Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Overwegende dat Provinciale Staten op 11 mei 2012 het Economisch Programma Brabant 2020 hebben vastgesteld waarin de ambitie is uitgesproken om de provincie Noord-Brabant te laten behoren tot de top vijf van de meest innovatieve regio’s;
Overwegende dat Provinciale Staten deze ambitie willen bereiken door het stimuleren van sterke Brabantse clusters, het stimuleren van een goede en flexibele arbeidsmarkt en het zorgen voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat om te wonen, te werken en te recreëren;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten deze doelstellingen willen bereiken door subsidie te verlenen aan projecten die nieuwe of vernieuwende economische activiteiten bevorderen en slimme verbindingen realiseren met Brabantse MKB-ondernemingen, aangezien MKB-ondernemingen de banenmotor en ruggengraat van onze economie zijn.
Gedeputeerde Staten willen alle subsidies die gericht zijn op deze doelstellingen bundelen in één subsidieregeling, die tegelijk aanbouwregeling is voor door Gedeputeerde Staten nader te bepalen paragrafen binnen de kaders van het Economisch Programma Brabant 2020, zoals het topsectorenbeleid;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten daartoe op 24 juni 2013 de Subsidieregeling economie en innovatie Noord-Brabant hebben vastgesteld;
Overwegende dat een aantal paragrafen in die regeling zijn uitgewerkt en Gedeputeerde Staten die regeling derhalve wensen te actualiseren en aan te vullen met enkele nieuwe paragrafen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten vanwege het grote aantal wijzigingen er voor kiezen om een geheel nieuwe aanbouwregeling vast te stellen en daarbij tevens de opbouw en indeling van de regeling wensen te vereenvoudigen;
Overwegende dat deze nieuwe subsidieregeling goed aansluit op de zes grote maatschappelijke opgaven van de provincie: digitale Agenda van Brabant, elektrisch rijden, energie, innovatie agrifood, vrijetijdseconomie en innovatie in de zorg.
Overwegende dat Gedeputeerde Staten deze maatschappelijke opgaven vorm willen geven door subsidies te verstrekken op het gebied van versterking van de smart industry in de regio West-Brabant, omdat die regio de laatste jaren te kampen heeft met ontwikkelingen die nadelig zijn voor de bedrijvigheid in deze regio;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten vanuit de maatschappelijke opgaven tevens social innovation in de regio Midden-Brabant willen versterken, alsmede de high-tech industrie in de regio Zuidoost-Brabant en de agrifood sector in de regio Noordoost-Brabant;
Overwegende dat de Stichting Midpoint Brabant, de Metropoolregio Eindhoven en de Stichting AgriFood Capital samen met de provincie aan deze opgaven willen werken en zich bereid hebben verklaard ten behoeve van de paragrafen 2, 3 en 4 de helft van het subsidieplafond voor hun rekening te nemen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten verder ter bevordering van de achterblijvende ontwikkeling op het gebied van bedrijvigheid in de regio West-Brabant een pilot willen houden met ondernemersgericht ontwikkelen in de regio West-Brabant;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten vinden dat kredietunies een aanvullende rol kunnen vervullen bij de financiering van MKB-ondernemingen en daarmee een bijdrage leveren aan economische groei en bevordering van werkgelegenheid in Brabant en Gedeputeerde Staten derhalve de oprichting van kredietunies willen stimuleren door een subsidie te verstrekken voor de inrichtingsfase van een kredietunie, aangezien een kredietunie in die fase veel kosten maakt;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op de paragrafen 1 tot en met 4 en 6 van deze regeling de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb L 352/1 van 24 december 2013 (de-minimisverordening) van toepassing verklaren, ter rechtvaardiging van eventuele staatsteun;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten daar waar sprake is van staatssteun in de paragrafen 5 en 7 tot en met 10, in het kader van rechtvaardiging van die staatssteun, de verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014 (algemene groepsvrijstellingsverordening), van toepassing verklaren;
Besluiten vast te stellen de volgende regeling: