Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op artikel 5 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Overwegende dat op 1 april 2013 de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant en de
Beleidsregel misbruik en oneigenlijk gebruik subsidies Noord-Brabant in werking zijn
getreden;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op grond van de artikelen 4:46, 4:48 en 4:49 van
de Algemene wet bestuursrecht een reeds verleende subsidie lager kunnen vaststellen
of een reeds verstrekte subsidie kunnen intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger
kunnen wijzigen;
Overwegende dat subsidieontvangers op basis van artikel 17 van de Algemene subsidieverordening
Noord-Brabant een meldingsplicht hebben zodra aannemelijk is, dat de activiteiten
waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht
of niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de beschikking tot subsidieverlening
verbonden verplichtingen zal worden voldaan;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten de Beleidsregel misbruik en oneigenlijk gebruik
subsidies Noord-Brabant wensen te actualiseren en daarbij het belang van het voldoen
aan de meldingsplicht willen benadrukken;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten in het kader van die actualisatie ook de op 26
april 2005 vastgestelde Beleidsregel integraal M&O-beleid betrekken;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten met het oog op het tegengaan van misbruik of oneigenlijk
gebruik van subsidies, beleid wensen vast te stellen inzake het uitvoeren van risicoanalyses,
het uitvoeren van beoordelingen van de afgelegde verantwoording, het uitvoeren van
aanvullende controles, het toepassen van de beschikbare handhavingsmogelijkheden en
het bijhouden van overzichten van misbruik of oneigenlijk gebruik van subsidies;
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Toelichting behorende bij de Beleidsregel misbruik en oneigenlijk gebruik subsidies
Noord-Brabant 2017.
Algemeen
De systematiek van het Rijkssubsidiekader en in het verlengde daarvan de Algemene
subsidieverordening Noord-Brabant (verder: Asv) gaat uit van verantwoord vertrouwen
en risico-acceptatie. Dit is terug te zien in de Asv door de subsidieontvanger meer
eigen verantwoordelijkheid en meer vertrouwen te geven en minder controle uit te voeren.
Subsidieontvangers kunnen met deze wetenschap geneigd zijn de regels minder strak
te volgen, zeker als hiermee financiële belangen in het geding zijn. Daarom wil de
Provincie Noord-Brabant terug kunnen vallen op een streng regime voor de aanpak van
misbruik of oneigenlijk gebruik.
Op grond van artikel 5 van de Asv kunnen door Gedeputeerde Staten diverse instrumenten
worden toegepast met het oog op het tegengaan van misbruik of oneigenlijk gebruik
van subsidies:
- a.
het uitvoeren van risicoanalyses, die schriftelijk worden vastgelegd bij de totstandkoming
van de subsidieregelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Asv;
- b.
het uitvoeren van beoordelingen of de al dan niet steekproefsgewijze verantwoording
voldoet aan de voorwaarden die hieraan zijn gesteld;
- c.
het uitvoeren van aanvullende administratieve of fysieke controles, indien de risicoanalyse,
bedoeld onder a, daartoe aanleiding geeft;
- d.
het actief en consistent toepassen van de beschikbare handhavingsmogelijkheden;
- e.
het bijhouden van overzichten van misbruik of oneigenlijk gebruik van subsidies;
- f.
het periodiek evalueren van de subsidieregelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid,
van de Asv.
Wat de handhavingsmogelijkheden betreft geeft de Algemene wet bestuursrecht (verder:
Awb) de mogelijkheid subsidies lager vast te stellen op grond van de artikelen 4:46,
tweede lid, 4:48 en 4:49, als blijkt dat op basis van nieuwe feiten het bedrag in
de subsidiebeschikking lager zou zijn geweest dan op dat moment is beschikt. Het resultaat
van de lagere vaststelling mag nooit minder zijn dan nul euro. Met andere woorden:
de lagere vaststelling mag geen boete of sanctie zijn, hoewel dit wel zo gevoeld kan
worden. Om deze reden kan ook niet gesproken worden van ‘sanctiebeleid’.
Er kunnen zich omstandigheden voordoen, waarbij handhaving conform dit beleid zou
leiden tot een situatie waarin de belangen van de subsidieaanvrager of ontvanger onvoldoende
worden meegewogen. In dat geval zijn Gedeputeerde Staten vrij om buiten de kaders
van deze beleidsregel te oordelen overeenkomstig artikel 4:84 van de Awb.
Fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik
Fraude kent vele verschijningsvormen. De essentie ervan is echter steeds dezelfde:
mensen (of organisaties) eigenen zich geld of vermogensbestanddelen toe waar ze geen
recht op hebben en tasten daardoor de rechten van anderen aan. Ze doen dat door bijvoorbeeld
projecten niet uit te voeren, maar wel te verklaren dat ze zijn uitgevoerd of door
kostenposten op te voeren terwijl die kosten niet zijn gemaakt. Daardoor benadelen
ze de overheid en beperken ze anderen in hun aanspraak. Het begrip fraude als zodanig
is niet gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht. Het gaat echter om zaken die doorgaans
met de term fraude worden aangeduid, waarbij kan worden gedacht aan: valsheid in geschrifte,
oplichting, bedrog, benadeling van de overheid als schuldeiser of rechthebbende, corruptie,
diefstal of verduistering.
Misbruik kan gelijk gesteld worden met het plegen van fraude om zich onrechtmatig
overheidsgelden toe te eigenen. In beide gevallen gaat het om bewuste misleiding om
een onrechtmatig of onwettig voordeel te behalen.
Bij oneigenlijk gebruik wordt feitelijk gehandeld in overeenstemming met wet- en regelgeving.
Daarmee zijn dergelijke handelingen niet onrechtmatig. Wel is sprake van het in strijd
handelen met het doel en de strekking van de wet- en regelgeving. ‘Misbruik’ is dus
onrechtmatig, ‘oneigenlijk gebruik’ niet.
Een voorbeeld van oneigenlijk gebruik is, als er subsidie wordt verstrekt voor het
kweken van planten ter uitbreiding van de natuur en de plantjes die worden gekweekt,
blijken hennep plantjes te zijn. Volgens de letter van de subsidieregeling vallen
alle plantjes onder de subsidieregeling. Maar men begrijpt dat het nooit de bedoeling
is om het kweken van hennepplantjes te subsidiëren.
Artikelsgewijs
Artikel 3 Risicoanalyse
Gedeputeerde Staten bepalen bij de risicoanalyse de kans dat een vooraf geschetste
situatie zich daadwerkelijk voordoet en het effect dat dit tot gevolg heeft. Gedeputeerde
Staten achten een risico hoger naarmate de kans op misbruik of oneigenlijk gebruik
hoger is en naarmate het effect daarvan van groter is.
Artikel 4 Risicoprofiel
Derde, vierde en vijfde lid Steekproef
De verleningen die op grond van de steekproef worden gecontroleerd, worden weergegeven
in een steekproevenregister. Dit is een document waarin alle regelingen, verleningen
en “rangorde’ worden geregistreerd en op basis waarvan bij de vaststelling kan worden
afgelezen of een project valt in een steekproef.
Artikel 5 Verantwoording
Tweede lid Desgevraagd verantwoording
Voor subsidie tot € 25.000 die niet direct worden vastgesteld maar ambtshalve, kunnen
Gedeputeerde Staten vragen verantwoording af te leggen. Middels een steekproef worden
in deze gevallen de beschikkingen tot subsidieverlening geselecteerd waarvan de verantwoording
wordt gevraagd. De intensiteit van de steekproef wordt bepaald op basis van een risico-georiënteerde
benadering, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang, samenstelling en achtergrond
van de doelgroep. Vooraf wordt in de subsidiebeschikking vermeld welke bewijsstukken
de subsidieontvanger in de eigen administratie moet bewaren.
Artikel 8 Extra lager vaststellen
Eerste lid Niet voldoen aan meldingsplicht
De subsidieontvanger wordt geacht in staat te zijn tijdig relevante omstandigheden
te melden. De subsidieontvanger is immers gehouden de beoogde doeleinden doelmatig
na te streven en de activiteiten op verantwoorde wijze te besturen. Ook wordt de subsidieontvanger
veelal geacht om een deugdelijke administratie te voeren. Naleving van deze verplichtingen
impliceert dat de subsidieontvanger het verloop van de gesubsidieerde activiteiten
en de bekostiging daarvan kan volgen. Op basis daarvan mag van de subsidieontvanger
verlangd worden, dat hij al tijdens de periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt
zo spoedig mogelijk melding maakt van relevante omstandigheden. Indien pas bij de
subsidievaststelling blijkt dat zich meldenswaardige omstandigheden hebben voorgedaan
die leiden tot een lagere vaststelling, kan de subsidieontvanger er zich in beginsel
niet op beroepen dat eerst bij het opstellen van de aanvraag tot subsidievaststelling
inzicht is verkregen in relevante omstandigheden. Dat inzicht zal er immers al moeten
zijn binnen een redelijke termijn nadat de meldenswaardige omstandigheden zich hebben
voorgedaan. Hoe lang die redelijke termijn is, hangt onder meer af van de ernst van
de omstandigheden en de mate waarin die omstandigheden ingrijpen in de (bekostiging
van) de gesubsidieerde activiteiten.
Teneinde de handhaving van de meldingsplicht kracht bij te zetten, worden er consequenties
verbonden aan het niet naleven van de meldingsplicht. Indien de subsidieontvanger
de meldingsplicht niet naleeft, wordt de subsidie extra gekort met vijf procent van
het bedrag na de verlaging. Daarbij wordt een bedrag van minimaal €500,- en maximaal
€50.000,- gehanteerd. Het gehanteerde percentage en de uiterste bedragen staan in
redelijke verhouding tot het met de handhaving van de naleving gemoeide belang.
De korting wegens het niet melden van relevante omstandigheden komt bovenop de verlaging
waartoe de omstandigheden op zichzelf al aanleiding geven. Er zit dus een “trap” in
de handhaving van de meldingsplicht. Wanneer activiteiten niet (geheel) zijn verricht
of verplichtingen niet (geheel) zijn nagekomen en dit niet is gemeld en op grond hiervan
de subsidie lager wordt vastgesteld, wordt er extra gekort wegens schending van de
meldingsplicht. Als activiteiten niet (geheel) zijn verricht of verplichtingen niet
(geheel) zijn nagekomen en dit niet is gemeld, maar er op grond hiervan geen lagere
vaststelling plaatsvindt, dan vindt er geen extra korting plaats. Door de extra korting
wegens het niet melden van relevante omstandigheden te koppelen aan de belangenafweging
op grond van feiten en omstandigheden van het concrete geval bij een verlaging van
de subsidie is een belangenafweging bij de extra korting steeds geborgd.
Ter verduidelijking wordt hiervan een rekenvoorbeeld gegeven:
Stel er is een subsidie verleend van € 1.500.000. De activiteiten waarvoor subsidie
is verstrekt, zijn niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Op basis hiervan besluiten
Gedeputeerde Staten de subsidie lager vast te stellen op een bedrag van €1.000.000.
Bijvoorbeeld omdat dit in overeenstemming is met de werkelijk gemaakte kosten. Bij
deze lagere vaststelling wordt gekeken naar de feiten en omstandigheden en naar wat
er wel en niet is uitgevoerd ten opzichte van wat uitgevoerd zou moeten zijn op basis
van de subsidiebeschikking. Indien blijkt of is gebleken dat de subsidieontvanger
niet onverwijld heeft gemeld dat de activiteiten niet of slechts gedeeltelijk zijn
uitgevoerd en dit blijkt bijvoorbeeld pas bij het vaststellingsverzoek, dan zullen
Gedeputeerde Staten de nieuw vast te stellen subsidie met nog eens vijf procent extra
lager vaststellen. De subsidie wordt dan op € 1.000.000 minus vijf procent is € 950.000
vast gesteld.
De extra lagere vaststelling is gemaximeerd op een bedrag van € 50.000. Dit betekent
dat indien een subsidie van oorspronkelijk € 1.500.000 lager wordt vastgesteld op
een bedrag van € 1.200.000 de extra lagere vaststelling niet € 60.000 is (vijf procent
van € 1.200.000), maar € 50.000. De uiteindelijke vaststelling komt dan dus neer op
€ 1.200.000 - € 50.000 = € 1.150.000.
Onder b Instandhoudingsplicht
Als niet voldaan is aan de instandhoudingsplicht wordt de reeds vastgestelde subsidie
opnieuw beoordeeld en wordt het vast te stellen bedrag opnieuw bepaald. Dit gebeurt
los van wat er in deze beleidsregel staat. Op basis van deze beleidsregel wordt van
dit nieuw vast te stellen bedrag vijf procent extra afgehaald. Dit is het uiteindelijke
vast te stellen bedrag.
Tweede lid Uitzonderingsgevallen
Onder a € 500
De extra lagere vaststelling van 5% wordt niet toegepast als deze extra lagere vaststelling
minder bedraagt dan € 500. Bij een subsidieverlening van € 25.000 wordt bijvoorbeeld
de subsidie lager vastgesteld op een bedrag van € 9.000 (bijvoorbeeld in overeenstemming
met de werkelijk gerealiseerde kosten). Wegens het niet melden zou dit moeten leiden
tot een extra korting van 5% over het vast te stellen bedrag van € 9.000 = € 450.
Het bedrag van € 450 ligt echter lager dan het drempelbedrag van € 500, en wordt niet
in mindering gebracht op het vast te stellen subsidiebedrag. Om die reden blijft de
uiteindelijke vaststelling ongewijzigd op € 9.000.
Artikel 12 Doel onregelmatighedenregister
Onder e Preventief weigeren
Op grond van artikel 4:35 van de Awb en artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen
door het openbaar bestuur (Wet Bibob) kunnen Gedeputeerde Staten subsidieaanvragen
preventief weigeren.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter de secretaris
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger