met de betrokkene(n) in overleg treden.
Zij beschouwen dit streven als een uitvloeisel van de beginselplicht tot
vergunningverlening.
Voor kabels en leidingen zonder openbare functie geldt geen beginselplicht tot
vergunningverlening. Daarbij komt dat Gedeputeerde Staten ernaar streven dat zo
weinig mogelijk kabels en leidingen onder, in en op wegen liggen, om te
voorkomen dat wegen vaker moeten worden afgesloten en opengebroken dan strikt
noodzakelijk is, vanwege werkzaamheden die verband houden met het (ver)leggen,
onderhouden en repareren van (te veel) kabels en leidingen. Tot slot geldt dat
Gedeputeerde Staten de beperkte ruimte onder, in en op wegen zoveel mogelijk
willen reserveren voor kabels en leidingen met een openbare functie, die zij in
beginsel moeten dulden. Om deze redenen weigeren Gedeputeerde Staten aanvragen
om vergunningen voor het (ver)leggen en in stand houden van kabels en leidingen
zonder openbare functie.
Eerste lid, onder b Een mantelbuis biedt bescherming aan een kabel of leiding.
Om te voorkomen dat wegen in verband met onderhoud- of reparatiewerkzaamheden
aan kabels of leidingen te vaak moeten worden opengebroken of afgesloten, geniet
de ligging in een mantelbuis de voorkeur. Uitsluitend in geval onvoldoende
fysieke ruimte beschikbaar is, staan Gedeputeerde Staten toe dat kabels of
leidingen zonder mantelbuis gelegd worden.
Eerste lid, onder c Om te voorkomen dat de weg opengebroken moet worden voor
onderhoud aan kabels of leidingen, waardoor de doorstroming en veiligheid op de
weg in het geding zijn, liggen kabels of leidingen niet in de lengterichting
onder gesloten verhardingen van hoofdrijbanen of fietspaden. Kabels of leidingen
in bermen van wegen zijn bovendien veiliger bereikbaar indien daaraan onderhoud
of herstel moet plaatsvinden.
Eerste lid, onder d Niet iedere provinciale weg beschikt over een fietspad. In
het geval een provinciale weg wel een fietspad heeft, is er ook een berm
aanwezig tussen de hoofdrijbaan en het fietspad waarin kabels of leidingen
gelegd kunnen worden. In het geval geen fietspad aanwezig is en de berm
onvoldoende ruimte biedt voor het leggen van kabels en leidingen, mogen
telecommunicatiekabels of elektriciteitskabels wel onder de gesloten verharding
van de hoofdrijbaan gelegd worden.
Eerste lid, onder e Kabels of leidingen kunnen alleen in kunstwerken worden
gelegd, als daarmee tijdens de bouw van het kunstwerk rekening is gehouden door
middel van speciaal daarvoor bestemde mantelbuizen of holle ruimten. In het
geval dat in een kunstwerk geen ruimte gereserveerd is voor kabels of leidingen,
staan Gedeputeerde Staten in het belang van het behoud van de constructie geen
nieuwe kabels of leidingen toe, indien niet reeds op het moment van de aanvraag
voldoende gereserveerde ruimte beschikbaar is.
Eerste lid, onder f Indien kabels of leidingen moeten worden vervangen of
verlegd, staan Gedeputeerde Staten het (ver)leggen naar een locatie onder bomen
en struiken ter voorkoming van schade aan bomen of kabels en leidingen niet toe.
Kabels en leidingen moeten op een bepaalde afstand van beplantingen liggen. Die
afstand is in beginsel minimaal de afstand die gelijk is aan de helft van de
diameter van de kroon van de beplantingen. In bestaande situaties is dit echter
niet altijd mogelijk vanwege ruimtegebrek binnen het bestaande wegprofiel.
Maatwerk is derhalve vaak noodzakelijk. Gedeputeerde Staten overleggen met de
aanvrager over het tracé van de te (ver)leggen kabels en leidingen.
Tweede lid, onder a Kabels en leidingen moeten zo ver mogelijk verwijderd van
gesloten verhardingen liggen. Dit geldt vooral voor onderhoudsgevoelige kabels
of leidingen. In volgorde van opsomming vergen telecommunicatiekabels,
elektriciteitskabels, waterleidingen en gasleidingen minder onderhoud, zodat
deze dichter bij gesloten verhardingen mogen liggen. De tabellen opgenomen in
bijlage 1 geven hieraan invulling en bevatten de minimale afstanden voor de twee
in Noord-Brabant voorkomende wegtypen.
Derde lid, onder a en b Ter voorkoming van schade aan de weg moeten kabels en
leidingen op bepaalde minimale verticale afstanden liggen. Dat geldt vooral voor
waterleidingen, rioleringen en huisaansluitingen die vorstgevoelig kunnen
zijn.
Zesde lid, onder a en b Om de beperkte ondergrondse ruimte zo optimaal mogelijk
te benutten worden kruisingen van kabels en leidingen haaks uitgevoerd.
Artikel 6 Vergunningvereisten uitwegen Onder a Stroomwegen hebben een functie
voor langeafstandsverkeer en vormen verbindingen tussen steden, landsdelen en
landen. Op stroomwegen gelden over het algemeen maximum snelheden van 80 km/u of
hoger. De aanwezigheid van uitwegen verenigt zich daarmee in het belang van de
verkeersveiligheid en doorstroming niet.
Onder b Uitwegen ontsluiten bij voorkeur op de weg van de laagste orde. Het
gestelde onder a geldt daarom ook voor nieuwe uitwegen op
gebiedsontsluitingswegen. Gedeputeerde Staten staan op die wegen geen nieuwe
uitwegen toe, tenzij geen andere ontsluitingsmogelijkheid beschikbaar is en
bundeling van uitwegen met naastgelegen percelen niet mogelijk is.
Gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom kunnen wel geschikt zijn voor
een uitweg, omdat het onderscheid tussen gebiedsontsluitingswegen binnen de
bebouwde kom en erftoegangswegen in de uitvoeringspraktijk moeilijk of niet
zichtbaar is.
Ter vermindering van het aantal conflictpunten geniet bundeling van uitwegen de
voorkeur boven ontsluiting van ieder individueel perceel. Gedeputeerde Staten
voeren met de betrokken perceeleigenaren overleg. Als de betrokkenen geen
overeenstemming bereiken èn de Gedeputeerde Staten moeten de aanvraag voor een
nieuwe uitweg, gelet op de belangen die de Verordening wegen beschermt,
weigeren, dan staat het de eigenaar van het niet ontsloten perceel nog vrij om
op grond van artikel 5:57 Burgerlijk Wetboek noodweg te vorderen ten laste van
een naburig erf. Een andere manier voor het bundelen van uitwegen is het
aanleggen van een parallelvoorziening waarop de aangrenzende percelen kunnen
ontsluiten. De uitvoerbaarheid van een dergelijke oplossing is afhankelijk van
onder meer ruimtelijke en financiële mogelijkheden.
Onder c Voor zover Gedeputeerde Staten een directe ontsluiting van een perceel
op de weg toestaan, staan zij ter voorkoming van het aantal conflictpunten op de
weg per perceel maximaal één uitweg toe. Indien het perceel waarvoor een uitweg
wordt aangevraagd al een uitweg heeft, weigeren Gedeputeerde Staten de aanvraag
om een nieuwe uitweg.
Onder d Weggebruikers die een uitweg verlaten dienen voorrang te verlenen en
hebben voldoende uitzicht nodig om veilig de weg op te rijden. De aanwezigheid
van bomen, abri’s, huizen en dergelijke kunnen het uitzicht belemmeren. Hierover
heeft het CROW in richtlijn 164 Handboek wegontwerp verschillende aanbevelingen
gegeven, zoals het hanteren van minimaal 5 meter zicht vóór de kantstreep of
kant wegverharding en minimaal 110 meter vrij oprijzicht. In Noord-Brabant zijn
echter door de aanwezigheid van bomenrijen langs wegen niet alle aanbevelingen
praktisch toepasbaar. Gedeputeerde Staten volgen zo veel mogelijk de
aanbevelingen van het CROW, maar dienen om praktische redenen ook maatwerk te
leveren.
Onder e Gedeputeerde Staten staan uitwegen binnen de minimale veilige remafstand
niet toe. Voor wegen met een maximum snelheid van 80 km/u, bedraagt die afstand
circa 150 meter.
Onder f Een uitweg is ondergeschikt aan de weginrichting of tot de weg behorende
verkeersvoorzieningen, zoals voorsorteervakken, opstelstroken, middengeleiders
en vangrails. De weginrichting of tot de weg behorende verkeersvoorzieningen
zullen niet worden veranderd of verplaatst om het veilig in- en uitrijden van
een uitweg mogelijk te maken.
Artikel 7 Vergunningvereisten ontsluitingen van tankstationterreinen De
artikelsgewijze toelichting van artikel 6 is van overeenkomstige
toepassing.
Tweede lid, onder a tot en met c Voorbeelden van percelen waarop activiteiten
plaatsvinden die op weggebruikers zijn gericht, zijn wegrestaurants en
autoschadeherstelbedrijven.
Tweede lid, onder d Ter bevordering van de verkeersveiligheid en doorstroming
worden linksafbewegingen, zonder dat daartoe de weg is ingericht met behulp van
bijvoorbeeld linksafstroken, niet mogelijk gemaakt. Om linksafbewegingen te
voorkomen kunnen doorgetrokken strepen of verhoogde middengeleiders op de weg
aanwezig zijn. In het geval Gedeputeerde Staten een ontsluiting van een
tankstationterrein toestaan, dan zullen Gedeputeerde Staten in de vergunning
voorschrijven dat zij op kosten van de vergunninghouder de weg wijzigen teneinde
het veilig linksaf slaan mogelijk te maken, dan wel linksafbewegingen te
voorkomen. Over de kosten van dergelijke wegaanpassingen overleggen Gedeputeerde
Staten eerst met de aanvrager.
Artikel 8 Vergunningvereisten aanduidingen van objecten of terreinen op
reguliere bewegwijzeringborden Onder a Het doel van bewegwijzering is het met de
grootst mogelijke zekerheid en veiligheid geleiden van de weggebruiker naar
diens bestemming. Om dit doel te kunnen bereiken, moet bewegwijzering voldoen
aan een aantal hoofdeisen, te weten uniformiteit, continuïteit, leesbaarheid en
begrijpelijkheid. Individuele objecten en terreinen kunnen op reguliere
bewegwijzeringborden aangeduid worden. Hiervoor gelden een aantal criteria.
Alvorens daaraan te toetsen, toetsen Gedeputeerde Staten eerst of de bestaande
bewegwijzering voldoet. Gedeputeerde Staten willen daarmee voorkomen dat te veel
bebording op de weg aanwezig is, waardoor onduidelijkheid kan ontstaan en de
verkeersveiligheid en doorstroming in het geding kunnen komen.
Onder b Gedeputeerde Staten volgen voor het al dan niet aanduiden van objecten
en terreinen met behulp van reguliere bewegwijzering, alsmede de wijze waarop,
de vormgeving, de maatvoering, de kleurstelling en de financiële gevolgen, de
richtlijn 222 Bewegwijzering. Voor de toeristisch-recreatieve objecten en
terreinen volgen Gedeputeerde Staten richtlijn 262 Toeristische bewegwijzering
van het CROW. Deze richtlijnen bevatten de soorten objecten en terreinen die op
reguliere bewegwijzeringborden kunnen worden aangeduid, alsmede de criteria
waaraan moet worden voldaan. Gedeputeerde Staten hebben de lijst aangevuld met
objecten en terreinen waarvan zij vinden dat aanduiding op reguliere
bewegwijzering tot de mogelijkheden moet behoren.
Artikel 4 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer
(Babw) bepaalt hoe de vormgeving van verkeersborden die geboden, verboden,
adviessnelheden en gevaren uitgevoerd moeten worden. Verkeersborden die overige
informatie voor weggebruikers bevatten moeten bestaan uit een rechthoekig bord
waarop waarop de letters, cijfers of symbolen in een blauw veld zijn geplaatst.
De objecten en terreinen genoemd in dit artikel worden zo aangeduid. Van het
bepaalde in artikel 4 van het Babw mag uitsluitend worden afgeweken indien de
Minister van Verkeer en Waterstaat daartoe heeft besloten. De Minister heeft in
2009 besloten dat voor het aanduiden van toeristisch-recreatieve objecten en
terreinen als bedoeld in de richtlijn 262 Toeristische bewegwijzering van het
CROW een bruine kleurstelling mag worden gehanteerd. Dit geldt ook voor objecten
en terreinen die met behulp van strokenborden aangeduid worden.
Artikel 9 Vergunningvereisten aanduidingen van objecten of terreinen op
strokenborden Onder a Objecten en terreinen die niet in aanmerking komen voor
aanduiding op reguliere bewegwijzeringborden, kunnen wel in aanmerking komen
voor aanduiding op een strokenbord.
Onder b Gedeputeerde Staten willen voorkomen dat te veel bebording op de weg
aanwezig is, waardoor onduidelijkheid kan ontstaan en de verkeersveiligheid en
doorstroming in het geding kunnen komen. Indien het object of terrein bereikt
kan worden door de reeds bestaande bewegwijzering te volgen, biedt aanduiding op
een strokenbord geen meerwaarde.
Onder c Gedeputeerde Staten staan niet meer dan 2 aanduidingen op strokenborden
toe per object of terrein per verschillende provinciale weg. In theorie kan het
voorkomen dat een object of terrein met behulp van 4 strokenborden aangeduid
wordt, in het geval het object of terrein via 2 provinciale wegen bereikt kan
worden.
Onder d Deze regeling is van toepassing voor alle provinciale wegen. Indien de
gemeente echter een eigen bewegwijzeringbeleid heeft vastgesteld, geldt een
uitzondering voor objecten en terreinen aan de provinciale weg binnen de
bebouwde kom. Gedeputeerde Staten kunnen in die gevallen toestaan dat aanduiding
naar die objecten of terreinen op de provinciale weg plaatsvindt volgens het
gemeentelijk beleid.
Onder e Objecten en terreinen die hoofdzakelijk gericht zijn op bovenlokale
belangen en gelegen zijn aan de provinciale weg buiten de bebouwde kom, hebben
zowel bezoekers uit de vestigingsgemeente als bezoekers van buiten de gemeente.
Gedeputeerde Staten gaan ervan uit dat de meeste bezoekers niet of onvoldoende
bekend zijn met de lokale infrastructuur. Om zoekend verkeer te voorkomen en de
bereikbaarheid te verbeteren, komen deze objecten en terreinen in aanmerking
voor een strokenbord op de provinciale weg. In de aanvraag moet het bovenlokale
belang aangetoond worden. Bovenlokale belangen blijken bijvoorbeeld uit de
beschrijving van de bedrijfsactiviteiten (uittreksel uit het register van de
Kamer van Koophandel), het regelmatig adverteren in kranten of folders die ook
in andere dan alleen de vestigingsgemeente worden verspreid, de afhankelijkheid
van passanten op de provinciale weg of de hoeveelheid soortgelijke objecten of
terreinen die gevestigd zijn in omliggende gemeenten. Voorbeelden van dergelijke
objecten en terreinen aan provinciale wegen zijn restaurants, (mini)campings,
hotels, bungalowparken, jeugdherbergen, jachthavens, sportparken, zweefvlieg- en
sportvliegterreinen, musea, tankstations, autoverkoopbedrijven, begraafplaatsen,
crematoria of zorginstellingen. Voor objecten en terreinen die gericht zijn op
lokale belangen gaan Gedeputeerde Staten ervan uit dat de locatie van het object
of terrein bekend is bij de plaatselijke bevolking. Het object of terrein trekt
in verhouding tot objecten en terreinen die gericht zijn op bovenlokale belangen
minder zoekend verkeer aan. Het aanduiden van dergelijke objecten en terreinen
kan juist een afleidende werking hebben en daarmee leiden tot
verkeersonveiligheid of doorstromingsproblemen. Bedrijven zoals boerenbedrijven,
verkoop van fruit en groente, thuiskappers en dergelijke komen daarom niet in
aanmerking voor aanduiding met een strokenbord.
Onder f Objecten en terreinen die rechtstreeks op de provinciale weg ontsluiten
met een uitweg, of een doodlopende zijweg met het karakter van een uitweg, zijn
direct ontsloten. In het geval dat dergelijke uitwegen niet tijdig en voldoende
zichtbaar zijn, kan een aanduiding onverwachte manoeuvres en rembewegingen van
weggebruikers voorkomen. Buiten de bebouwde kom gelegen objecten en terreinen
met bovenlokale belangen die direct zijn ontsloten op de provinciale weg, kunnen
daarom in aanmerking komen voor een strokenbord. Indirect ontsloten objecten en
terreinen zijn bereikbaar via parallel- of zijwegen. Deze wegen zijn meestal in
onderhoud bij de gemeente (of een waterschap). Om die objecten en terreinen te
bereiken moeten weggebruikers minimaal twee afslaande bewegingen maken (van
provinciale weg naar gemeentelijke weg en gemeentelijke weg naar uitweg). Het
plaatsen van één strokenbord is dan niet voldoende. Omdat het merendeel van de
benodigde verwijzingen op de gemeentelijke wegen moeten worden geplaatst, is het
noodzakelijk dat de gemeente hiervoor toestemming verleent. Heeft de gemeente
geen toestemming verleend, dan heeft plaatsing van een strokenbord aan de
provinciale weg geen nut. Het uitsluitend plaatsen van een strokenbord op de
provinciale weg kan dan zelfs betekenen dat daardoor zoekend verkeer ontstaat op
het gemeentelijke wegennet, met alle mogelijke verkeersonveilige situaties van
dien. Dit is binnen de netwerkgedachte die Gedeputeerde Staten volgen niet
gewenst. Daarom zullen Gedeputeerde Staten naar objecten of terreinen met
bovenlokale belangen, die indirect ontsloten zijn, pas verwijzen als de gemeente
doorverwijst en daarvoor toestemming, vergunning of ontheffing heeft
verleend.
Artikel 10 Vergunningvereisten reclameborden binnen de bebouwde kom Onder a
Borden anders dan borden ten behoeve van het verkeer hebben in principe een
afleidende werking op weggebruikers en kunnen daarom tot verkeersonveilige
situaties leiden. Gedeputeerde Staten achten het risico hierop in verband met de
hogere toegestane snelheden en de hogere verkeersintensiteiten op wegen buiten
de bebouwde kom hoger, dan op wegen binnen de bebouwde kom. Om die reden kunnen
Gedeputeerde Staten reclameborden op haar wegen binnen de bebouwde kom toestaan,
buiten de bebouwde kom staan Gedeputeerde Staten reclameborden op de weg niet
toe.
Onder b Verschillende gemeenten hebben een eigen vastgesteld beleid over
reclameborden, dat veelal betrekking heeft op het gebied binnen de bebouwde kom
en voorziet in lokale belangen. Gedeputeerde Staten willen ruimte bieden voor de
uitvoering van vastgesteld gemeentelijk beleid. Voorop gesteld dat door de
plaatsing van reclameborden op de provinciale weg binnen de bebouwde kom de
belangen die deze verordening beschermt niet in het geding komen, kunnen
Gedeputeerde Staten reclameborden op de weg binnen de bebouwde kom toestaan
conform het ter plaatse geldende beleid van de gemeente. Omdat Gedeputeerde
Staten tevens beleid voeren over borden in de openbare ruimte vanuit het oogpunt
van landschapsbescherming, zullen Gedeputeerde Staten aanvragen voor
reclameborden binnen de bebouwde kom bij afwezigheid van vastgesteld
gemeentelijk beleid tevens toetsen aan het gestelde in de LSV.
Artikel 11 Vergunningvereisten verkiezingsborden Onder a Ten tijde van
verkiezingen is het voor politieke partijen gebruikelijk met behulp van borden
aandacht voor de politieke partij te vragen. De opschriften van dergelijke
verkiezingsborden vallen onder de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting.
Borden anders dan borden voor het verkeer hebben in principe een afleidende
werking op weggebruikers en kunnen daarom tot verkeersonveilige situaties
leiden. Gedeputeerde Staten achten het risico hierop in verband met de hogere
toegestane snelheden en de hogere verkeersintensiteiten op wegen buiten de
bebouwde kom hoger, dan op wegen binnen de bebouwde kom. Om die reden kunnen
Gedeputeerde Staten verkiezingsborden op haar wegen binnen de bebouwde kom wel
vergunnen, buiten de bebouwde kom niet.
Onder b Ter bescherming van onderhoudskwaliteit van bomen en tot de weg
behorende verkeersvoorzieningen mogen verkiezingsborden daaraan niet worden
bevestigd.
Artikel 12 Vergunningvereisten kunstobjecten Eerste lid De vergunninghouder moet
het kunstobject onderhouden. Omdat het kunstobject is gelegen op de weg, gelden
de algemeen geaccepteerde veiligheidsvoorschriften die zijn vastgelegd in
publicatie 96b van het CROW. Gedeputeerde Staten verwachten van een andere
wegbeheerder dat zij die voorschriften kennen en juist kunnen toepassen
aangezien zij daartoe – net als de provincie Noord-Brabant – de wettelijke taak
en deskundigheid heeft. Van een derde, niet-wegbeheerder, verwachten
Gedeputeerde Staten dezelfde deskundigheid niet. Gedeputeerde Staten beschermen
hiermee niet alleen de verkeersveiligheid maar ook de persoonlijke veiligheid
van niet-wegbeheerders. Vergunningaanvraag ingediend door een andere partij dan
een gemeente nemen Gedeputeerde Staten niet in behandeling.
Tweede lid, onder a Gedeputeerde Staten voeren een actief beleid over kunst in
de openbare ruimte. Het BKKC heeft daarin een uitvoerende taak, namens
Gedeputeerde Staten. Het BKKC kan een kunstinhoudelijk oordeel geven over
kunstobjecten. Alvorens Gedeputeerde Staten het aangevraagde kunstobject kunnen
toetsen op verkeersveiligheidscriteria, moet het BKKC een positief
kunstinhoudelijk oordeel hebben gegeven over het ontwerp van het kunstobject. De
aanvrager van het kunstobject dient zelf om dat oordeel over het ontwerp bij het
BKKC te vragen.
Tweede lid, onder b Om de veiligheid en doorstroming op provinciale wegen te
verbeteren, heeft de provincie Noord-Brabant zich in het verleden geconformeerd
aan het duurzaam veilig inrichten van wegen en rotondes. Daarom worden deze
onderhoudsarm ingericht, om te voorkomen dat de verkeersveiligheid en
doorstroming wordt aangetast. Sommige weggedeelten of rotondes in provinciale
wegen kunnen geschikt zijn om daarop kunstobjecten te plaatsen. Het in beginsel
vrijgeven van alle provinciale wegen en alle daarin gelegen rotondes als
potentiele ruimte om daarop kunst te plaatsen, past niet bij de taak die de
provincie heeft als wegbeheerder. Voor kunst op provinciale wegen moet voldoende
ruimte beschikbaar zijn, naast de ruimte die nodig is voor het
wegbeheerderschap. Daarnaast is het geldende snelheidsregime beperkend van
toepassing. Er kunnen echter ook andere belangen gelden. Het middenterrein van
een rotonde kan door een gemeente gezien worden als markeringspunt, indien
daarop een kunstobject prijkt. Omdat voor wegen binnen de bebouwde kom lagere
snelheidsregimes gelden en de verkeersintensiteiten ten opzichte van provinciale
wegen buiten de bebouwde kom lager zijn, willen Gedeputeerde Staten aanvragen
voor kunst op rotondes binnen of op de grens van de bebouwde kom niet op
voorhand weren. Gelet op het vorenstaande kunnen Gedeputeerde Staten kunst
toestaan op provinciale wegen of daarin gelegen rotondes die binnen of op de
grens van de bebouwde kom liggen. Kunstobjecten op de weg buiten de bebouwde kom
zijn uitsluitend mogelijk indien de vergunning wordt aangevraagd in het kader
van een provinciaal wegenbouwproject, niet zijnde onderhoudswerkzaamheden. Deze
bepaling sluit aan bij het beleid van Gedeputeerde Staten over
subsidiemogelijkheden voor beeldende kunst bij wegenbouwprojecten.
Tweede lid, onder c tot en met j Het kunstobject moet voldoen aan deze
verkeersveiligheidscriteria. Om een rotonde zo veilig mogelijk in te richten en
daarvoor voldoende fysieke ruimte beschikbaar te hebben, mag een kunstobject
niet meer dan 50% van de oppervlakte van het middenterrein innemen.
Artikel 13 Uitvoering en kosten Eerste lid In beginsel voert de provincie de
vergunde veranderingen van de wegen (aanleg, verplaatsing, wijziging en
verwijdering) uit, of laat deze namens haar uitvoeren. Veranderingen die een
andere wegbeheerder op de provinciale weg uitvoert zijn hiervan uitgezonderd. De
andere wegbeheerders beschikken zelf over de noodzakelijke kennis en kunde om
als wegbeheerder op te treden. Gedeputeerde Staten verbinden over de uitvoering
wel voorschriften aan de vergunning. Voor de kosten van de realisatie van de
verandering van de weg geldt het veroorzakerprincipe, inhoudende dat de
vergunninghouder zowel de kosten van de verandering van de weg, de kosten van
aanpassing of herstel van de weg als de kosten voor het plaatsen van
noodzakelijke verkeersmaatregelen draagt. In het geval dat de provincie als
initiatiefnemer aan een weg werkzaamheden uitvoert, kan het voorkomen dat in
eerder verband toegestane veranderingen verplaatst, gewijzigd of verwijderd
moeten worden. In dat geval moeten Gedeputeerde Staten de in het verleden
verleende vergunning wijzigen, dan wel intrekken. De kosten die in het kader van
de wegwerkzaamheden gepaard gaan met de verplaatsing, wijziging of verwijdering
voor het deel dat tot de provinciale weg behoort, betaalt de provincie. De
vergunninghouder kan overigens ook een verzoek om nadeelcompensatie indienen bij
Gedeputeerde Staten, aangezien zij in dit geval een wijzigings- of
intrekkingbesluit hebben genomen.
Artikel 14 Vereisten aanvraag Artikel 4:2 Awb bepaalt onder meer dat een
aanvraag wordt ondertekend en tenminste de naam en het adres van de aanvrager,
een dagtekening en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt bevat.
Om een aanvraag zorgvuldig te kunnen behandelen en een weloverwogen, goed
gemotiveerd besluit te kunnen nemen, hebben Gedeputeerde Staten voor specifieke
veranderingen aanvullende gegevens nodig.
Artikel 15 Onvolledige aanvraag Op grond van artikel 4:5 van de Awb kunnen
Gedeputeerde Staten besluiten om aanvragen die niet voldoen aan de
aanvraagvereisten als bedoeld in het artikel 13, niet in behandeling te nemen.
Alvorens hiertoe te besluiten bieden Gedeputeerde Staten de aanvrager éénmalig
de gelegenheid diens aanvraag aan te vullen. Gedeputeerde Staten achten hiervoor
een termijn van vier weken redelijk.
Het bij de aanvraag ontbreken van de toestemmingen als bedoeld in artikel 13,
eerste lid onder h, kan niet zonder meer leiden tot het buiten behandeling laten
van de aanvraag.
Artikel 16 Begripsbepalingen specifiek Onder c Voorbeelden van motorrijtuigen
zijn bromfietsen, bussen, personenauto’s, landbouw- of bostrekkers,
motorfietsen, rijdende werktuigen en trekkers.
Onder f Voorbeelden van voertuigen zijn alle motorrijtuigen, aanhangwagens,
gehandicaptenvoertuigen, opleggers en fietsen.
Artikel 17 Soorten vergunning Provinciale wegen hebben, net als iedere andere
weg in Nederland, primair de functie om het verkeer zo veilig en zo snel
mogelijk af te wikkelen. Een duurzaam veilige inrichting van de weg en een goede
(onderhouds)kwaliteit fragen daaraan bij. Gelet op de belangen die Gedeputeerde
Staten moeten beschermen en de taken die zij hebben als wegbeheerder, vinden zij
het van belang om een gebruik van de weg anders dan waarvoor de weg is bedoeld,
in beginsel niet toe te staan. Dit nee-tenzij-principe behoeft enige nuancering,
omdat ook andere belangen een rol kunnen spelen bij de afweging om een bepaald
gebruik van de weg al dan niet toe te staan. Om die reden willen Gedeputeerde
Staten in beginsel alleen het in dit artikel genoemde gebruiken van de weg
toestaan.
Onder a en b Evenementen hebben een veelal statisch karakter aangezien deze –
ongeacht de aard van het evenement – binnen een afgesloten of afgebakend
evenemententerrein plaatsvinden. De weg kan deel uitmaken van een
evenemententerrein. Evenementen op de weg zijn in beginsel in strijd met de
belangen die de Verordening wegen beschermt. Echter, Gedeputeerde Staten
realiseren zich dat met evenementen andere belangen een rol spelen, zoals
culturele of sportieve belangen. Gedeputeerde Staten erkennen dat en kunnen
evenementen toestaan, mits de belangen die de Verordening wegen beschermt niet
in het geding komen. Dit geldt ook voor wedstrijden. Voor wedstrijden met
voertuigen is niet de Verordening wegen van toepassing, maar artikel 10 juncto
artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994. Voor die wedstrijden geldt de
ontheffingplicht op grond van de Wegenverkeerswet 1994, niet de vergunningplicht
op grond van de Verordening wegen.
Onder c Voorbeelden van activiteiten niet zijnde evenementen of wedstrijden,
zijn het freteren van konijnen en het rapen van eikels in de bermen van de weg
gedurende het herfstseizoen. Het freteren van konijnen is op grond van de Flora-
en faunawet jaarlijks gedurende het jachtseizoen van 15 augustus tot 31 januari
vrijgesteld. Echter, indien het freteren plaatsvindt op de weg is op grond van
de Verordening wegen een vergunning vereist. Dit geldt ook voor andere
activiteiten die onder de werking van de Flora- en faunawet vallen en
plaatsvinden op de weg.
Onder d Voor het kunnen houden van een evenement of wedstrijd kan de organisatie
ervan het noodzakelijk vinden om voorwerpen in verband met het evenement of de
wedstrijd op de weg te plaatsen, zoals podia en tribunes. Gedeputeerde Staten
kunnen dit toestaan, mits de voorwerpen de kwaliteit van de weg of tot de weg
behorende verkeersvoorzieningen niet in het geding brengen, bijvoorbeeld door
omvang, materiaal of bevestigingswijze.
Onder e Gedeputeerde Staten ontvangen regelmatig het verzoek om ruimte op de weg
beschikbaar te stellen voor de verkoop van bijvoorbeeld etenswaren en dranken
aan weggebruikers vanuit een verkoopwagen. Gedeputeerde Staten kunnen
standplaatsinname toestaan, voor zover de beoogde locatie voldoende
verkeersveilig is. Standplaatsinname direct op de weg in de berm ervan zullen
Gedeputeerde Staten daarom niet toestaan, parkeer- en carpoolplaatsen kunnen
hiervoor wel geschikt zijn.
Onder f De provincie tracht aantasting van de landschappelijke kwaliteiten van
Noord-Brabant door de aanwezigheid van (reclame)borden buiten de bebouwde kom te
voorkomen. Hiervoor geldt de LSV. Dit neemt niet weg dat voor het plaatsen van
borden op de weg vergunning op grond van de Verordening wegen vereist is, de
Verordening wegen prevaleert boven de LSV. Spandoeken vallen ook onder de
werking van de LSV, echter door het ophangen van spandoeken verandert de weg
niet. Spandoeken kunnen een bijdrage leveren aan de belangen die de Verordening
wegen beschermt. Het betreft dan spandoeken waarop een boodschap is vermeld in
het kader van campagnes ter bevordering van de verkeersveiligheid, zoals ‘Wij
gaan weer naar school’. Spandoeken die geen attentiewaarde ten gunste van de
verkeersveiligheid en doorstroming hebben, zijn bijvoorbeeld spandoeken met
handelsreclame of waarop de aankondiging van een nationale collecte is vermeld.
Met uitzondering van spandoeken die een boodschap verkondigen in het belang van
de verkeersveiligheid, staan Gedeputeerde Staten buiten de bebouwde kom geen
spandoeken toe. Binnen de bebouwde kom kunnen Gedeputeerde Staten spandoeken wel
toestaan, mits deze de belangen die de Verordening wegen beschermt niet in het
geding brengen en een ander doel hebben dan het maken van handelsreclame.
Onder g Bouwafvalcontainers hebben geen functie voor de weg of het verkeer. Ter
bescherming van de veiligheid en doorstroming moeten gebruikers deze daarom op
eigen grondgebied plaatsen. Het kan echter voorkomen dat dit niet mogelijk is en
dat de gebruiker de container tijdelijk op de weg wil plaatsen. Gedeputeerde
Staten kunnen hiervoor vergunning verlenen.
Onder h Stoffen als bergen zand of hopen snoeiafval hebben geen functie voor de
weg of het verkeer. Ter bescherming van de veiligheid en doorstroming moeten
deze daarom op eigen grondgebied worden geplaatst. Het kan echter voorkomen dat
dit niet mogelijk is en dat de gebruiker de stoffen tijdelijk op de weg wil
plaatsen. Gedeputeerde Staten kunnen hiervoor vergunning verlenen.
Artikel 18 Algemene vergunningvereisten Onder a Gedeputeerde Staten onderzoeken
of volgens het BMIT werkzaamheden gepland zijn voor het wegvak waarop de
aanvraag betrekking heeft en zo ja, binnen welke termijn. In het geval voor het
betreffende wegvak werkzaamheden gepland zijn, kan het voorkomen dat de aanvraag
zich daarmee niet verenigt. In dergelijke gevallen kunnen Gedeputeerde Staten de
vergunning niet verlenen.
Onder b De provincie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de weg door deze
te onderhouden, in stand te houden en de bruikbaarheid te waarborgen. Het
gebruiken van de weg mag hieraan geen afbreuk doen.
Onder c Om het verkeer veilig en met een goede doorstroming te kunnen
afwikkelen, zijn op wegen verschillende voorzieningen aanwezig, zoals
verkeersregelinstallaties, openbare verlichting, verkeersborden, vangrails en
dergelijke. Deze voorzieningen hebben een verkeersfunctie, die door het
aangevraagde gebruik van de weg in het doel, de functionaliteit of in
onderhoudsmogelijkheden niet mogen worden belemmerd.
Onder d Weggebruikers moeten voldoende zicht hebben om veilig op de weg te
kunnen rijden of de weg te verlaten. Het gebruiken van de weg mag het uitzicht
van weggebruikers op de weg of het zicht op tot de weg behorende
verkeersvoorzieningen niet belemmeren.
Onder e Om een weg te gebruiken moet op het moment dat Gedeputeerde Staten de
aanvraag ontvangen voldoende fysieke ruimte beschikbaar zijn. Gedeputeerde
Staten zullen geen ruimte creëren om een aanvraag mogelijk te maken. Voor
sommige voorwerpen houden Gedeputeerde Staten een obstakelvrije zone aan. Binnen
die zone, gemeten vanuit de kant van de rijbaanverharding, mogen geen andere
voorwerpen geplaatst worden dan tot de weg behorende verkeersvoorzieningen. In
welke gevallen een obstakelvrije ruimte van toepassing is, blijkt uit de
vereisten die voor de specifieke voorwerpen gelden.
Onder f De Verordening wegen beschermt niet alleen de verkeersveiligheid en
doorstroming. De verordening voorkomt ook overlast, hinder en schadelijke
gevolgen voor het milieu. Gedeputeerde Staten toetsen de aanvragen voor
evenementen bijvoorbeeld ook aan het bepaalde in de Provinciale
milieuverordening Noord-Brabant 2010, waarin onder andere stiltegebieden en
grondwaterbeschermingsgebieden zijn vastgelegd. Voor zover een provinciale weg
in een dergelijk gebied ligt, kunnen specifieke regels voor de toelaatbaarheid
van evenementen en wedstrijden van toepassing zijn.
Onder g Deze bepaling vindt onder meer toepassing in Natura 2000-gebieden waarin
een provinciale weg ligt. Voor Natura 2000-gebiden gelden specifieke regels.
Gedeputeerde Staten toetsen de aanvraag aan de specifieke regels die gelden voor
het betreffende Natura 2000-gebied waar de weg doorheen loopt.
Dit artikel bevat de algemene vergunningvereisten. Voor specifiek gebruik van de
weg hebben Gedeputeerde Staten specifieke vereisten vastgesteld. De hierop
volgende artikelen lichten de specifieke vereisten toe. Voor het gebruiken van
de weg voor activiteiten, niet zijnde evenementen en wedstrijden, en voorwerpen
in verband met evenementen of wedstrijden stellen Gedeputeerde Staten geen
specifieke vereisten. De algemene vergunningvereisten volstaan.
Artikel 19 Vergunningvereisten evenementen Onder a Stroomwegen liggen buiten de
bebouwde kom en zijn bedoeld om steden, landsdelen of landen te verbinden.
Gebiedsontsluitingswegen liggen ook buiten de bebouwde kom en vormen verbindende
schakels tussen stroomwegen. Zowel stroom- als gebiedsontsluitingswegen hebben
een belangrijke functie voor de doorstroming voor het verkeer en kennen maximum
snelheden variërend van 70 km/u tot 120 km/u. In het belang van de
verkeersveiligheid, doorstroming en bereikbaarheid staan Gedeputeerde Staten op
deze wegen geen nieuwe evenementen toe. Hiervan zijn uitgezonderd de evenementen
die Gedeputeerde Staten in het verleden regelmatig heeft toegestaan, mits deze
in vorm, aard en karakter hetzelfde zijn gebleven. Dit komt tot uitdrukking in
de overgangsbepaling van deze regeling. Daarnaast geldt dat het evenement meer
dan een lokaal belang moet dienen. Gedeputeerde Staten maken daarom onderscheid
tussen internationale, nationale, regionale en lokale evenementen en
wedstrijden. Het onderscheid wordt bepaald door het karakter of de betekenis van
het evenement of de wedstrijd. Voorbeelden van internationale evenementen en
-wedstrijden zijn het Wereldkamioenschap voetbal, jaarlijkse herdenkingen van de
Tweede Wereldoorlog en onderdelen daarvan, zoals Operatie Market Garden, en de
Tour de France. Voorbeelden van nationale evenementen en wedstrijden zijn de
Luchtmachtdagen, Landmachtdagen, Koninginnedag, de Ronde van Nederland en de
Acht van Chaam. Voorbeelden van regionale evenementen en wedstrijden zijn de
Bloemencorso Zundert, Volkel in de Wolken en de Wielerronde van Maren-Kessel.
Provinciale wegen binnen de bebouwde kom zijn erftoegangswegen, of
gebiedsontsluitingswegen met de inrichting of het karakter van een
erftoegangsweg. De maximumsnelheid binnen de bebouwde kom is meestal bepaald op
50 km/u. Op deze wegen kunnen Gedeputeerde Staten wel een evenement toestaan,
omdat het risico op aantasting van de verkeersveiligheid, doorstroming en
bereikbaarheid minder is dan op stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen buiten
de bebouwde kom. Voorbeelden van lokale evenementen en wedstrijden zijn
carnavalsoptochten, Sinterklaasoptochten, kermissen, braderieën, jaar- en
rommelmarkten. Ondanks dat puzzel-, foto- of oriëntatieritten niet alleen binnen
de bebouwde kom plaatsvinden, beschouwen Gedeputeerde Staten deze als
wedstrijden van lokaal belang.
Onder b Een evenement kan uitsluitend op de weg plaatsvinden indien maatregelen
getroffen worden die ertoe bijdragen dat het risico op aantasting van de
verkeersveiligheid, doorstroming en bereikbaarheid zo klein mogelijk wordt
gemaakt. Een omleidingroute is daarom bij de meeste evenementen en wedstrijden
noodzakelijk.
Artikel 20 Vergunningvereisten wedstrijden, niet zijnde wedstrijden met
voertuigen In tegenstelling tot bij evenementen, is bij wedstrijden sprake van
prestatievergelijkingen tussen deelnemers of voertuigen waarbij een prijs,
beloning of aandenken in het vooruitzicht wordt gesteld. Gelet op het van
toepassing zijnde juridische kader, onderscheiden Gedeputeerde Staten
wedstrijden met voertuigen, waar onder wedstrijden met motorrijtuigen, en
wedstrijden zonder voertuigen. Voor wedstrijden met voertuigen is de
Wegenverkeerswet 1994 van toepassing. Voor wedstrijden zonder voertuigen de
Verordening wegen. Voor het al dan niet toestaan van wedstrijden zonder
voertuigen passen Gedeputeerde Staten dezelfde vereisten toe als bij
evenementen. De artikelsgewijze toelichting behorende bij artikel 19 is daarom
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 21 Vergunningvereisten standplaatsen Standplaatsen op de weg of in de
berm kunnen onverwachte gedragingen van weggebruikers tot gevolg hebben, met
alle risico’s voor de verkeersveiligheid en doorstroming van dien. Gedeputeerde
Staten staan daarom standplaatsen niet toe op de weg, met uitzondering van de
daartoe behorende parkeer- en carpoolplaatsen. Met het oog op het behoud van
voldoende ruimte per parkeer- en carpoolplaats kunnen Gedeputeerde Staten daarom
maximaal één standplaatsinname per parkeer- en carpoolplaats toestaan.
Artikel 22 Vergunningvereisten spandoeken Eerste lid, onder c Ter bescherming
van onderhoudskwaliteit van tot de weg behorende verkeersvoorzieningen mogen
spandoeken daaraan niet worden bevestigd.
Tweede lid, onder b Spandoeken mogen niet boven de weg komen te hangen teneinde
veilige doorrijhoogten te garanderen.
Artikel 23 Vergunningvereisten bouwafvalcontainers Gedeputeerde Staten staan
bouwafvalcontainers op de weg uitsluitend toe als de belangen die de Verordening
wegen beschermt niet in het geding komen. Ter bescherming van de obstakelvrije
ruimte moet de bouwafvalcontainer zo dicht mogelijk bij het perceel van de
eigenaar of gebruiker van de bouwafvalcontainer worden geplaatst. Het zo dicht
mogelijk bij het perceel van de eigenaar of gebruiker plaatsen dient er tevens
toe het zicht van weggebruikers te beschermen en de mogelijkheden van
Gedeputeerde Staten om de uitvoering van onderhoud aan de weg en tot de weg
behorende verkeersvoorzieningen te behouden.
Artikel 24 Vergunningvereisten stoffen De artikelsgewijze toelichting behorende
bij artikel 23 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 25 Ontheffing wedstrijd met voertuigen in meerdere gemeenten Eerste lid
Voor wedstrijden met voertuigen is artikel 10, juncto artikel 148, van de
Wegenverkeerswet 1994 van toepassing. Dat artikel maakt onderscheid tussen
wedstrijden met voertuigen die plaatsvinden binnen één gemeente en wedstrijden
met voertuigen die plaatsvinden binnen meerdere gemeenten. In het laatste geval
zijn Gedeputeerde Staten bevoegd te beslissen voor zover het geen wegen van het
Rijk betreft.
Tweede lid Gedeputeerde Staten staan wedstrijden met motorrijtuigen op de
provinciale weg niet toe, omdat de weg daarvoor niet geschikt is. In Nederland
zijn daarvoor geschikte circuits beschikbaar.
Derde lid Het in het vooruitzicht stellen van een prijs, beloning of aandenken
maakt een activiteit tot een wedstrijd (Rechtbank Maastricht, 15-02-1977, VR
1977, 91). Puzzel-, foto- of oriëntatietoertochten zijn daarom wedstrijden. Voor
zover deze met motorrijtuigen plaatsvinden zouden Gedeputeerde Staten dergelijke
wedstrijden op grond van het tweede lid niet toestaan. Echter, voor dergelijke
wedstrijden geldt dat de deelnemers en voertuigen zich moeten houden aan de
geldende regels en vereisten zoals vastgelegd in de wegenverkeerswetgeving.
Daarom hebben Gedeputeerde Staten hiervoor een uitzondering gemaakt.
Artikel 26 Verklaring van geen bezwaar wedstrijd met voertuigen binnen één
gemeente Eerste lid In het geval een wedstrijd met voertuigen plaatsvindt binnen
één gemeente is het college van Burgemeester en wethouders van die gemeente het
bevoegde gezag. Voor zover de wedstrijd geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op de
weg dienen Burgemeester en Wethouders aan Gedeputeerde Staten te vragen of zij
geen bezwaar hebben tegen de wedstrijd. De artikelsgewijze toelichting behorende
bij artikel 10, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.
Tweede lid De artikelsgewijze toelichting behorende bij artikel 25, tweede lid,
is van overeenkomstige toepassing.
Derde lid De artikelsgewijze toelichting behorende bij artikel 25, derde lid, is
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 27 Vereisten ontheffing en verklaring van geen bezwaar De
artikelsgewijze toelichting behorende bij artikel 148, tweede lid, van de
Wegenverkeerswet 1994 en de artikelsgewijze toelichting behorende bij artikel 3
en 4 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 28 [Kosten gebruiken van de weg]* Artikel 4:2 Awb bepaalt onder meer dat
een aanvraag wordt ondertekend en tenminste de naam en het adres van de
aanvrager, een dagtekening en een aanduiding van de beschikking die gevraagd
wordt bevat. Om een aanvraag zorgvuldig te kunnen behandelen en een
weloverwogen, goed gemotiveerd besluit te kunnen nemen, hebben Gedeputeerde
Staten voor specifieke veranderingen aanvullende gegevens nodig.
Artikel 29 [Vereisten aanvraag]* Om tijdig een besluit te kunnen nemen, hebben
Gedeputeerde Staten voldoende tijd nodig voor het behandelen van de aanvraag.
Hiervoor hebben Gedeputeerde Staten verschillende termijnen vastgesteld.
Artikel 30 [Termijnen aanvraag]* Op grond van artikel 4:5 van de Awb kunnen
Gedeputeerde Staten besluiten om aanvragen die niet voldoen aan de
aanvraagvereisten als bedoeld in artikel 3 niet in behandeling te nemen.
Alvorens hiertoe te besluiten bieden Gedeputeerde Staten de aanvrager éénmalig
de gelegenheid diens aanvraag aan te vullen. Gedeputeerde Staten achten hiervoor
een termijn van twee weken redelijk.
Artikel 31 [Onvolledige aanvraag]* Voor de kosten van het gebruiken van de weg
geldt het veroorzakerprincipe, inhoudende dat de vergunninghouder de kosten
ervan draagt.
Artikel 32 Begripsbepalingen specifiek Onder a Gedeputeerde Staten beschouwen
familieleden en vrienden als naasten.
Onder b NEN-normen zijn raadpleegbaar op www.nen.nl.
Artikel 33 Vereisten plaatsing Gedeputeerde Staten staan aard- en nagelvaste
gedenktekens niet toe. Aard- en nagelvaste gedenktekens vormen een obstakel voor
de uitvoering van de zorgplicht en kunnen leiden tot vertragingen bij de
uitvoering van infrastructurele projecten. Zou een gedenkteken leiden tot een
verandering van de weg als bedoeld in artikel 4 van de Verordening wegen
Noord-Brabant 2010, dan staan Gedeputeerde Staten dat ook niet toe. Deze
regeling biedt hiertoe geen vergunningmogelijkheid.
Onder a Gedeputeerde Staten staan gedenktekens uitsluitend toe indien deze
geplaatst worden naar aanleiding van een verkeersongeval op een provinciale weg,
waarbij één of meerdere dodelijke verkeersslachtoffers zijn gevallen. De redenen
hiervoor zijn ten eerste dat Gedeputeerde Staten als wegbeheerder uitsluitend
beleid kunnen voeren dat betrekking heeft op de wegen die onder haar bevoegdheid
vallen. Daarnaast wensen Gedeputeerde Staten uitsluitend gedenktekens toe te
staan die direct verband houden met het gebruik van de provinciale weg. In de
uitvoeringspraktijk is gebleken dat er ook behoefte bestaat aan het plaatsen van
andere gedenktekens, bijvoorbeeld ter nagedachtenis aan op provinciale wegen
omgekomen (huis)dieren of historische gebeurtenissen. Gelet op de belangen die
Gedeputeerde Staten moeten beschermen als wegbeheerder en gelet op het beoogde
gebruik van provinciale wegen, staan Gedeputeerde Staten dergelijke gedenktekens
echter niet toe.
Onder c Ondanks dat Gedeputeerde Staten er van uitgaan dat gedenktekens door de
nabestaanden verwijderd worden na verloop van enige rouwtijd, kunnen sommige
nabestaanden behoefte hebben aan aanwezigheid van een gedenkteken voor een
langere periode. Enige beperking in dat geval is dat het gedenkteken zo veel
mogelijk past bij de lokale omgeving. Een voorbeeld van een gedenkteken dat past
in de omgeving is een zwerfkei.
Onder d De maximale afmetingen dienen om afleiding of uitzichtvermindering van
weggebruikers te voorkomen.
Onder e Een gedenkteken wordt zo ver mogelijk verwijderd van de hoofdrijbaan
geplaatst, dus in de berm tussen het fietspad of de parallelweg en de sloot.
Uitsluitend indien dit niet mogelijk is, is het toegestaan het gedenkteken in de
berm die rechtstreeks grenst aan de hoofdrijbaan te plaatsen. De reden die
hieraan ten grondslag ligt, is dat Gedeputeerde Staten willen voorkomen dat
eventuele bezoekers aan het gedenkteken zichzelf of weggebruikers op de
hoofdrijbaan in gevaar brengen. Voor de bezoekers aan een gedenkteken gelden te
allen tijde de verkeersregels zoals vastgelegd in de
wegenverkeerswetgeving.
Onder f Uit onderdeel e volgt dat Gedeputeerde Staten uitsluitend gedenktekens
op de grond in de berm van de weg toestaan. Gedenktekens bevestigd aan
verkeerstekens, bomen, bruggen, vangrails, palen en dergelijke kunnen
weggebruikers afleiden en daarmee de verkeersveiligheid in het geding brengen.
Bovendien willen Gedeputeerde Staten schade ontstaan door bevestiging van
gedenktekens aan tot de weg behorende verkeersvoorzieningen voorkomen.
Onder g Om afleiding van weggebruikers te voorkomen is verlichting van of bij
een gedenkteken, anders dan eventueel reeds in de berm aanwezige openbare
verlichting, niet toegestaan. Ook kaarsjes en andere vormen van verlichting zijn
niet toegestaan.
Onder h Gedenktekens mogen de belangen die de Verordening wegen Noord-Brabant
beschermt niet in het geding brengen. De verkeersveiligheid mag niet in het
geding komen door de aanwezigheid van gedenktekens. Voorwerpen die Gedeputeerde
Staten toestaan zijn bijvoorbeeld een bosje bloemen of een klein knuffelbeest.
Gedeputeerde Staten stellen voor de vormgeving geen expliciete vereisten anders
dan met betrekking tot de grootte, omdat zij nabestaanden in de gelegenheid
willen stellen om een gedenkteken naar eigen voorkeur vorm te geven.
Nabestaanden kunnen zo een gedenkteken kiezen dat het beste past bij de wijze
van gedenken en het te gedenken verkeersslachtoffer.
Artikel 34 Vereisten onderhoud Onder b Met veilig, milieuvriendelijk en
energiebewust onderhoud aan het gedenkteken wordt bedoeld dat de manier van
onderhoud de verkeersveiligheid niet in het geding brengt. Bovendien mogen de
manier van onderhoud en de daarbij gebruikte middelen geen schade aan de bodem,
het grondwater of de luchtkwaliteit veroorzaken.
Artikel 35 Termijn aanwezigheid Gedenktekens die voldoen aan deze regeling mogen
in principe voor onbepaalde tijd op de weg aanwezig blijven. Toch kan het
voorkomen dat een gedenkteken moet worden verwijderd of verplaatst, indien de
uitvoering van de zorgplicht voor wegen dat verlangt. De uitvoering van de
zorgplicht voor wegen is een continu proces. Daarbij kan het voorkomen dat
bestaande wegen gereconstrueerd of verlegd moeten worden. Dat geschiedt in het
algemeen belang van verkeersveiligheid, doorstroming of bereikbaarheid. Omdat
een gedenkteken voorziet in een individueel belang, wordt een gedenkteken zo
nodig verwijderd of verplaatst. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn bij de
uitvoering van een infrastructureel project of bij belemmering in het onderhoud
van de weg. Alvorens te verwijderen of te verplaatsen, treden Gedeputeerde
Staten in overleg met de nabestaande, als die bekend is.
Artikel 38 Overgangsrecht Eerste lid Deze overgangbepaling voorkomt dat
vergunningen die werden verleend op grond van de Verordening wegen en de
regelingen die met artikel 17 van deze regeling zijn ingetrokken, komen te
vervallen. De datum 1 mei 2006 is gekozen omdat sinds het inwerkingtreden van de
Verordening wegen Noord-Brabant 2006 Gedeputeerde Staten in verschillende
regelingen een goed en consistent vergunningbeleid hebben vastgelegd op basis
waarvan vergunningenaanvragen getoetst werden. Vóór de inwerkingtreding van de
Wegenverordening Noord-Brabant 2006 was daarvan nog onvoldoende sprake.
Tweede lid Voor bestaande veranderingen van de weg die zijn gerealiseerd zonder
dat Gedeputeerde Staten vergunning hebben verleend en waarbij sprake is van
strijdigheid met deze regeling, kunnen Gedeputeerde Staten niet alsnog een
vergunning verlenen. De belanghebbende dient de niet vergunbare verandering
binnen één jaar nadat deze door Gedeputeerde Staten is geconstateerd te
verwijderen. Na het verstrijken van die periode kunnen Gedeputeerde Staten
handhavend optreden, tenzij de belanghebbende kan aantonen dat de verandering al
meer dan vijf jaar aanwezig is zonder dat Gedeputeerde Staten aan de
belanghebbende hebben laten weten dat de verandering strijdig is met de geldende
verordening of regeling. Er is dan sprake van zogenaamd passief gedogen en in
dat geval wordt een vergunning geacht te zijn verleend. Willen Gedeputeerde
Staten daarna nog handhavend optreden, dan dienen zij de vergunning die geacht
wordt te zijn verleend, in te trekken. Hiertegen staat rechtsbescherming op
grond van de Awb open. Is de verandering korter dan vijf jaar aanwezig zonder
daartoe strekkende vergunning en is legalisatie niet mogelijk, dan kunnen
Gedeputeerde Staten wel direct handhavend optreden.
Derde lid Deze overgangbepaling voorkomt dat vergunningen die werden verleend op
grond van de Verordening wegen en de regeling die met artikel 18 van deze
regeling is ingetrokken komen te vervallen.
Vierde en vijfde lid Het beginsel is dat Gedeputeerde Staten geen nieuwe
evenementen of wedstrijden op de weg buiten de bebouwde kom toestaan. Echter,
sommige evenementen of wedstrijden zijn inmiddels een traditie geworden.
Gedeputeerde Staten willen dergelijke evenementen en wedstrijden kunnen blijven
toestaan en scharen de evenementen en wedstrijden die jaarlijks of tweejaarlijks
plaatsvonden op de weg vóór de inwerkingtreding van de regeling Beleidsnota
Wegenbeheer, module B3 Vergunningen voor het gebruik van de weg onder deze
overgangsbepaling. Voorwaarde is wel dat vorm, aard en karakter moeten in ieder
geval hetzelfde zijn gebleven. De vorige regeling trad in werking op 15 maart
2007 en is vier jaar van kracht geweest. Om te voorkomen dat de weg in verband
met een evenement of wedstrijd vaker dan thans het geval is moet worden
afgesloten, staan Gedeputeerde Staten evenementen die de afgelopen vier jaar
hebben plaatsvonden op de weg buiten de bebouwde kom alsmede nieuwe evenementen
niet toe.
Zesde en zevende lid Deze regeling is van toepassing op alle bestaande en nieuwe
gedenktekens, echter niet voor aard- en nagelvaste gedenktekens. De regeling
Beleidsnota Wegenbeheer, module B6 Gedenktekens, in werking getreden op 21
augustus 2008, bevat een eerbiedigende overgangsregeling die nog niet is
verlopen bij de inwerkingtreding van deze regeling.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter de secretaris
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk drs. W.G.H.M. Rutten
[ ]* bij het verplaatsen van artikelen is verzuimd in de toelichting de kopjes
boven de artikelen 28 t/m 31 dienovereenkomstig aan te passen. In deze weergave
bevat de toelichting de kopjes zoals die bedoeld zijn.