Provinciale Staten van Noord-Brabant,
gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten d.d. 29 januari 2019, 12/19;
gelet op artikel 143 Provinciewet;
gelet op de artikelen 2.1.1, vierde lid, 2.1.3, eerste lid, 2.1.4, eerste lid, 2.1.9,
eerste lid, 2.3.3, tweede lid, 2.4.2 en 2.4.4 van het Rechtspositiebesluit decentrale
politieke ambtsdragers;
gelet op de artikelen 2.1, vijfde lid, en 2.6, vijfde lid, van de Regeling rechtspositie
decentrale ambtsdragers;
gezien het advies van het Presidium d.d. 21 januari 2019 en 11 februari 2019;
overwegende dat met ingang van 28 maart 2019 de rechtspositie van zowel staten- en
commissieleden, als van gedeputeerden en van de commissaris van de Koning zullen worden
vastgelegd in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;
overwegende dat voornoemd besluit, voor een aantal zaken nader uitgewerkt in de Regeling
rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers, veel elementen van de rechtspositie
van decentrale politieke ambtsdragers al uitputtend regelt, zodat slechts beperkte
ruimte is om op provinciaal niveau bepaalde keuzes te maken of nadere regels te stellen;
overwegende dat de gevolgen hiervan zodanig zijn, dat het de voorkeur heeft de huidige
verordening in te trekken en te vervangen door een nieuwe verordening;
Besluiten vast te stellen de volgende verordening: