Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
Adviescommissie Stimulus Programmamanagement: adviescommissie ingesteld op grond van artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht
en overeenkomstig artikel 82 van de Provinciewet;
algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde
categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne
markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014;
beheerautoriteit: Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant aangewezen als beheerautoriteit
als bedoeld in artikel 71 van verordening 2021/1060 voor het EFRO Programma Zuid-Nederland
2021-2027;
circulair: zodanig ontwerpen en toepassen van producten en processen dat deze bijdragen aan
het verminderen van het gebruik van materialen en grondstoffen;
de-minimisverordening: Verordening (EU) N1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de
toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/1 van 24 december 2013;
eiwittransitie: overgang van klassieke eiwitbronnen naar nieuwe en plantaardige eiwitbronnen;
EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling als bedoeld in de Verordening (EU) 2021/1058
van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor
regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds;
landelijk gebied: rijk geschakeerd gebied buiten de steden, plattelandskernen en bedrijventerreinen
met allerlei vormen van infrastructuur en gebruik;
maakindustrie: industrie waarin grondstoffen en materialen tot halffabricaten en producten worden
verwerkt;
maatschappelijk middenveld: verzamelnaam voor alle vormen van niet uit de staat voortkomend en niet door de
staat geleid maatschappelijk handelen van individuen of groepen;
mkb of mkb-onderneming: kleine en middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage I van Aanbeveling van de
Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen
(2003/361/EG);
onderneming: eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de
wijze waarop zij wordt gefinancierd;
penvoerder: door de deelnemers aan het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of
organisatie of penvoerder als bedoeld in artikel 1.1 van de REES;
precisielandbouw: vorm van landbouw waarbij met behulp van technologie zoals GPS, sensortechnologie,
ICT en robotisering, heel nauwkeurig de noodzakelijke behandeling wordt gegeven;
programma- EFRO Zuid-Nederland 2021-2027: gezamenlijk programma als bedoeld in artikel 22 van verordening 2021/1060 van de
provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, goedgekeurd door de Europese Commissie
op 29 juni 2022, voor activiteiten die in Zuid-Nederland financiering kunnen ontvangen
uit het EFRO;
REES: Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies;
reststromen: plantaardige- en voedselreststromen niet zijnde mest, maar wel schelp- en schaaldieren
en vis;
RIS3 Zuid-Nederland 2021-2027: Regionale Innovatie Strategie Slimme Specialisatie voor programma’s Europese fondsen
vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland, de provincie Noord-Brabant
en de provincie Limburg op 21 april 2020;
smart energiesysteem: energiesysteem waarbij duurzame bronnen van bijvoorbeeld bedrijven en huishoudens,
elektrische auto’s, warmtepompen, huishoudelijke apparaten, opslagsystemen en onderstations
op intelligente wijze met elkaar zijn verbonden en energiediensten aan elkaar kunnen
leveren;
smart farming: toepassing van moderne informatie- en communicatietechnologieën in de landbouw;
stedelijk gebied: bebouwd gebied binnen en rondom steden;
verordening 2021/1060: verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021
houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling,
het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige
transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de
financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie,
het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer
en visumbeleid, Pb L 231/159 van 30 juni 2021;
Zuid-Nederland: grondgebied van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.
Toelichting behorende bij de Subsidieregeling OPZuid 2021-2027
Algemeen
In 2021 is het ‘programma-EFRO Zuid-Nederland 2021-2027” (hierna OPZuid) opgesteld.
Het OPZuid is tot stand gekomen in samenwerking met het Rijk, de provincies Zeeland,
Noord-Brabant en Limburg en verschillende andere partijen uit de regio. De Subsidieregeling
OPZuid 2021-2027 (hierna: Subsidieregeling) is opgesteld ter uitvoering van het OPZuid.
Europese Regelgeving in het kader van staatssteun
Bij subsidieverlening op grond van deze regeling kan sprake zijn van staatssteun,
indien de aanvrager een onderneming is in de zin van het Europese recht en voor het
overige voldoet aan de criteria van staatssteun. Staatssteun is in beginsel verboden,
maar uitzonderingen zijn mogelijk. Afhankelijk van het project wordt in deze regeling
gebruik gemaakt van een van de vrijstellingen uit de artikelen 14, 15, 17, 18, 22,
25, eerste lid, tweede lid, onder c of d, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35,
36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 45, 46, 47, 48, 49, 52, 53, 56, 56ter, 56quater van
de algemene groepsvrijstellingsverordening. De beheerautoriteit beoordeelt per project
of voldaan wordt aan de wet- en regelgeving omtrent staatssteun. Indien sprake is
van staatssteun, geen van de vrijstellingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening
van toepassing is en het gevraagde subsidiebedrag onder de de-minimisdrempel blijft,
dan wordt gebruik gemaakt van de de-minimisverordening. Indien gebruik wordt gemaakt
van de-minimisverordening, is vanuit het Europees recht geen sprake van staatssteun.
Omdat de REES een minimum van kosten van € 200.000 als ondergrens voor de totale subsidiabele
kosten stelt, is de verwachting dat weinig gebruik zal worden gemaakt van de de-minimisverordening.
Juridisch kader
Artikel 73 van de Verordening 2021/1060 bepaalt dat de beheerautoriteit voor de selectie
van concrete acties criteria en procedures vaststelt en toepast die niet-discriminerend
en transparant zijn, toegankelijkheid voor personen met een handicap en gendergelijkheid
waarborgen en rekening houden met het Handvest van de grondrechten van de Europese
Unie, het beginsel van duurzame ontwikkeling en het beleid van de Unie op milieugebied.
Op Europees niveau is aldus het opstellen van regels om subsidie voor de EFRO-gelden
te verstrekken, neergelegd bij de beheerautoriteit. Dit dient te worden ingepast in
het nationale recht.
Hiertoe is in het nationale recht het volgende af te leiden: Artikel 4:23 van de Algemene
wet bestuursrecht bepaalt dat subsidieverstrekking een wettelijke grondslag dient
te hebben, waarin wordt geregeld voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.
In of bij het wettelijk voorschrift dienen de essentialia van subsidieverstrekking
te worden geregeld. Dat zijn: een aanduiding van de activiteiten, de aanwijzing van
het bevoegde orgaan, het subsidieplafond, de verdelingsmaatstaf, verplichtingen en
bevoorschotting.
In artikel 6 van de Uitvoeringswet EFRO is vervolgens bepaald dat in een Ministeriële
Regeling ter zake van de aldaar genoemde essentialia, regels moeten worden gesteld.
In artikel 9 is bepaald dat de beheerautoriteit beleidsregels stelt waarin de uitgangspunten
omtrent de bevoegdheidsuitoefening rondom de subsidieverstrekking zijn geregeld.
In de Regeling Europese EZK- en LNV subsidies (in het vervolg: REES), is vervolgens
in artikel 4.2.2 bepaald dat de beheerautoriteit een subsidieplafond vaststelt, alsmede
de verdeelcriteria. De directe grondslag om deze regeling te maken is daarmee dus
te vinden in artikel 4.2.2 van de REES. Een subsidieplafond is volgens heersende jurisprudentie
(onder andere een uitspraak van de ABRvS van 24 september 2014, vindplaats: ECLI:NL:RVS:2014:3465
en AB 2015/5) een algemeen verbindend voorschrift vanwege het normstellende karakter.
Derhalve is ervoor gekozen om een regeling op te stellen. De overige onderdelen van
de regeling delen, voor zover zij zelf geen zelfstandige normstelling inhouden, in
het normstellende karakter van het besluit.
De onderwerpen die in de REES uitputtend zijn geregeld, zijn niet opgenomen in deze
beleidsregels, waaronder bepalingen aangaande subsidiabele kosten.
In de Verordening 2021/1060 en de REES zijn diverse zaken geregeld. Deze worden niet
herhaald in deze regeling. Daarnaast zijn er ook vereisten en verplichtingen die op
grond van hogere wet- en regelgeving rechtstreeks gelding hebben. Ook deze vereisten
en verplichtingen zijn niet expliciet in deze subsidieregeling opgenomen. De subsidieregeling
staat dus niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een breder kader.
Staatssteun
Voor de rechtvaardiging van staatssteun is aangesloten bij de Algemene groepsvrijstellingsverordeningen.
Afhankelijk van de te subsidiëren activiteiten is gekozen voor een zo breed mogelijk
scala aan artikelen uit de AGVV om hiermee zoveel mogelijk ruimte te bieden voor de
diversiteit aan projecten die onder het programma passen.
Stimulerend effect staatssteun
In artikel 1.3., tweede lid van de REES is bepaald dat vóór indiening van de aanvraag
door de subsidieontvanger gemaakte kosten niet voor subsidie in aanmerking komen.
Hiermee wordt beoogd te voldoen aan de verplichting van artikel 6 van de Algemene
groepsvrijstellingsverordening dat staatssteun aan ondernemingen alleen vrijgesteld
of anderszins gerechtvaardigd kan worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend
effect. Stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming
verandert. Er wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou
komen zonder subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie. In
artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt
geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend
voordat de activiteit aanvangt. Indien de activiteiten eerder zijn aangevangen, dient
het stimulerend effect te worden aangetoond door de aanvrager.
Artikelsgewijs
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In Europees recht en nationaal recht kunnen begrippen verschillend worden geïnterpreteerd.
Daar waar Europees recht afwijkt en in deze regeling moet worden toegepast, wordt
de betreffende begripsbepaling opgenomen. Voor de begrippen subsidieontvanger en aanvrager
geldt dat de definitie uit de Awb wordt gevolgd. Deze begrippen zijn derhalve niet
in de begripsbepalingen opgenomen. Overigens is in artikel 2 van Verordening 2021/1060
onderscheid gemaakt tussen de begrippen begunstigde, artikel 2, onder 9, en eindontvanger,
artikel 2, onder 18. Deze begrippen omvatten meer, behalve het zijn van aanvrager
en subsidieontvanger, ook een doelgroep afbakening. Voor het toepassen van de regeling
is hiertoe de Awb en het nationale recht aangehouden. Daar waar verplichtingen uit
de Verordening 2021/1060 rechtstreeks worden toegepast, is de begunstigde gelijk te
stellen met de aanvrager en de eindontvanger met de subsidieontvanger. Voorts is het
begrip concrete actie uit Verordening 2021/1060 gelijk te stellen met het begrip subsidiabele
activiteit en project.
Onder Adviescommissie Stimulus Programmamanagement
De Adviescommissie Stimulus Programmamanagement is een commissie van onafhankelijke
experts die is ingesteld door de beheerautoriteit om de projectvoorstellen te beoordelen,
zowel voordat rangschikking bij overschrijding van het subsidieplafond plaatsvindt,
als ook voor de rangschikking zelf.
Onder beheerautoriteit
Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant is bij besluit
van de minister van Economische Zaken en Klimaat op 5 juli 2022 aangewezen als beheerautoriteit
voor het EFRO-Programma Zuid-Nederland 2021-2027.
Onder maatschappelijke middenveld:
Voorbeelden van dergelijke organisaties zijn:
- •
sociale partners (vakbonden en werkgeversorganisaties);
- •
niet-gouvernementele organisaties (bv. milieubescherming en consumentenrechten);
- •
basisorganisaties (bv. jeugdbewegingen, gezinsbonden).
Bovenstaande opnemen in de toelichting.
Onder RIS3 Zuid-Nederland 2021-2027
De afkorting staat voor Research & Innovation strategy for smart specialisation Zuid-Nederland.
De RIS3 is op 21 april 2020 vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
gedeputeerde staten van Zeeland en gedeputeerde staten van Limburg in de hoedanigheid
van beoogde beheerautoriteit. In de RIS3 is de innovatiestrategie voor Zuid-Nederland
voor de periode 2021-2027 uiteengezet. De RIS3 maakt integraal onderdeel uit van het
OPZuid. De RI3S is bedoeld om richting te geven aan de inzet van regionaal beschikbare
Europese overheidsmiddelen, gekoppeld aan rijksmiddelen en provinciale middelen uit
Nederland.
Artikel 1.2 Subsidievorm
Subsidie wordt verleend voor projecten. Op grond van verordening 2021/1060 kan de
subsidie als geldbedrag worden verleend.
Artikel 1.3 Weigeringsgronden algemeen
Onder b
In de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun
aan ondernemingen in financiële moeilijkheden (PbEU 2004/C244/02) is aangegeven in
welke gevallen een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen
van een aanvraag, dient hiervoor een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard
dat de aanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeert.
Onder c
Algemeen aanvaarde rechtsbeginselen is een breed begrip. Hieronder worden onder andere
de horizontale beginselen uit artikel 9 van Verordening 2021/1060 verstaan, zoals
eerbiediging van grondrechten, gelijkheid van vrouwen en mannen, gendermainstreaming,
de integratie van een genderperspectief, maatregelen tegen discriminatie op grond
van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd
of seksuele gerichtheid. Ook wordt gestreefd naar het bevorderen van duurzame ontwikkeling
en dient de milieuacquis van de Unie te worden nagestreefd, alsook het recht van de
Unie en het nationale (Nederlands) recht.
Artikel 1.4 Vereisten subsidieaanvraag algemeen
Op grond van artikel 4:2 van de Awb dient een aanvraag aan diverse vereisten te voldoen
om in behandeling genomen te kunnen worden. Hiertoe stelt de beheerautoriteit een
aanvraagformulier en diverse bijlagen vast. Als sprake is van openstelling binnen
een tenderperiode, is het van belang dat de aanvraag bij indiening direct volledig
is. Derhalve wordt de mogelijkheid geboden voorafgaand aan het indienen bij de beheerautoriteit
te informeren over de volledigheid van de aanvraag.
Onder a
De behandeling van aanvragen wordt uitgevoerd door Stimulus Programmamanagement, een
onderdeel van de provincie Noord-Brabant die het secretariaat namens de beheerautoriteit
voert.
Onder b
Voor het indienen van een aanvraag is één landelijk elektronisch systeem ontwikkeld.
Het systeem voldoet aan de eisen van verordening 2021/1060, met name de eisen in artikel
69.
Onder c
Een aanvraag is pas volledig als zowel het aanvraagformulier alsook de daarin voorgeschreven
bijlagen op de juiste wijze zijn ingevuld en ingediend.
Artikel 1.5 Verplichtingen algemeen
De bevoegdheid om verplichtingen te verbinden aan de subsidie volgt uit artikel 4.2.15
van de REES. Naast de REES bevat ook verordening 2021/1060 verplichtingen aan de subsidieontvanger,
onder andere in bijlage IX, behorende bij artikel 47 en 50 de verplichting om te vermelden
dat voor het project steun is verleend uit het EFRO.
De artikelen 4.2.11 tot en met 4.2.14 van de REES kennen de verplichtingen voor de
subsidieontvanger om het project uit te voeren overeenkomstig het projectplan, het
melden van wijzigingen binnen het project bij de beheerautoriteit en dat de beheerautoriteit
hiervoor toestemming moet geven. Ook dient de subsidieontvanger te zorgen voor een
controleerbare financiële administratie met betrekking tot de aan het project gerelateerde
kosten en uitgaven.
Artikel 1.6 Vaststelling
In artikel 4.2.17 van de REES is bepaald dat de beheerautoriteit binnen 26 weken beslist
op een aanvraag om subsidievaststelling.
Artikel 1.7 Betaling en bevoorschotting
In artikel 74 van verordening 2021/1060 is bepaald dat de beheerautoriteit uiterlijk
80 dagen na het indienen van de betalingsaanvraag van de begunstigde subsidie aan
de begunstigde uitbetaalt. Dit betreft de betaling van voorschotten op het verleende
subsidiebedrag op basis van de door de begunstigde gemaakte en betaalde kosten. Het
voorbehoud wegens beschikbaarheid van financiering, zoals opgenomen in artikel 74,
eerste lid, onder b, is vertaald in een beperking van het aantal betalingsaanvragen
tot tweemaal per jaar, een beperking van de totale bevoorschotting tot 90%. De bepaling
laat onverlet de bevoegdheid van de beheerautoriteit de betalingstermijn op te schorten
wegens onder andere gebrek aan gegevens om de betalingsaanvraag te beoordelen, conform
artikel 74, eerste lid, onder b van verordening 2021/1060.
Artikel 2.8 Subsidiehoogte
Het OPZuid kent een cofinancieringsinspanning vanuit de provincies en het Rijk. Hiertoe
worden aparte cofinancieringsregelingen opgesteld door de provincies.