Toelichting behorende bij de Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2020-2023
1. Inleiding en doelstelling
In 1995 werd door de provincie Noord-Brabant en de voorloper van de Zuidelijke Land-
en Tuinbouw Organisatie het samenwerkingsverband “Landbouw Innovatie Noord-Brabant
(LIB)” opgericht. LIB is vastgelegd in een convenant met een meerjarenprogramma en
tot nu toe telkens met 4 jaar verlengd. Doel van LIB is het gezamenlijk bevorderen
van de ontwikkeling van een duurzame en in de maatschappij verankerde land- en tuinbouw.
Dit wordt gedaan door middel van themabijeenkomsten, een bestuurlijk platform en door
de ondersteuning van innovatieve projecten.
Uit de externe LIB-evaluatie over de periode 2015-2018 komt naar voren dat LIB een
grote betekenis heeft in de praktijk en hoog gewaardeerd wordt. Het wordt aanbevolen
dat LIB na afloop van het LIB-convenant 2016-2019 wordt voortgezet. In het bestuursakkoord
“Kiezen voor Kwaliteit” is onder de opgave “Landbouw en Voedsel” de wens opgenomen
om LIB als instrument te continueren, met als doel de ontwikkeling van sociale en
technische innovatie op dit terrein te bevorderen. Op 11 september 2019 is het LIB-convenant
2020-2023 gesloten.
De Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2013 vormde tot eind 2019 het
juridisch kader op grond waarvan innovatieve projecten met betrekking tot de land-
en tuinbouw werden ondersteund. Gelet op het nieuwe LIB-convenant wordt met deze regeling
een nieuwe subsidieregeling vastgesteld en wordt hierbij de Subsidieregeling landbouw
innovatie Noord-Brabant 2013 ingetrokken. In de onderhavige subsidieregeling zijn
enkele nieuwe inzichten en actualisaties opgenomen ten opzichte van de Subsidieregeling
landbouw innovatie Noord-Brabant 2013, maar de uitgangspunten zijn gelijk gebleven.
2. De landbouwgroepsvrijstellingsverordening
Overheidsfinanciering die aan de criteria van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) voldoet vormt staatsteun
en dient krachtens artikel 108, derde lid, VWEU bij de Europese Commissie te worden
aangemeld. De Europese Raad kan op grond van artikel 109 VWEU categorieën steun vaststellen
die van die aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld. De Europese Commissie kan
op grond van artikel 108, vierde lid, VWEU verordeningen betreffende die categorieën
steun vaststellen. Voor wat betreft de onderhavige subsidieregeling zijn vrijstellingsmogelijkheden
opgenomen in Verordening (EU) 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde
categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op
grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193) (hierna:
landbouwgroepsvrijstellingsverordening). Meer specifiek gaat het om de artikelen 14,
20, 21, 24 en 31 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening. Deze subsidieregeling
is opgesteld binnen dat kader. Conform artikel 9 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening
wordt de subsidieregeling uiterlijk 10 dagen voor inwerkingtreding ter kennisgeving
bij de Europese Commissie aangeboden.
De eisen van de artikelen 14, 20, 21, 24 en 31 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening
zijn zoveel mogelijk en in dezelfde bewoording in deze regeling overgenomen om op
voorhand voor de aanvrager duidelijk te maken wat subsidiabel is en wat niet. De landbouwgroepsvrijstellingsverordening
is niettemin onvoorwaardelijk van toepassing. Daarom worden de aanvragen nog altijd
aan de verordening zelf getoetst.
3. Juridisch kader subsidieregeling
Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening
Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van
subsidies niet in de subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat
onder meer wat de termijnen zijn voor het nemen van een beslissing op een aanvraag
en ook bevat de Asv algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht
in geval van het niet, niet tijdig of niet geheel verrichten van de activiteiten dan
wel nakomen van de verplichtingen.
Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van
toepassing zijn op subsidies die worden verstrekt op grond van deze subsidieregeling.
In het onderstaande wordt, voor zover noodzakelijk, per artikel een toelichting gegeven.
Artikel 1 Begripsbepalingen
Onder MKB-onderneming wordt in deze regeling verstaan: een kleine, middelgrote of
micro-onderneming die voldoet aan de criteria, bedoeld in bijlage 1 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening.
Artikel 1 van genoemde bijlage bepaalt dat als onderneming wordt beschouwd: iedere
eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name
worden als zodanig beschouwd eenheden die individueel of in familieverband ambachtelijke
of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig
een economische activiteit uitoefenen.
Artikel 2 Doelgroep
Naast verlening aan MKB-ondernemingen kan subsidie ook worden verleend aan een samenwerkingsverband
van MKB-ondernemingen. In dat geval dient een penvoerder aangewezen te worden. De
penvoerder is degene die de aanvraag doet en zorgdraagt voor de overige correspondentie
en inhoudelijke en financiële verantwoording. In geval het samenwerkingsverband geen
rechtspersoonlijkheid bezit, dient de aanvraag door een van de deelnemers gedaan te
worden. Wanneer binnen een dergelijk samenwerkingsverband sprake is van een deelnemer
(of deelnemers) met rechtspersoonlijkheid, dan verzorgt die deelnemer (of een van
die deelnemers) de aanvraag. De deelname van de overige deelnemers blijkt uit een
verklaring, die bij de aanvraag overlegd moet worden.
Artikel 3 Subsidievorm
Subsidie op grond van deze regeling wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.
Een projectsubsidie is op grond van artikel 1, onder h, Asv een subsidie in de vorm
van een eenmalige aanspraak op financiële middelen, verleend voor een eenmalig project
van een subsidieaanvrager, ten behoeve van de geheel of gedeeltelijke dekking van
de begroting van dat project. In het kader van de onderhavige subsidieregeling gaat
het alleen om gedeeltelijke dekking van de begroting van een project. Een project
wordt aangemerkt als een activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend
zijn in de tijd en gericht op een specifiek eindresultaat (artikel 1, onder g, Asv).
De subsidie wordt conform artikel 7, tweede lid, onder a, Asv verstrekt in de vorm
van een geldbedrag.
Artikel 5 Weigeringsgronden
De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit
de artikelen 4:25 en 4:35 Awb en 8 Asv. Artikel 5, onder b, bepaalt dat subsidie wordt
geweigerd indien het project grote gelijkenis vertoont met een project waarvoor reeds
subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant,
de Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2013 of de onderhavige regeling.
Het wordt niet wenselijk geacht wanneer twee nagenoeg dezelfde projecten worden gesubsidieerd
(ook niet wanneer zij worden uitgevoerd in verschillende gebieden). Wel is denkbaar
dat een project wordt gesubsidieerd dat voortvloeit uit en daarmee een vervolg is
op een project waarvoor reeds subsidie is verstrekt. Artikel 5, onder b, vormt geen
belemmering voor stapeling van subsidies op basis van andere, niet in onderdeel b
genoemde regelingen (mits toelaatbaar gelet op het geldende staatssteunregime).
Artikel 6 Subsidievereisten
Gelet op artikel 6, onder a, komt een project slechts in aanmerking voor subsidie
indien het in overwegende mate in de provincie Noord-Brabant wordt uitgevoerd.
Artikel 6, onder c, bepaalt dat het project een bijdrage dient te leveren aan ten
minste twee van de in dat onderdeel genoemde thema’s. Deze thema’s zien op de innovatiesporen
zoals genoemd in het LIB-convenant 2020-2023.
Onderdeel 1° betreft de verbetering van de fysieke leefomgeving. In dit kader gaat
het om het terugdringen van emissies van milieubelastende stoffen, de inzet op klimaatmitigatie,
klimaatadaptatie, biodiversiteit, duurzame energie, kringloopsluiting, het zuinig
gebruiken van eindige grondstoffen, de verbetering van de bodem-, water- en luchtkwaliteit
en de beheersing van de waterkwantiteit (beschikbaarheid en berging). Voorts kan bij
dit thema ook gedacht worden aan de verbetering van het dierenwelzijn, diergezondheid
en het verminderen van risico’s voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens
en dier.
Onderdeel 2° betreft het innovatiespoor “waardecreatie”. Het gaat hierbij om het tot
waarde brengen van producten en diensten van het agrarische bedrijf door middel van
nieuwe verdienmodellen of vernieuwende marktconcepten. Hierbij kan gedacht worden
aan nieuwe inkomstenbronnen, betere benutting van productiemiddelen, slimmere agrodfoodketens
of het op onderscheidende wijze (bijvoorbeeld gelet op de kwaliteit of exclusiviteit)
op de markt brengen van producten.
Onderdeel 3° heeft betrekking op de maatschappelijke inbedding van de landbouwsector
en aantrekkelijk landbouwondernemerschap. Bij de maatschappelijke inbedding van de
landbouwsector gaat het om het leveren van een bijdrage aan het verkleinen van de
kloof tussen boer en burger, waardoor er meer wederzijds begrip ontstaat. Van het
creëren van aantrekkelijk landbouwondernemerschap is sprake indien wordt ingezet op
activiteiten die het voor ondernemers aantrekkelijker maken om landbouwactiviteiten
uit te voeren. Gedacht kan worden aan activiteiten gericht op de verbetering van de
arbeidsomstandigheden of het imago van de landbouwsector.
Voor wat betreft artikel 6, onder d, zij opgemerkt dat het innovatieve karakter zowel
technisch als sociaal van aard kan zijn. Gedacht kan worden aan vernieuwende organisaties,
samenwerkingsvormen, verdienmodellen en marktconcepten.
Artikel 6, onder e, ziet op de slagingskans van het project. Uit de onderbouwing bij
de aanvraag zal moeten blijken dat het reëel is dat het projectresultaat kan worden
behaald. Hierbij is onder meer het draagvlak binnen de landbouwsector en de betrokkenheid
van ondernemers van belang.
Artikel 7 Subsidiabele kosten
In dit artikel is aangegeven welke kosten van de verschillende activiteiten in een
project subsidiabel zijn. Bij de formulering van de mogelijk te subsidiëren kostenposten
is aansluiting gezocht bij de artikelen 14, 20, 21, 24 en 31 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening.
Onder de algemene kosten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c, vallen gelet
op artikel 14, zesde lid, onder c, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening onder
meer kosten voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en kosten
voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies.
Artikel 8 Niet subsidiabele kosten
Uit het eerste lid volgt dat alleen meerkosten ten opzichte van de gangbare bedrijfsvoering
voor ondersteuning in aanmerking komen. Opgemerkt zij dat verrekenbare BTW gelet op
artikel 11, onder a, Asv niet subsidiabel is.
Artikel 10 Subsidieplafond
Het subsidieplafond voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 is
vastgesteld op € 500.000. Het subsidieplafond voor de overige tijdvakken is vastgesteld
op € 0, aangezien de toekenning van deze middelen afhankelijk is van de besluitvorming
door Provinciale Staten in 2020 over de Brabantvisie Landbouw en Voedsel 2030 en de
daarbij behorende middelen, inclusief die voor LIB voor de jaren 2021 tot en met 2023.
Na genoemde besluitvorming zullen Gedeputeerde Staten een beslissing nemen over de
subsidieplafonds voor de jaren 2021 tot en met 2023. Artikel 10 zal hier te zijner
tijd op aangepast worden.
Artikel 12 Verdeelcriteria
Artikel 12, eerste lid, bepaalt dat subsidie op grond van deze subsidieregeling wordt
verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen. Voor het bepalen van
de onderlinge rangschikking dient een aanvraag volledig te zijn. Voor het bepalen
van het wel of niet in behandeling nemen van de aanvraag geldt de initiële aanvraagdatum.
Artikel 13 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a en b, kan onder
meer worden voldaan door publicatie op een website, het houden van een open dag of
het organiseren van een bijeenkomst. Artikel 13, eerste lid, onder d, bepaalt dat
de subsidieontvanger een administratie dient bij te houden van aan de activiteiten
verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b,
Awb en deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten dient te overleggen.
Artikel 14 Prestatieverantwoording en artikel 16 Subsidievaststelling
Gelet op artikel 7, eerste lid, van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening worden
subsidies verstrekt op basis van prestaties en gerealiseerde kosten, ook indien het
gaat om subsidies tot € 125.000. Dit laatste wijkt af van de artikelen 13, eerste
en tweede lid, 20 en 21, vijfde lid, onder a en b, Asv. De vaststelling van subsidies
op grond van deze subsidieregeling geschiedt overeenkomstig artikel 21, eerste tot
en met vierde en achtste lid, Asv. De subsidieontvanger dient in alle gevallen een
aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen en daarbij bewijsstukken te overleggen
waaruit de gerealiseerde kosten blijken.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris
drs. M.J.A. van Bijnen MBA