BIJLAGE 1
Definities en gebruikerseisen
Definities landbouwvoertuigen In het Voertuigreglement worden alle voertuigen gedefinieerd
en is vermeld aan welke eisen specifieke voertuigen moeten voldoen. Onderstaand volgt
een beschrijving over de in deze beleidsmodule genoemde voertuigen.
Een landbouwtrekker is een motorvoertuig met twee of meer assen, voornamelijk bestemd
voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen voor het trekken, duwen, dragen,
in beweging brengen of aandrijven van werktuigen, machines of aanhang-wagens, die
zijn bestemd voor gebruik in de landbouw. Voorbeeld: tractor.
Een motorrijtuig met beperkte snelheid is een motorrijtuig:
- -
met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/uur;
- -
niet zijnde een landbouwtrekker of een bromfiets;
- -
niet ingericht is voor het vervoer van personen, en;
- -
ingericht is voor het op korte afstand van elkaar gelegen plaatsen afleveren of ophalen
van goederen. Voorbeeld: vorkheftruck, bulldozer, dumper.
Hieronder wordt tevens verstaan een motorrijtuig niet zijnde een landbouwtrekker of
een bromfiets die:
- -
niet ingericht is voor het vervoer van personen, en;
- -
ingericht is voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten de wegen;
- -
ingericht is voor het uitvoeren van werkzaamheden aan wegen of aan werken op, in,
langs en boven wegen.
Een rijdend werktuig is een bedrijfsauto of motorrijtuig met beperkte snelheid, ingericht
voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het vervoer van goederen
of personen.
Aanhangwagen achter landbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid. Volgens
het Voertuigreglement wordt met een aanhangwagen bedoeld: “Een voertuig dat bestemd
is om aan een motorrijtuig te worden gekoppeld, met inbegrip van een oplegger. Als
aanhangwagen wordt voorts gekenmerkt een dolly met een oplegger.” Naast de bekende
aanhangwagens worden hiermee onder andere een balenpers, een sproeikar en een aardappelrooier
bedoeld.
Over de maatvoering is voor aanhangwagens bepaald dat deze:
- -
niet langer zijn dan 12,00 meter;
- -
niet breder zijn dan 2,60 meter, met uitzondering van aanhangwagens ten behoeve van
de landbouw, die niet breder mogen zijn dan 3,00 meter;
- -
niet hoger zijn dan 4,00 meter.
Een aanhangwagen die is bestemd om aan een motorrijtuig te worden gekoppeld op zodanige
wijze, dat een aanzienlijk deel van de massa van de oplegger en de lading door het
motorrijtuig wordt gedragen.
Gebruikseisen voertuigen
Hierbij gaat het om het gebruik en de belading van de landbouwvoertuigen met daar-achter
gekoppelde aanhangwagens. De beladingeisen en de eisen die gelden wanneer men voertuigen
achter elkaar koppelt, zijn hierbij de belangrijkste aandachtspunten.
Hieronder worden alle personen, dieren, goederen en lastdragers verstaan, alsmede
de los te nemen laad- en losinrichting (met inbegrip van alles wat in de hefinrichting
valt zoals een ploeg of eg, zonder gebruik van gereedschap) en voertuiguitrustingen.
Het reservewiel is hierbij niet inbegrepen.
Hieronder wordt verstaan een lading die niet kan worden gesplitst in twee of meer
ladingen, zonder dat dit overmatige kosten of risico van schade meebrengt en die wegens
haar afmetingen of massa niet kan worden vervoerd door een motorrijtuig, een aanhangwagen
of samenstel van voertuigen.
De bestuurder mag bij het besturen van een voertuig niet door passagiers, lading of
andere wijze gehinderd worden. Voorbeeld: beslagen ramen, frees/spitmachine vol aarde.
Voertuigen en samenstellen van voertuigen moeten zodanig beladen zijn dat de bestuurder
voldoende uitzicht naar voren en opzij heeft en met de voorgeschreven spiegels voldoende
uitzicht heeft op het links en rechts naast en achter hem gelegen weggedeelte.
Wanneer het gezichtsveld beperkt wordt door lading aam de achterzijde of een door
het voertuig voortbewogen aanhangwagen, met inbegrip van de lading, moet het voertuig
een linker- en rechter buitenspiegel hebben.
Voertuigen moeten zodanig beladen zijn dat de lading, of delen daarvan, niet van het
voertuig kunnen vallen. Losse lading ten aanzien waarvan het gevaar bestaat dat deze,
of delen daarvan, tijdens het rijden van het voertuig vallen, moet deugdelijk zijn
afgedekt, bijvoorbeeld door een zeil of net.
De lading van voertuigen mag geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar
voor lichamelijk letsel van andere weggebruikers kunnen opleveren. Dit is niet van
toepassing op lading, of delen daarvan, die zich meer dan 2,00 meter boven het wegdek
bevinden. Opklapbare delen aan de buitenzijde van voertuigen moeten tijdens het transport
van het voertuig over de weg in ingeklapte toetstand deugdelijk zijn vergrendeld.
Navolgend worden verschillende maatvoeringen die geldt bij koppelingen van voertuigen
beschreven.
Lengte
De lengte van samenstellen van landbouwtrekkers of motorrijtuigen met beperkte snelheid
met één of meer aanhangwagens in onbeladen toestand mag niet meer bedragen dan 18,00
meter. Bovendien gelden hierbij de volgende bepalingen:
- 1.
De lengte van een landbouwtrekker, een motorrijtuig met beperkte snelheid of een
samenstel van landbouwtrekker of motorrijtuigen met beperkte snelheid met één of meer
aanhangwagens mag het inbegrip van de lading niet meer bedragen dan de lengte van
dat voertuig of samenstel van voertuigen in onbeladen toestand, vermeerderd met 1,00
meter, waarbij:
- a.
de lading niet meer dan 1,00 meter achter het voertuig mag uitsteken;
- b.
de lading niet meer dan 5,00 meter achter de achterste as van het voertuig mag uitsteken;
- c.
de lading niet voor het voertuig mag uitsteken.
- 2.
In afwijking van punt 1 mag bij het vervoer van de in lengte ondeelbare lading, met
uitzondering van afzetbakken, wissellaadbakken en containers, de lengte van een landbouwtrekker,
motorrijtuig met beperkte snelheid of een samenstel van landbouwtrekker of motorrijtuigen
met beperkte snelheid met één of meer aanhangwagens met inbegrip van de lading meer
bedragen dan volgens punt 1 is toegestaan, waarbij:
- a.
de lading niet meer dan 5,00 meter achter de achterste as van het voertuig mag uitsteken;
- b.
de lading niet meer dan 3,50 meter voor het hart van het stuurwiel van het voertuig
mag uitsteken;
- c.
de lading die meer dan 1,00 meter achter het voertuig uitsteekt, aan de achterzijde
moet zijn voorzien van een markering die voldoet aan de door onze minister vastgestelde
eisen.
- 3.
De bij punt 1 onder a bedoelde lengtevermeerdering van 1,00 meter mag alleen worden
veroorzaakt door de lading en door een uitschaaflade of laadklep ter ondersteuning
van de lading of door een uitschuifbare stootbalk. De lading mag niet uitsluitend
op de uitschuiflade of de laadklep rusten.
Breedte
De breedte van landbouwtrekkers of motorrijtuigen met beperkte snelheid en daardoor
voortbewogen aanhangers mag met inbegrip van de lading niet meer bedragen dan 3,00
meter. Als de lading bestaat uit losse veldgewassen mag de breedte van de lading niet
meer bedragen dan 3,50 meter. Voor voertuigen breder dan 3,00 meter (zoals een bietenrooier)
moet een ontheffing bij de wegbeheerder worden aangevraagd.
Hoogte
De hoogte van landbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid alsmede daardoor
voortbewogen aanhangers mag met inbegrip van de lading niet meer bedragen dan 4,00
meter.
Gewicht
De totale massa van samenstellen van landbouwtrekkers of motorrijtuigen met beperkte
snelheid met één of meer aanhangers mag in beladen toestand niet meer bedragen dan
50.000 kilogram.