Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 7 april 2009 de Subsidieregeling Cultureel
Erfgoed hebben vastgesteld om het Brabants erfgoed voor de toekomst te bewaren en
voor het publiek beleefbaar en bereikbaar te maken.
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 13 november 2015 het “Beleidskader erfgoed
2016 -2020, De (verbeeldings)kracht van Erfgoed”, hebben vastgesteld;
Overwegende dat dat nieuwe beleidskader leidt tot diverse wijzigingen en Gedeputeerde
Staten derhalve een nieuwe aanbouwregeling voor cultureel erfgoed wensen vast te stellen;
Overwegende dat paragraaf 1 in die aanbouwregeling is gericht op een sobere en doelmatige
restauratie van religieus erfgoed, militair erfgoed, industrieel erfgoed en landgoederen
en kastelen;
Overwegende dat paragraaf 2 zich richt op het behoud van eco-archeologische waarden,
omdat het behoud van eco-archeologische waarden en het behoud van informatie van en
uit eco-archeologische waarden die zich buiten het archeologische bodemarchief bevinden
in de provincie Noord-Brabant een bijdrage leveren aan de kennis over het klimaat,
de flora en fauna en het menselijk handelen in het verleden in Noordwest Europa in
het algemeen en in Brabant in het bijzonder en dat deze bron van kennis en daarmee
deze kennis zonder financiële bijdrage ongezien vernietigd zou worden door ruimtelijke
ontwikkelingen;
Overwegende dat paragraaf 3 ziet op de instandhouding van monumentale molens in Noord-Brabant,
aangezien molens bijdragen aan een hoogwaardige leefomgeving, waar het aantrekkelijk
wonen is en bedrijven zich graag willen vestigen;
Overwegende dat paragraaf 4 stimulering van onderzoek naar de herbestemming van monumenten
betreft;
Overwegende dat paragraaf 5 zich richt op musea in de zin van het structureel vernieuwen
van de manier van het tonen van de collectie, het realiseren van een toekomstbestendige
publieksactiviteit en samenwerking tussen musea en andere instellingen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten in de paragrafen 1 Restauratie van rijksmonumenten
en 5 Musea, in het kader van rechtvaardiging van staatssteun, artikel 1, juncto artikel
53, van de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij
bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met
de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014 (Algemene
groepsvrijstellingsverordening) van toepassing verklaren;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten van oordeel zijn dat de activiteiten in paragraaf
2 Eco-archeologisch onderzoek geen economische activiteiten betreffen en staatssteun
derhalve niet aan de orde is;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten in de paragrafen 3 Instandhouding molens en 4
Vouchers onderzoek herbestemming monumenten, in het kader van rechtvaardiging van
staatssteun, Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013,
betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (De-minimisverordening) van toepassing
verklaren;
Besluiten vast te stellen de volgende regeling: