Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten in het belang van de doorstroming en verkeersveiligheid
op de weg, het wenselijk vinden om op uniforme wijze om te gaan met het gebruik van
de weg door langzaam gemotoriseerd verkeer;
Besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel:
Toelichting behorende bij de Beleidsregel langzaam gemotoriseerd verkeer op wegen
Noord-Brabant
Algemeen In deze beleidsregel wordt de werkwijze vastgelegd hoe Gedeputeerde Staten omgaan
met het gebruik van de weg door langzaam rijdend verkeer. Langzaam gemotoriseerd verkeer
wordt omschreven bij de borden C8 en C9 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens
1990. Het gaat hierbij om ruiters, vee, wagens, motorvoertuigen die niet sneller kunnen
of mogen dan 25 km per uur en brommobielen alsmede fietsen, bromfietsen en gehandicapten-voertuigen.
Het uitgangspunt is dat de provinciale wegen gesloten worden verklaard voor langzaam
rijdend verkeer. Deze beleidsregel maakt in sommige gevallen een uitzondering voor
landbouw- of bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid. Voor het overige
verkeer dat omschreven wordt bij de borden C8 en C9 blijft de geslotenverklaring gelden.
Landbouwvoertuigen zijn in principe niet ontworpen voor verkeersdeelname, maar voor
het verrichten van werkzaamheden op landbouw- en weidegronden. Door de geografische
spreiding van die gronden en het dichte wegennet in Noord-Brabant is het niet te voorkomen
dat landbouwvoertuigen van tijd tot tijd van de openbare weg gebruik moeten maken.
Het komt regelmatig voor dat landbouwverkeer gelijktijdig met het overige gemotoriseerde
verkeer gebruik maakt van de provinciale wegen. Dit leidt tot problemen in de vorm
van vermindering van de doorstroming en verkeersonveiligheid. De provincie probeert
in het kader van de verkeersveiligheid zoveel mogelijk ontmoetingen met grote snelheidsverschillen,
massaverschillen en richtingsverschillen te voorkomen. Op een gebiedsontsluitingsweg
geldt doorgaans een maximum snelheid van 80 km per uur. Het dwarsprofiel van een gebiedsontsluitingsweg
bevat idealiter parallelwegen, onder meer bestemd voor de afwikkeling van landbouwverkeer.
Omdat het voor de provincie om financiële en ruimtelijke redenen niet altijd mogelijk
is om parallelvoorzieningen aan te leggen is langzaam gemotoriseerd verkeer vaak genoodzaakt
om gebruik te maken van gebiedsontsluitingswegen of erftoegangswegen. Op gebiedsontsluitingswegen
zorgt dat verkeer voor een aantal problemen: - doorstromingsproblemen vanwege de lage
snelheid; - verkeersveiligheidsproblemen vanwege snelheids-, grootte- en massaverschillen,
onveilig of verboden inhaalgedrag en het in- en uitrijden bij zij- of uitwegen; -
schade aan (kanten van) wegverhardingen en bermen vanwege de steeds groter, breder
en zwaarder wordende landbouwvoertuigen; - het bevuilen van de weg doordat een gedeelte
van de lading eraf valt of doordat de grond van de (tractor)wielen op de weg terecht
komt en de weg glad wordt.
Gelet op bovenstaande problematiek is als uitgangspunt gekozen om geen langzaam gemotoriseerd
verkeer op provinciale gebiedsontsluitingswegen toe te laten. Hiertoe zijn in het
verleden op basis van verkeersbesluiten geslotenverklaringen ingesteld. Het gesloten
zijn of verklaren van gebiedsontsluitingswegen betekent dat het langzaam gemotoriseerd
verkeer zich verplaatst naar het gemeentelijk wegennet. Dit verkeer kan daar daar
soortgelijke problemen veroorzaken of de leefbaarheid aantasten. Dat is niet de bedoeling
en om die reden is het weren van langzaam gemotoriseerd verkeer mogelijk als er een
goede alternatieve route gevonden kan worden. Om ervoor te zorgen dat bij het zoeken
naar alternatieve routes en eventueel benodigde maatregelen geen factoren worden vergeten,
heeft de provincie een afwegingskader opgesteld. Met gebruikmaking van het afwegingskader
kunnen problemen met de routekeuze voor landbouwverkeer op een eenduidige manier worden
behandeld. In deze beleidsregel is het afwegingskader verwerkt.
Artikelsgewijs
Artikel 2 Toepassingsbereik Op grond van artikel 15 Wegenwet heeft de provincie voor haar wegen een onderhoudsverplichting
en moet zij de belangen die in artikel 2 Wegenverkeerswet 1994 benoemd zijn, beschermen.
In de Verordening wegen Noord Brabant 2010 is deze taakstelling aangeduid als de provinciale
zorgplicht voor wegen.
Artikel 2 Stroomweg en gebiedsontsluitingsweg type I De provincie hanteert sinds jaren in haar afwegingen om langzaam gemotoriseerd verkeer
op haar wegen al dan niet toe te laten, het aantal motorvoertuigen dat van haar wegen
dagelijks gebruik maakt (intensiteit per etmaal). De praktijk heeft uitgewezen dat
voor wegen waarvan dagelijks gemiddeld 12.000 of meer motorvoertuigen gebruik maken
het in het belang van de verkeersveiligheid en doorstroming onwenselijk is om daarop
langzaam gemotoriseerd verkeer toe te laten. Deze grenswaarde is een uitgangspunt
voor het maatwerk waar de meeste situaties om vragen. Provinciale wegen vormen een
netwerk met Rijkswegen en gemeentelijke wegen. De intensiteitswaarde tussen ontsluitingen
met andere wegen (wegvakken) kunnen echter lager of hoger zijn dan de uitgangswaarde
met als mogelijk gevolg dat toch langzaam gemotoriseerd wordt toegelaten of geweerd.
Dit is onder meer afhankelijk van de gebieden waarnaar de op provinciale wegen ontsloten
Rijks- of gemeentelijke wegen toe leiden en daarmee van de route die weggebruikers
kiezen. De intensiteit is derhalve niet het enige dat de provincie in haar overwegingen
betrekt. De provincie kijkt ook naar de vormgeving van de weg, de functie van de weg,
de herkomst of bestemming van het langzame verkeer, de omgeving en mogelijke alternatieven.
Uiteraard spelen ook ruimtelijke en financiële argumenten een rol bij te maken keuzes.
Artikel 4 Gebiedsontsluitingswegen type II en erftoegangswegen Uitgangspunt is dat gebiedsontsluitingswegen type II en erftoegangswegen gesloten
worden verklaard voor langzaam rijdend verkeer, tenzij er geen alternatieve routes
beschikbaar zijn of nieuwe routes kunnen worden aangelegd. Wanneer er geen alternatieve
routes beschikbaar zijn of nieuwe routes kunnen worden aangelegd worden alleen landbouw-
of bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid toegelaten op deze wegen,
derhalve geen ruiters, vee, brommobielen alsmede fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen.
Artikel 5 Criteria alternatieve routeEerste lid, Onder a Herkomsten en bestemmingen De bestemming van het landbouwverkeer moet voor landbouwverkeer bereikbaar blijven.
Onder c Omrijfactor De omrijfactor is de verhouding tussen de kortste afstand over een route op een gebiedsontsluitingsweg
en de afstand over de gewenste alternatieve route. Om te beoordelen of een alternatieve
route daadwerkelijk een acceptabel alternatief is voor het landbouwverkeer, wordt
op de eerste plaats het begin- en eindpunt van de route vastgesteld. Omdat begin-
en eindpunt voor elke landbouwer anders kan zijn, wordt het begin- en eindpunt van
een gedefinieerd traject van de ‘theoretische landbouwer’ bepaald. Een vaste maximale
omrijafstand is niet te benoemen omdat deze afhankelijk is van de totale afstand en
het comfort. Het aspect comfort wordt bepaald door de aanwezigheid van snelheidsremmende
maatregelen en de aanwezigheid van verkeersregelinstallaties en spoorwegovergangen.
De ritduur is het resultaat van afstand en comfort. Met de omrijfactor wordt het gebied
bepaald waarbinnen een alternatieve route voor landbouwverkeer gelegen moet zijn,
wil deze route acceptabel zijn. Hoe hoger de omrijfactor, hoe lager de acceptatiegraad.
Onder d Buiten de bebouwde kom Als er meerdere alternatieve routes beschikbaar zijn, worden eerst de routes buiten
de bebouwde kom onderzocht, omdat daar over het algemeen minder potentiële conflictpunten
zijn dan op wegen binnen de bebouwde kom. Als een alternatieve route voor het landbouwverkeer
binnen de bebouwde kom is gelegen, heeft het de voorkeur om een nieuw te realiseren
route buiten de bebouwde kom in de afweging mee te nemen.
Vierde lid Aanvullende aspecten Naast de in de voornoemde leden, voor binnen of buiten de bebouwde kom, geldende
criteria, worden in dit lid aanvullende aspecten genoemd die een rol spelen bij het
wel of niet acceptabel zijn van een alternatieve route.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter, de secretaris,