Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Overwegende dat Provinciale Staten op 21 september 2012 “Brabant: Uitnodigend Groen, de provinciale natuur en landschapsvisie 2012-2022” hebben vastgesteld;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 1 april 2014 het deelprogramma Natuur en Samenleving hebben vastgesteld als uitwerking van de provinciale natuur en landschapsvisie 2012-2022;
Overwegende dat Provinciale Staten op 4 juli 2014 de motie ‘Samen voor de bijen’ hebben aangenomen en dat daarmee ook werd besloten tot het opstellen van een Meerjarenprogramma Bijenimpuls voor Brabant, welke Gedeputeerde Staten op 2 juni 2015 hebben vastgesteld.
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op de te subsidiëren projecten van paragraaf 1 en 3 het Besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PbEU 2012, L 7) van toepassing verklaren;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten hierbij gebruik willen maken van de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, 2013 L 352);
Overwegende dat Gedeputeerde Staten hierbij gebruik willen maken van de Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU, 2013 L 352).
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Toelichting behorende bij de Subsidieregeling natuur en samenleving Noord-Brabant 2016.
Algemeen
Deze subsidieregeling is een uitwerking van het deelprogramma Natuur en Samenleving dat op 10 december 2013 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld. Met deze subsidieregeling wil de provincie het verankeren van natuur in de samenleving stimuleren. Beoogd wordt om natuur en landschap in samenhang met economische bedrijvigheid te ontwikkelen en om de economische waarde van natuur op innovatieve wijze te benutten. Tevens wordt beoogd om de bijdragen van burgers aan de natuur te versterken door in te zetten op vrijwilligers, groene burgerinitiatieven en investeringen van burgers in de natuur.
Deze regeling is opgedeeld in paragrafen, waarbij de inhoud van de paragrafen los van elkaar staan.
§ 1 Ondernemen met natuur
Eigenaren van natuur ontwikkelen zich tot groene ondernemers en gebruiken natuur als nieuwe inkomstenbron. Deze nieuwe bronnen van inkomsten worden ingezet voor het verbeteren van de kwaliteit of het beheer van natuur en landschap.
§ 2 Leefgebied van de bij
Bijen zijn niet alleen onmisbaar in de natuur en voor de biodiversiteit, maar ook in de land- en tuinbouw. Wereldwijd loopt hun aantal terug. De bijensterfte in Brabant is al een aantal jaren aanzienlijk hoger dan in andere gebieden in Nederland. De projecten dragen bij aan het op peil houden van een gezonde bijenpopulatie. Er wordt ingezet op drie pijlers: kwaliteit van het leefgebied, terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en kennisontwikkeling- en uitwisseling.
Juridisch kader
Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in deze subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten en algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht.
Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.
De-minimissteun
In het kader van staatssteun is er voor gekozen om voor de paragrafen 1 en 2 aan te sluiten bij de vrijstellingsvereisten zoals geformuleerd in Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/9 van 24 december 2013. En Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU, 2013 L 352).
In de eerste verordening is bepaald dat niet meer subsidie aan een onderneming wordt verstrekt dan tot het drempelbedrag van € 200.000 per drie belastingjaren. In de laatst genoemd verordening is bepaald dat niet meer subsidie aan een onderneming die actief is in de primaire productie van landbouwproducten wordt verstrekt dan tot het drempelbedrag van €15.000 per drie belastingjaren.
De subsidieaanvrager dient hier overigens zelf op toe te zien en zelf de juiste gegevens toe aan te dragen. Onder onderneming verstaat de Commissie elke entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. In artikel 2, tweede lid, van de de-minimisverordening wordt uiteengezet wanneer er sprake is van een zelfstandige onderneming. Indien twee ondernemingen een bepaalde band met elkaar onderhouden, kan het voor de toepassing van de de-minimisverordening zo zijn dat deze ondernemingen als één zelfstandige onderneming worden gezien. Bij het invullen van de Verklaring de-minimissteun wordt een onderneming geacht daar rekening mee te houden.
Dienst van algemeen economisch belang en niet economische dienst van algemeen belang
In paragraaf 1 en 3 kan het project aangewezen worden als niet economische dienst van algemeen belang (NEDAB) of als dienst van algemeen economisch belang (DAEB). Een project kan alleen aangewezen worden als dienst van algemeen economisch belang indien de aanvrager beschikt over een aanwijzingsbesluit dienst van algemeen economisch belang en het project voldoet aan de voorwaarden van dat aanwijzingsbesluit. Diensten van algemeen economisch belang onderscheiden zich van gewone diensten door de aanwezigheid van publieke belangen met betrekking tot kwaliteit en toegankelijkheid. Indien de overheid van mening is dat bepaalde economische diensten in het algemeen belang zijn en het marktmechanisme niet in voldoende mate in deze diensten voorziet, kan zij besluiten om de dienst van algemeen economisch belang te gaan ondersteunen.
Het begrip ‘niet economische diensten van algemeen belang’ valt volgens rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in te delen in 2 categorieën: overheidsprerogatieven en zuiver sociale activiteiten. In de Handreiking DAEB 2014 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden de volgende voorbeelden genoemd van zuiver sociale activiteiten in Nederland:
- Het aanbieden van bekostigd onderwijs op basis van onderwijswetgeving;
- Charitatieve activiteiten verricht door liefdadigheidsinstellingen, hulpverleningsorganisaties of kerkelijke instanties;
- Activiteiten van vakbonden en consumentenorganisaties in het kader van hun sociaal-maatschappelijke functies;
- Wettelijke sociale zekerheidsstelsels die volledig op het solidariteitsbeginsel zijn gebaseerd;
- Bepaalde activiteiten van maatschappelijke organisaties en wetenschappelijke verenigingen.
Artikelsgewijs
Artikel 1.6, eerste lid, onder b, tweede onderdeel
Artikel 2.6, eerste lid, onder b
Een realistische en onderbouwde begroting is noodzakelijk om de subsidie te kunnen verlenen. Voor de beoordeling is van belang dat de verschillende kostensoorten in de begroting zijn gespecificeerd. Tevens is van belang dat de berekeningswijze inzichtelijk is gemaakt en onderbouwd door middel van bestekken, prijsopgaven of offertes.
Met ‘sluitend’ wordt bedoeld dat de begroting wordt voorzien van een financieringsplan, waaruit kan worden opgemaakt op welke wijze en door wie de kosten van het project worden gedekt. Hierbij dient de eigen bijdrage van de aanvrager te worden vermeld alsmede het totaal gevraagde subsidiebedrag, zodat het financieringsplan uitkomt op 100% dekking van de totale projectkosten. De in de begroting genoemde kosten moeten aansluiten bij de in het projectplan genoemde activiteiten.
Artikelen 1.10 en 2.11
Derde lid De-minimis
Het bedrag van € 200.000 komt overeen met het drempelbedrag dat de Europese Commissie heeft vastgesteld ten aanzien van de-minimissteun. Dit bedrag geldt per onderneming over een periode van drie belastingjaren. Steun onder deze drempel behoeft niet te worden aangemeld. In deze subsidieregeling is ervoor gekozen om bij de subsidieverlening dit bedrag niet te overschrijden. Het kan echter in de praktijk voorkomen dat een door ons begunstigde onderneming in de afgelopen drie jaar al eens subsidie of een andere vorm van steun van een overheidsorgaan heeft ontvangen. Dit moet blijken uit de “Verklaring de-minimissteun”.
Artikel 2.4
onder b
In het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) worden sinds 2014 vergroeningseisen gesteld om in aanmerking te komen voor de volledige inkomenssteun. Zo moeten o.a. akkerbouwbedrijven die groter zijn dan 15 ha 5% van hun areaal inrichten als ecologisch aandachtsgebied. De subsidie richt zich op het ontwikkelen en uitdragen van kennis hoe agrariërs dit op een bijvriendelijke manier kunnen doen. Het inzaaien met een bijenvriendelijk zaadmengsel is daar een goede invulling van. Voor het uitdragen moet gebruik gemaakt worden van de reeds bestaande netwerken.
Artikel 2.6
Tweede lid, onder c
Het project omvat maatregelen die niet slechts effect hebben in een bepaald jaar, maar gedurende meerdere jaren bijdraagt aan het terugdringen van de bijensterfte.
Derde lid, onder c
Voorbeelden van bestaande informatienetwerken voor agrariërs zijn de bestaande hulpstructuren voor het uitvoeren van andere provinciale subsidies, zoals bij het Groen-blauw Stimuleringskader.
Derde lid, onder d
Het project bevat activiteiten waarbij niet slechts eenmalig of op een enkel moment informatie wordt verspreid.
Vierde lid, onder d
Voorbeelden hiervan zijn de Agrarische Natuur Verenigingen en de Zuidelijke land- en Tuinbouworganisatie.
Artikel 2.7
Eerste lid, onder c
De projecten hebben als hoofddoel het verbeteren van het leefklimaat van de bijen. Kosten van educatie en voorlichting worden enkel gesubsidieerd als ze ten diensten staan van dit doel. Projecten of deelprojecten die als hoofddoel educatie of voorlichting hebben zijn niet subsidiabel. Een voorbeeld van een niet subsidiabel projectonderdeel is voorlichting over bijen op scholen.
Artikel 2.13
Onder 5
Hieronder wordt ook verstaan het aantal uren dat een vrijwilliger is betrokken bij de uitvoering van het project.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter de secretaris
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger
Kenmerk: 3898776
Uitgegeven, 9 december 2015
De secretaris van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
mw. ir. A.M. Burger.