Provinciale Staten van Noord-Brabant,
Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten, d.d. 11 oktober 2016;
Gelet op de artikelen 1.3, zevende lid, 2.4, derde lid, 2.9, derde lid,
3.3, tweede lid, 3.8, tweede lid, 3.10, tweede lid, 3.12, negende lid,
3.14, tweede lid, 3.15, derde en vierde lid, 3.16, derde en vierde lid,
3.25, tweede lid, 3.33, tweede lid, 4.2, tweede lid, 4.3, derde lid en
4.5, vierde lid van de Wet natuurbescherming;
Gezien het advies van BrabantAdvies d.d. 2 september 2016, over de door Gedeputeerde
Staten op 19 juli 2016 vastgestelde uitgangspunten voor het Statenvoorstel Verordening
natuurbescherming;
Overwegende dat met ingang van 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming in werking
treedt en daarmee de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet, de Boswet,
alsmede de daarop gebaseerde regels, van rechtswege zijn vervallen;
Overwegende dat op grond van de Wet natuurbescherming taken en bevoegdheden gedecentraliseerd
worden aan provincies;
Overwegende dat Provinciale Staten het wenselijk achten om regels vast te stellen
ten aanzien van Natura 2000-gebieden, de bescherming van soorten en de bestrijding
van schade en overlast veroorzaakt door dieren;
Overwegende dat het daarnaast wenselijk is om regels vast te stellen waaraan de faunabeheereenheid,
het faunabeheerplan en de wildbeheereenheden dienen te voldoen;
Overwegende dat Provinciale Staten het ook wenselijk achten om regels vast te stellen
ten aanzien van houtopstanden;
Overwegende dat Provinciale Staten daarbij het bestaande natuurbeleid grotendeels
wensen voort te zetten;
Besluiten vast te stellen de volgende verordening: