Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 12 juli 2016 de beleidsnotitie ‘Hoofdlijnen nieuw ganzenbeleid Noord-Brabant’ hebben vastgesteld;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op basis daarvan tevens de Regeling aanwijzing rust- en foerageergebieden ganzen en smienten Noord-Brabant hebben vastgesteld;
Overwegende dat het in de bij die regeling aangewezen gebieden, op grond van de Verordening vrijstellingen ex artikel 65 van de Flora-en Faunawet, in een bepaalde periode niet is toegestaan ganzen en smienten opzettelijk te verontrusten;
Overwegende dat de unit Faunafonds van BIJ12 aan grondgebruikers een tegemoetkoming verstrekt in door beschermde inheemse diersoorten aangerichte schade aan landbouwgewassen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten van oordeel zijn dat grondgebruikers van wie gronden in het rust- en foerageergebied zijn gelegen, in vergelijking met andere grondgebruikers, een groter risico lopen om met wildschade geconfronteerd te worden;
Overwegende dat het landbouwbelang in de rust- en foerageergebieden ondergeschikt is gemaakt aan het natuurbelang;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten het daarom redelijk en billijk achten aan grondgebruikers, van wie percelen als rust- en foerageergebied zijn aangewezen en waarbij door de unit Faunafonds van BIJ12 wildschade is vastgesteld, een aanvullende vergoeding te verstrekken en daarvoor een compensatieregeling wensen vast te stellen.
Besluiten vast te stellen de volgende regeling: