Toelichting
Algemeen
Op 1 juli 2008 wordt de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) van kracht. Onder het motto “decentraal wat kan en centraal wat moet” verandert de wet het samenspel tussen de verschillende overheden in de ruimtelijke ordening. Dit heeft ook consequenties voor het functioneren van de Provinciale Planologische Commissie (PPC).
In de Wet op de Ruimtelijke Ordening had de PPC de wettelijke taak te adviseren over goed te keuren bestemmingsplannen. Nu de goedkeuringsbevoegdheid van de provincie vervalt, vervalt ook deze taak. De gemeenten worden zelf verantwoordelijk voor het opstellen van de eigen bestemmingsplannen en het overleg hierover met andere overheden en overige belanghebbenden.
De Provinciale Commissie Ecologie (PCE) is een samenvoeging van de Coördinatiecommissie Dijkverbeteringsplannen (CCD), de Provinciale Commissie Natuur en Landinrichting (PCNL) en de Integrale Commissie Milieu en Water (ICMW). Met deze samenvoeging werd in december 2005 invulling gegeven aan het Bestuursakkoord 2003-2007 waarbij in het streven naar efficiënte en effectieve advisering werd afgesproken de adviesstructuur te bezien. Gevolg was dat alle adviescommissies op het gebied van milieu, water en natuur werden samengevoegd tot een commissie.
De voorbereiding op het in werking treden van de Wro was voor de provincie aanleiding zich te bezinnen op de functie en taken van de twee bestaande adviescommissies in de fysieke leefomgeving, de PPC en de PCE. Dit leidde tot de wens om beide commissies samen te voegen. De overwegingen hiervoor zijn de volgende.
Beleidsvelden zijn steeds meer met elkaar verweven en vergen een integrale benadering en afweging. Een integrale advisering stimuleert een integrale aanpak van maatschappelijke problemen. Een samengevoegde commissie past bovendien uitstekend bij het streven van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten om zaken integraal en in samenhang met elkaar op te pakken.
Ook kan de nieuwe commissie een rol vervullen in de integrale advisering over met name de programma’s “Mooi Brabant” en “Schoon Brabant”, evenals de ruimtelijke, natuur, milieu- , water- en mobiliteitsaspecten van de overige programma’s.
Onder de Wro dienen de ruimtelijk relevante aspecten van de sectorale plannen opgenomen te worden in één provinciale structuurvisie. Dit betekent dat het ruimtelijke deel van het provinciale verkeers- en vervoersplan en van het provinciale water(huishoudings)plan onderdeel worden van de structuurvisie. Een adviesorgaan dat integraal adviseert, is beter geëquipeerd om te adviseren in de voorbereidingen en regelmatige herzieningen van een brede structuurvisie. Efficiëntie is een andere overweging om beide commissies samen te voegen. Het blijkt dat diverse onderwerpen zowel in de PPC als in de PCE zijn behandeld.
Artikelsgewijs
Artikel 1 Instelling
Met de instelling van de omgevingscommissie wordt beoogd de integrale externe advisering van het provinciaal bestuur bij de voorbereiding van provinciale visies, plannen en maatregelen inzake de fysieke leefomgeving te versterken. De advies-, afstemmings-, en consultatiefunctie worden als belangrijkste functies van de commissie gezien.
Het terrein waarover de commissie kan adviseren is zodanig ruim omschreven dat het brede integrale karakter van de commissie tot zijn recht kan komen. Dit komt ook tot uiting in de benaming van de commissie. Van wezenlijk belang zijn in ieder geval de strategische beleidsplannen van de provincie op het fysieke terrein, zoals het waterhuishoudingsplan, de structuurvisie, het milieubeleidsplan en het PVVP.
Artikel 2 Taken en bevoegdheden
De commissie adviseert op hoofdlijnen Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten over het ruimtelijk beleid, het beleid omtrent milieu, water en natuur en de ontwikkelingen van de fysieke leefomgeving in Brabant. Zowel Provinciale Staten als Gedeputeerde Staten kunnen onafhankelijk van elkaar adviesaanvragen bij de commissie indienen.
De commissie wordt vooraf door Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten gehoord over visies, plannen, verordeningen en maatregelen die van wezenlijke betekenis zijn voor het provinciale beleid op het gebied van de fysieke leefomgeving. Dit geldt ook voor de desbetreffende startnotities (het begin van de beleidscyclus), kaderstellende beleidsnota’s en evaluatierapportages (het einde van de beleidscyclus). De commissie is bevoegd Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten uit eigen beweging van advies te dienen over algemene vraagstukken betreffende het provinciale beleid op het gebied van de fysieke leefomgeving.
Artikel 3 Samenstelling
De samenstelling van de commissie is gebaseerd op haar brede taakstelling. Om tot evenwichtige en integrale adviezen te komen en de consultatie- en afstemmingsfunctie waar te maken, is het noodzakelijk dat in de commissie de meest betrokken overheden vertegenwoordigd zijn. Verder is het van belang dat maatschappelijke groeperingen betrokken zijn bij het werk van de commissie.
Het Ministerie van VROM, het Ministerie van LNV, het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en het Ministerie van Economische Zaken hebben ambtshalve zitting in de commissie en kunnen elk een vertegenwoordiger afvaardigen. De rijksdiensten kunnen desgewenst zo veel mogelijk (vooraf) samenwerken en de aanwezigheid binnen de commissie zo veel mogelijk limiteren, afhankelijk van de agenda. De Vereniging Brabantse Gemeenten heeft met drie vertegenwoordigers in de commissie zitting. Dit biedt de mogelijkheid om de gemeentelijke afvaardiging, evenwichtig verdeeld over de provincie, regionaal te regelen, bijvoorbeeld uit Midden- en West-Brabant, Noordoost-Brabant en Zuidoost-Brabant.
In de commissie hebben verder deskundigen uit verschillende relevante maatschappelijke sectoren zitting. De daartoe aangewezen organisaties bepalen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid zelf hun afvaardiging waarbij ervan wordt uitgegaan dat de organisaties vertegenwoordigers op directieniveau en met voldoende mandaat naar de commissie afvaardigen. Door de afvaardiging op directieniveau te laten plaatsvinden, is de kwalitatieve bezetting voldoende geborgd en kan verkokering als gevolg van belangenbehartiging voorkomen worden. Er wordt vanuit gegaan dat de leden van de commissie door hun organisaties en maatschappelijke instellingen voldoende ruimte wordt gelaten. Inspraak en belangenbehartiging dienen immers via de daartoe geëigende kaders plaats te vinden. Vanwege de zelfstandige, onafhankelijke positie van de commissie kunnen leden van Provinciale Staten en personen in dienst van de provincie Noord-Brabant geen lid van de commissie zijn. Leden van Gedeputeerde Staten zijn op grond van artikel 82, lid 2, van de Provinciewet van het lidmaatschap van de commissie uitgesloten.
Artikel 4 Voorzitter
De onafhankelijke voorzitter wordt door Gedeputeerde Staten benoemd na een openbare wervingsprocedure. De voorzitter is het enige lid van de commisie dat wordt benoemd. De betrokkenheid van Provinciale Staten bij de benoeming komt tot uitdrukking door de consultatie van het presidium.
Artikel 5 t/m 11 Werkwijze
Om haar kerntaak optimaal in te kunnen vullen, is een adequate voorbereiding van de plenaire vergaderingen en van adviezen nodig. Een belangrijke positie wordt hierbij toebedacht aan de agendacommissie. De vergaderingen van de commissie en de overige dagelijkse gang van zaken worden voorbereid door de agendacommissie, bijgestaan door de secretaris. De vergaderingen van de agendacommissie zijn niet openbaar. Ten behoeve van de advisering kan de commissie subcommissies instellen. De commissie bepaalt zelf de samenstelling en werkwijze van de subcommissies. Daarnaast kan de commissie deskundigen aanwijzen (artikel 7 lid 2). Deze deskundigen zijn agendaleden die alle voor hen relevante stukken van de commissie ontvangen en die afhankelijk van het onderwerp expliciet uitgenodigd worden specifiek hierover advies te geven. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een vertegenwoordiger van SER-Brabant. Hoewel de SER-Brabant al een integraal adviesorgaan van de provincie is, kan een gezamenlijke integrale advisering over vraagstukken op het snijvlak van ruimte en milieu vanuit sociaal-economische invalshoek een meerwaarde hebben indien dit aan de orde is. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor een vertegenwoordiger vanuit de reconstructie- en gebiedscommissies als het gaat om specifieke zaken betreffende de reconstructie van het landelijk gebied. Het staat de commissie vrij om daarnaast in concrete gevallen ten behoeve van de advisering andere deskundigen in te schakelen. Het staat de commissie verder vrij om leden van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten en personen in dienst van de provincie uit te nodigen om desgewenst informatie te verstrekken. Omdat de agendacommissie feitelijk met de voorbereiding van de vergaderingen is belast, bepaalt zij de frequentie van de vergaderingen. Vergaderingen van de commissie zijn in principe openbaar. De commissie kan alleen adviseren in die gevallen waarbij het vergaderquorum aanwezig is. Deze bepaling waarborgt een kwaliteitsadvisering. Opgemerkt wordt dat bij ontbreken van het quorum toch vergaderd kan worden. In uitzonderingsgevallen is het mogelijk om op basis van schriftelijke raadpleging van de leden advies uit te brengen.
Artikel 13 en 14 Overgangsrecht en inwerkingtreding
Op grond van het reglement van de PPC heeft de PCGP onder meer tot taak te adviseren over bestemmingsplannen waarover Gedeputeerde Staten ingevolge artikel 28, lid 2, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een goedkeuringsbesluit moeten nemen. Het overgangsrecht van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bepaalt dat ten aanzien van bestemmingsplannen waarvan het ontwerp voor de inwerkingtreding (per 1 juli 2008) van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage is gelegd het oude recht van toepassing blijft. Het is daarom noodzakelijk dat de PCGP in het kader van het overgangsrecht van de Wet op de Ruimtelijke Ordening haar adviestaak nog blijft uitoefenen na het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wro zolang Gedeputeerde Staten op grond van het oude recht besluiten nemen over de goedkeuring van bestemmingsplannen. Wanneer de gemeentebesturen de in artikel 23, 25 en 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven termijnen in acht nemen, kunnen tot circa een jaar na de inwerkingtreding van de Wro plannen ter advisering aan de PCGP worden voorgelegd. De verordening treedt in werking op het tijdstip dat de Wro in werking treedt. Daaraan voorafgaand vindt bekendmaking plaats in het Provinciaal Blad.
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter de secretaris
J.R.H. Maij-Weggen drs. W.G.H.M. Rutten