Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 10 oktober 2017 het Uitvoeringsprogramma ondersteunende
maatregelen transitie Veehouderij hebben vastgesteld; dat dit programma is gericht
op een verdere ontwikkeling van de veehouderij naar een duurzame en rendabele sector;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten bij de uitvoering van dit programma streven naar
een financieel gezonde en vitale sector die op rechtmatige wijze het hoofd weet te
bieden aan de uitdagingen die er liggen op het terrein van milieu, volksgezondheid
en dierenwelzijn;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten daartoe een nieuwe aanbouwregeling veehouderijen
wensen vast te stellen, waarin diverse paragrafen met stimuleringsmogelijkheden zullen
worden opgenomen om bovenstaand doel te bereiken;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten met de paragraaf Validatiemeting innovatieve stalsystemen
willen bereiken dat stalsystemen die op integrale wijze en via aanpak bij de bron
bijdragen aan de doelstellingen van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant,
op versnelde wijze in gebruik kunnen worden genomen;
Overwegende dat de kosten van validatiemetingen van stalsystemen een zeer hoge investering
vergen en Gedeputeerde Staten zich derhalve willen richten op het gedeeltelijk vergoeden
van die kosten;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op deze paragraaf, hoofdstuk 1 en artikel 49 van
Verordening 651/2014 van de Europese Commissie (PBEU 2014 L187/1) van toepassing willen
verklaren.
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Artikel 5.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
agrarisch collectief: coöperatieve vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van natuurlijke personen of
rechtspersonen, die een agrarisch bedrijf uitoefenen, agrarisch grondbezitter zijn
of agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer uitoefenen en die beschikt over een
geldig certificaat collectief agrarisch natuurbeheer, verleend door Gedeputeerde Staten
van de provincie op wier grondgebied haar werkgebied is gelegen;
algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën
steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar
worden verklaard (PbEU 2014, L 187);
Asv: Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Brabantse biodiversiteitsmonitor melkveehouderij: monitor met samenhangende set van dertien kwaliteitsindicatoren die de biodiversiteit
versterken, gebaseerd op de landelijke biodiversiteitsmonitor melkveehouderij, doorontwikkeld
in het project Brabants Bodem en gericht op een integrale ontwikkeling van een nieuw
perspectief voor melkveehouders die bijdragen aan een toekomstbestendig landschap
in de provincie Noord-Brabant;
Catalogus Groenblauwe diensten: set van steunmaatregelen waaraan de Europese Commissie met het goedkeuringsbesluit
SA.44848 goedkeuring heeft verleend;
Centrale Database KringloopWijzer: database met bedrijfseigen kringloopwijzer gegevens van een melkveehouder, die jaarlijks
ingevuld en gevalideerd worden via www.mijnkringloopwijzer.nl
Groenblauwe mantel: gebieden als opgenomen en begrensd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
die een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water hebben en overwegend grenzen
aan het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones of deze verbinden;
innovatieproject: project gericht op het ontwikkelen, valideren of verfijnen van een innovatie;
kleine ondernemer: kleine onderneming die voldoet aan de criteria, bedoeld in bijlage 1 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening;
landbouwgroepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën
steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de
artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met
de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193);
LEADER: een van de vijf thema's waar het Plattelandsontwikkelingsprogramma POP3 zich op richt,
gefinancierd door de Europese Unie vanuit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling
en waarbij de focus ligt op innovatie binnen de agrarische sector, sociaaleconomische
ontwikkeling van het platteland en een duurzaam beheer van de ruimte door samenwerkingsverbanden
tussen overheid, ondernemers en maatschappelijke organen of particulieren op het platteland;
melkveehouder: eigenaar van melk- en kalfkoeien, waarvan de melkkoeien minimaal éénmaal hebben gekalfd
en die voor de melkproductie worden gehouden;
pilotgebied Van Gogh Nationaal Park i.o.: gebied bestaande uit het grondgebied van de gemeenten Eindhoven, Helmond, Den Bosch,
Breda, Tilburg, Best, Geldrop-Mierlo, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven,
Waalre, Boxtel, Meierijstad, Sint-Michielsgestel, Vught, Laarbeek, Heusden, Loon op
Zand, Goirle, Hilvarenbeek, Oisterwijk, Etten-Leur, Zundert, Alphen-Chaam, Gilze en
Rijen als weergegeven op bijlage 8;
praktijkscan: toets van de bedrijfsgegevens aan de Brabantse biodiversiteitsmonitor melkveehouderij;
Regeling uurtarieven: Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarieven subsidies Noord-Brabant;
SCAN-office van BoerenNatuur: database met bedrijfsgegevens over agrarisch natuurbeheer, landschapsbeheer, waterbeheer
en bodembeheer van natuurlijke personen of rechtspersonen die een agrarisch bedrijf
uitoefenen, agrarisch grondbezitter zijn of agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer
uitoefenen, die gevuld is door een agrarisch collectief.
Bijlage 2, behorende bij de artikelen 3.6, onderdeel c, onder 1º, en 6.6, derde lid, onder a,
van de Subsidieregeling transitie veehouderijen Noord-Brabant
Inhoudelijke vereisten Omschakelplan
Het omschakelplan moet in ieder geval aandacht besteden aan: de ondernemer, de biodiversiteit,
de bodem, het landschap en de bedrijfseconomische betekenis van de omschakeling naar
natuurinclusieve landbouw. Onderstaande eisen zijn indicatief en te beschouwen als
aandachtspunten. Voor het businessplan (zie bijlage 3) is het verplicht aandacht te
besteden aan alle genoemde vereisten..
De ‘natuurlijke’ ondernemer(s)
Het omschakelplan geeft een eerste beeld van de kennis en ervaring van de betrokken
ondernemer(s) of de wijze waarop die kennis en ervaring zal worden verkregen op het
gebied van enerzijds biodiversiteit, vitale bodem, landschap en kwalitatief en kwantitatief
waterbeheer en anderzijds het ondernemerschap. De volgende onderdelen kunnen deel
uitmaken van het omschakelplan:
- •
De motivatie voor het indienen van het plan (wat is in het kort het idee, de bedoeling/ambitie?)
en een kort CV (persoonlijke gegevens, opleiding, werkervaring).
- •
De mate van kennis van, ervaring met en visie op ondernemerschap en natuurontwikkeling
(opleiding / ervaring et cetera).
- •
De wijze waarop die kennis/ervaring wordt vergroot bijv. via aansluiting bij een lerend
netwerk en samenwerking met andere partijen op het gebied van natuurinclusief ondernemen.
- •
De mate van natuurinclusiviteit van de huidige bedrijfsvoering (zie hierna onder ‘natuurlijke
waarden’).
- •
De verwachte belemmeringen en behoefte aan ondersteuning, zoals de beschikbaarheid
van aanvullend areaal aan landbouwgrond.
Natuurlijke waarden: biodiversiteit, bodem en landschap
Het omschakelplan geeft een eerste beeld van de manier waarop de biodiversiteit en
de kwaliteit van bodem, water en landschap een impuls krijgen en worden geïntegreerd
in de bedrijfsvoering. De volgende onderdelen kunnen deel uitmaken van het omschakelplan:
- •
De manier waarop de bodem en het bodemleven worden verzorgd in het bedrijfssysteem.
- •
De maatregelen om kringlopen van nutriënten te sluiten en de invloed van het bedrijf
op de omgeving via de lucht en het water (grond-/oppervlaktewater) te beperken.
- •
De maatregelen voor biodiversiteit en hoe deze aansluiten bij de omgeving (aanwezige
biodiversiteit en leefgebieden).
- •
De manier waarop het bedrijf zal bijdragen aan de gebiedseigen landschappelijke kwaliteit.
- •
De manier waarop de natuurlijke soortenrijkdom voor de onderdrukking van ziekten en
plagen op het bedrijf (‘functionele agrobiodiversiteit’) wordt benut.
- •
De manier waarop bovenliggende punten in het huidige bedrijf vormgegeven zijn en welke
stappen nodig zijn voor de omschakeling.
- •
De verwachte belemmeringen en behoefte aan ondersteuning.
Tabel met voorbeelden van te treffen natuurinclusieve maatregelen
Het omschakelplan moet aangeven welke maatregelen de aanvrager beoogd te nemen voor
de thema’s biodiversiteit, landschap en bodem&water.
Voor elk van deze thema’s worden ten minste twee maatregelen getroffen die verder
worden uitgewerkt in het businessplan. Het is mogelijk dat maatregelen voor biodiversiteit
ook bijdragen aan landschap. In dat geval kan worden volstaan met minimaal twee maatregelen
voor deze beide thema’s.
Landgebruik
|
Maatregel
|
Doel/functie
|
Grasland en bouwland
|
Mestkwaliteit en -diversiteit aanpassen (ruige mest, beperken kunstmest, mestkwaliteit)
|
Organische stofopbouw, beperken emissies, stimuleren bodemleven, voedsel en nestgelegenheid
voor specifieke soorten
|
Bouwland
|
Niet-kerende grondbewerking
|
Gewasresten in bovengrond houden, minder organische stof afbraak en meer voedsel en
minder verstoring bodemleven
|
|
Bouwplan verruimen akkers
|
Organische stofopbouw, verbetering bodemstructuur en verhoging ziekteweerbaarheid
|
|
Groenbemesters, vanggewassen, akkers jaarrond groen
|
Nutriënten vastleggen, stimuleren bodemleven, verbeteren bodemstructuur en organische
stof productie
|
|
Reductie gewas-beschermingsmiddelen
|
Minder verstoring voedselweb voor specifieke soorten; productkwaliteit
|
|
Bloeiende akkerranden
|
Bufferfuncties, gewasbescherming, gewasbestuiving, natuurbescherming (inclusief specifieke
soorten als akkervogels) en landschapsbeleving
|
Grasland
|
Kruidenrijk grasland
|
Grasland positief voor bodemkwaliteit (organische stof en bodemleven), emissies, en
gewasbeschermings-middelen naar oppervlakte water en bovengrondse biodiversiteit
|
|
Weidegang
|
Dierenwelzijn en - gezondheid, sluiten kringlopen, beperken ammoniak
|
|
Aanleg plas-drassystemen
|
Stimulering weidevogels
|
|
Volledig grasgevoerd bedrijf
|
Grasland positief voor bodemkwaliteit (organische stof en bodemleven), emissies nutriënten
en gewasbeschermingsmiddelen naar oppervlaktewater en bovengrondse biodiversiteit.
|
|
Natte landbouw en andere runderrassen in vernatte veenweidegebieden
|
Beperken CO2 emissies veenweide, schoner water, waterberging, biodiversiteit, vogels, landschap.
|
Landschaps-elementen
|
Aanleg/beheer grazige, droge elementen of opgaande begroeiing
|
Voedselweb functionele biodiversiteit, natuurwaarde (soorten) en landschap
|
bron: Maatregelen Natuurinclusieve landbouw, Louis Bolk instituut/WUR 2017
Bedrijfseconomische kwaliteit
Het omschakelplan moet op hoofdlijnen duidelijk maken hoe het plan bedrijfseconomisch
in elkaar zit. Daarbij komen onder andere de volgende onderdelen aan bod:
- •
De aard en omvang van het huidige bedrijf inclusief SWOT-analyse
- •
De beoogde vermarkting van de meerwaarde van de natuurinclusieve landbouw (producten
/ diensten, markten, doelgroepen, promotie, ketenpartners, verdienmodel).
- •
Een eerste begroting van de kosten voor de omschakeling.
- •
Juridische haalbaarheid van het initiatief (o.a. bestemmingsplan).
- •
De verwachte kansen en belemmeringen en behoefte aan ondersteuning.
Maatschappelijke meerwaarde
Aanvullend is er aandacht voor de maatschappelijke meerwaarde van de betreffende onderneming,
bijvoorbeeld op het gebied van zorg, educatie et cetera. Dit is geen primair doel
van natuurinclusieve landbouw, maar wordt wel als een ‘plus’ beschouwd bij een eventuele
latere beoordeling van businessplannen.
Het omschakelplan bestaat uit maximaal 5 pagina’s (A4, tekst/afbeeldingen exclusief
inhoudsopgave en voor- en achterblad). Het omschakelplan bevat maximaal 5 pagina’s
bijlagen (A4). Het aantal woorden per pagina is 500.
Bijlage 5 behorende bij § 4 van de Subsidieregeling transitie veehouderij Noord-Brabant
In deze bijlage is aangegeven welk staloppervlak per diercategorie nodig is om te
kunnen produceren volgens bepaalde dierenwelzijnsconcepten. De kolom ‘Subsidiabel
percentage extra staloppervlak’ geeft voor elk welzijnsconcept aan welk extra staloppervlak
gesubsidieerd kan worden.
Per bedrijfscategorie is gekeken naar de gecertificeerde welzijnsconcepten per diercategorie.
Per welzijnsconcept is gekeken naar het aantal dieren dat per m2 gehouden mag worden. Hierbij is gekeken naar het benodigde staloppervlakte en eventueel
verplichte overdekte uitloop. De benodigde staloppervlakte is omgezet naar een oppervlakte
in m2 per dier. Waarbij het verschil in extra benodigd benodigde staloppervlakte tussen
gangbaar en het dierwelzijnsconcept zichtbaar wordt. Dit is aangeduid in een percentage.
Bedrijfscategorie
|
Welzijnsconcept
|
Diercategorie
|
Dieren per m2 staloppervlakte
|
Oppervlak in m2 / aanwezig dier
|
Subsidiabel
% extra staloppervlak
|
A. Vleeskuikens
|
Gangbaar
|
Vleeskuikens
|
18
|
0,056
|
|
Goed Nest Kip
|
Vleeskuikens
|
16
|
0,063
|
13
|
Nieuwe Standaard Kip
|
Vleeskuikens
|
13,5
|
0,074
|
33
|
BLK 1*
|
Vleeskuikens
|
10,2
|
0,098
|
76
|
BLK 2*
|
Vleeskuikens
|
11,05
|
0,090
|
63
|
BLK 3* niet biologisch
|
Vleeskuikens
|
9,35
|
0,107
|
93
|
BLK 3* biologisch
|
Vleeskuikens
|
8,5
|
0,118
|
112
|
B. Leghennen
|
Gangbaar scharrelei
|
Leghennen
|
9
|
0,11
|
|
BLK 1*
|
Leghennen
|
9
|
0,11
|
0 of 20(1)
|
BLK 2*
|
Leghennen
|
9
|
0,11
|
0 of 50(1)
|
BLK 3* (niet biologisch)
|
Leghennen
|
6,7
|
0,15
|
34 of 100(1)
|
BLK 3* (biologisch)
|
Leghennen
|
6
|
0,17
|
50 of 100(1)
|
C. Kalkoenen
|
Gangbaar
|
Kalkoenen
|
58 kg/m2
|
0,19 (2)
|
|
BLK 1*
|
Kalkoenen
|
max 40 (36) kg/m2 voor de hanen (hennen) en max 3 (4) dieren per m2 voor de hanen (hennen)
|
0,29
|
53
|
BLK 2*
|
Kalkoenen
|
Max 35 kg/m2 en max 6,25 dieren/m2
|
0,16 (3)
|
0 (5)
|
BLK 3*
|
Kalkoenen
|
Max 21 kg/m2 en max 10 dieren/m2
|
0,10 (4)
|
0 (5)
|
D1. Vleeskonijn (< 5 dieren)
|
Wettelijk minimum
|
Vleeskonijn
|
14,30
|
0,07
|
|
BLK 1*
|
Vleeskonijn
|
11,10
|
0,09
|
29
|
D2. Vleeskonijn (> 5 dieren)
|
Wettelijk minimum
|
Vleeskonijn
|
16,70
|
0,06
|
|
BLK 1*
|
Vleeskonijn
|
11,10
|
0,09
|
50
|
E. Zeugen
|
Gangbaar
|
Zeugen
|
0,44
|
2,25
|
|
BLK 1*
|
Zeugen
|
0,44
|
2,25
|
13 of 0 (6)
|
BLK 2*
|
Zeugen
|
0,40
|
2,50
|
50 of 11(6)
|
BLK 3* niet biologisch
|
Zeugen
|
0,40
|
2,50
|
69 of 11(6)
|
BLK 3* biologisch
|
Zeugen
|
0,40
|
2,50
|
69 of 11(6)
|
Gangbaar
|
Zeugen in kraamhok
|
0,29
|
3,50
|
|
BLK 1*
|
Zeugen in kraamhok
|
0,26
|
3,80
|
13 of 9 (6)
|
BLK 2*
|
Zeugen in kraamhok
|
0,15
|
6,50
|
50 of 86 (6)
|
BLK 3* niet biologisch
|
Zeugen in kraamhok
|
0,13
|
7,50
|
69 of 114 (6)
|
BLK 3* biologisch
|
Zeugen in kraamhok
|
0,13
|
7,50
|
69 of 114 (6)
|
Gangbaar
|
Biggen opfok
|
3,33
|
0,30
|
|
BLK 1*
|
Biggen opfok
|
2,50
|
0,40
|
13 of 33(6)
|
BLK 2*
|
Biggen opfok
|
2,00
|
0,50
|
50 of 67(6)
|
BLK 3* niet biologisch
|
Biggen opfok
|
1,67
|
0,60
|
69 of 100(6)
|
BLK 3* biologisch
|
Biggen opfok
|
1,67
|
0,60
|
69 of 100(6)
|
F. Vleesvarkens
|
Gangbaar
|
Vleesvarkens
|
1,25
|
0,80
|
|
BLK 1*
|
Vleesvarkens
|
1,00
|
1,00
|
25
|
BLK 2*
|
Vleesvarkens
|
0,91
|
1,10
|
38
|
BLK 3* niet biologisch
|
Vleesvarkens
|
0,77
|
1,30
|
63
|
BLK 3* biologisch
|
Vleesvarkens
|
0,77
|
1,30
|
63
|
G. Vleeskalveren
|
Gangbaar
|
Vleeskalveren
|
0,56
|
1,80
|
|
BLK 1*
|
Vleeskalveren
|
0,50
|
2,00
|
11
|
BLK 2*
|
Vleeskalveren
|
0,50
|
2,00
|
11
|
BLK 3* biologisch
|
Vleeskalveren
|
0,29
|
3,5 (7)
|
94
|
H. Vleesrunderen
|
Gangbaar
|
Vleesrunderen
|
0,25
|
4,00 (8)
|
|
BLK 1*
|
Vleesrunderen
|
0,19
|
5,40
|
35
|
BLK 2*
|
Vleesrunderen
|
0,15
|
6,60
|
65
|
BLK 3* biologisch
|
Vleesrunderen
|
0,12
|
8,50
|
113
|
I. Melkrundvee
|
Gangbaar
|
Melkrundvee
|
0,125 ligboxen
|
8,00 ligboxen (9)
|
|
Gangbaar
|
Melkrundvee
|
0,10 vrijloopstal
|
10,00 vrijloopstal (9)
|
|
BLK3*
|
|
0,17
|
6,00 (10)
|
0
|
J. Schapen
|
gangbaar
|
Schapen
|
0,50
|
2,00
|
|
skal
|
schapen
|
0,67
|
1,50
|
0
|
gangbaar
|
Lam (0-120 dagen)
|
2,33
|
0,43 (11)
|
|
skal
|
Lam (0-120 dagen)
|
2,86
|
0,35
|
0
|
gangbaar
|
Lam (121-360 dagen)
|
1,16
|
0,86
|
|
skal
|
Lam (121-360 dagen)
|
1,18
|
0,85
|
0
|
K. Geiten
|
Gangbaar
|
Melkgeiten
|
0,77
|
1,30
|
|
Skal
|
Melkgeiten
|
0,67
|
1,50
|
15
|
Gangbaar
|
Lam (0 - 2 maanden)
|
4,00
|
0,25
|
|
Skal
|
Lam (0-120 dagen)
|
2,86
|
0,35
|
40
|
Gangbaar
|
Lam (2-12 maanden)
|
1,00
|
1,00
|
|
Skal
|
Lam (121-360 dagen)
|
1,18
|
0,85
|
0
|
A. Vleeskuikens
Bij de diercategorie vleeskuikens is gekeken naar de welzijnsconcepten van Beter Leven
Keurmerk (BLK), Goed Nest Kip en Nieuwe Standaard Kip.
Meer informatie over de welzijnsconcepten is te vinden op:
B. Leghennen
Bij de diercategorie leghennen is gekeken naar het welzijnsconcept van Beter Leven
Keurmerk (BLK). Meer informatie over het welzijnsconcept is te vinden op:
(1) De verplichte overdekte uitloop voor leghennen geldt alleen als extra staloppervlak
mits het aantal dieren, berekend over de gangbaar aanwezige staloppervlak (dus exclusief
de verplichte overdekte uitloop) niet hoger is dan 9 dieren per m2 staloppervlak.
Ingeval er meerdere verdiepingen worden gebouwd komt alleen de grondprojectie van
de uitbreiding voor subsidiëring in aanmerking.
C. Kalkoenen
Bij de diercategorie kalkoenen is gekeken naar het welzijnsconcept van Beter Leven
Keurmerk (BLK). Meer informatie over het welzijnsconcept is te vinden op:
(2) Het oppervlak m2 per dier in de gangbare situatie is berekend, op basis van de gewichtseisen voor
dieren in de gangbare en niet gangbare situatie, en uitgaand van een gelijke getalsverhouding
tussen hanen en hennen.
(3 en 4) Het benodigde oppervlakte aan stalruimte bij 2* en 3* BKL neemt af. Dit komt omdat
minder binnenruimte nodig, maar gelijktijdig relatief veel buitenuitloop. De kosten
voor de buitenloop wordt niet meegenomen.
(5) De investeringskosten nemen af vanwege de afname van de benodigde oppervlakte aan
stalruimte. Het benodigde % extra staloppervlak wordt hierdoor negatief, dit is afgerond
op 0%.
D. Konijnen
Bij de diercategorie konijnen is gekeken naar het welzijnsconcept van Beter Leven
Keurmerk (BLK). Meer informatie over het welzijnsconcept is te vinden op:
E, Zeugen
Bij de diercategorie zeugen is gekeken naar het welzijnsconcept van Beter Leven Keurmerk
(BLK). Meer informatie over het welzijnsconcept is te vinden op:
(6) In de praktijk worden in een fokzeugenbedrijf guste zeugen, draagzeugen, kraamzeugen
en biggen gehouden. Gemiddeld zijn de investeringskosten van het extra oppervlak op
het fokzeugenbedrijf van gangbaar naar BLK 1* 13%, van gangbaar naar BLK2* 50% en
van gangbaar naar BLK3* 69%.
Mocht er sprake zijn van een bedrijf waarin slechts één van deze diersoorten wordt
gehouden hebben we ook per diersoort de investeringskosten van het extra oppervlakte
berekend. Voor gangbaar naar BLK1* geldt dan voor zeugen 0%, voor kraamzeugen 9% en
voor biggen 33%. Voor gangbaar naar BLK2* geldt dan voor zeugen 11%, voor kraamzeugen
86% en voor biggen 67%. Voor gangbaar naar BLK3* geldt dan voor zeugen 11%, voor kraamzeugen
114% en voor biggen 100%.
F. Vleesvarkens
Bij de diercategorie vleesvarkens is gekeken naar het welzijnsconcept van Beter Leven
Keurmerk (BLK). Meer informatie over het welzijnsconcept is te vinden op:
G. Vleeskalveren
Bij de diercategorie vleeskalveren is gekeken naar het welzijnsconcept van Beter Leven
Keurmerk (BLK). Meer informatie over het welzijnsconcept is te vinden op:
(7) Het oppervlak in m2 per dier tot 14 weken is minimaal 2,5 m2 daarna is het leefoppervlakte minimaal 4 m2. Gemiddeld is dit 3,5 m2.
H. Vleesrunderen
Bij de diercategorie vleesrunderen is gekeken naar het welzijnsconcept van Beter Leven
Keurmerk (BLK). Meer informatie over het welzijnsconcept is te vinden op:
(8) De stichting Beter Leven Keurmerk heeft geen oppervlakte eisen opgenomen voor vleesrunderen
in de gangbare situatie. Er zijn ook geen landelijke wettelijke eisen of Europese
richtlijnen. Uitgegaan wordt daarom van de eisen in de Maatlat Duurzame Veehouderij
voor de situatie dat geen punten worden toegekend. Dat is bij 4 m2 per dier. (http://www.maatlatduurzameveehouderij.nl/Public/MDV_schemas/2018/27criteriaVleesveeMDVA9-1MDV12.pdf).
I. Melkrundvee
Er bestaat op dit moment alleen BLK- zuivel met 3 sterren.
(9) De Stichting BLK heeft geen oppervlakte eisen opgenomen voor melkrundvee in de gangbare
situatie. Er zijn ook geen landelijke wettelijke eisen of Europese richtlijnen. Uitgegaan
wordt daarom van de eisen in de Maatlat Duurzame Veehouderij van de Stichting Milieukeur.
Voor melkrundvee zijn er twee certificeringsschema’s melkveestallen A en melkveestallen
B. In certificeringsschema B is opgenomen dat de loopruimte binnen de stal minimaal
5m2 dient te zijn. Er is geen ruimte voor de ligplaats opgenomen. In certificeringsschema
A is de leefruimte per aanwezig dier bepaald op 8m2 bij een ligboxenstal en 10m2 bij een vrijloopstal. Alle melkkoeien (lacterend of droogstaand) beschikken in de
stal over de minimaal vereiste aantal m2 permanent toegankelijke leefruimte, bestaande uit ligplaats en de loopruimte. Dit
is exclusief alle bijruimten. Er wordt daarom aangesloten bij de leefruimten van certificeringsschema
A.
https://www.smk.nl/Public/MDV_schemas/2018/23criteriaMelkveeMDVA9-1MDV12-niveauA.pdf
https://www.smk.nl/Public/MDV_schemas/2018/23criteriaMelkveeMDVA9-1MDV12.pdf
(10) Op de website van de Stichting BLK wordt voor de eisen terugverwezen naar een Bio-gecertificeerd
bedrijf met een contract met Stichting BLK. Voor de oppervlakte eisen wordt gekeken
naar de huisvestingseisen van de Stichting Skal. Hier is aangegeven dat de minimum
oppervlaktes van de stallen voor rundvee voor een melkkoe 6 m2 is. De 6 m2 zijn de ruimten waarin de dieren direct toegang hebben. Dit is dus exclusief alle
bijruimten.
https://www.skal.nl/veehouderij/rundvee/huisvesting-weidegang/
J. Schapen
Voor schapen is er geen BLK-dierwelzijnsconcept. Voor de bepaling van de oppervlakte-eisen
voor gangbaar is de Maatlat duurzame veehouderij voor melkgeiten en melkschapen gehanteerd,
waarbij de situatie dat een punt wordt toegekend als gangbaar wordt beschouwd.
(11) In de MDV wordt gerekend met 0,86 m2 voor 2 lammeren bij de ooi. Per lam is het dan 0,43 m2 https://www.smk.nl/Public/MDV_schemas/2018/26criteriaMelkgeitenenMelkschapenMDVA9-1MDV12.pdf
Biologische schapen worden onder het Skal-keurmerk gehouden. https://www.skal.nl/veehouderij/schapen-geiten/huisvesting/
K. Geiten
Voor geiten is er geen BLK-dierwelzijnsconcept. Voor de bepaling van de oppervlakte-eisen
voor gangbaar is de Maatlat duurzame veehouderij voor melkgeiten en melkschapen gehanteerd,
waarbij de situatie dat een punt wordt toegekend als gangbaar wordt beschouwd..
https://www.smk.nl/Public/MDV_schemas/2018/26criteriaMelkgeitenenMelkschapenMDVA9-1MDV12.pdf
Biologische geiten worden onder het Skal-keurmerk gehouden. https://www.skal.nl/veehouderij/schapen-geiten/huisvesting/