Toelichting behorende bij de Subsidieregeling Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020
Algemeen
In 2013 en 2014 is het ‘Operationeel Programma voor Zuid-Nederland – Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling 2014 – 2020 (hierna OPZuid) opgesteld. Het OPZuid is tot stand gekomen in samenwerking met het Rijk, de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg en verschillende andere partijen uit de regio. De Subsidieregeling operationeel programma Zuid-Nederland 2014-2020 (hierna Subsidieregeling) is opgesteld ter uitvoering van het OPZuid.
Europese Regelgeving in het kader van staatssteun
Bij subsidieverlening op grond van deze regeling kan sprake zijn van staatssteun, indien de aanvrager een onderneming is in de zin van het Europese recht en voor het overige voldoet aan de criteria van staatssteun.
Staatssteun is in beginsel verboden, maar uitzonderingen zijn mogelijk. Afhankelijk van het project wordt in deze regeling gebruik gemaakt van een van de vrijstellingen uit artikelen 26 tot en met 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De Managementautoriteit beoordeelt per project of voldaan wordt aan de wet- en regelgeving omtrent staatssteun.
Indien sprake is van staatssteun, geen van de vrijstellingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is en het gevraagde subsidiebedrag onder de de-minisdrempel blijft, dan wordt gebruik gemaakt van de de-minimisverordening. Indien gebruik wordt gemaakt van de-minimisverordening, is vanuit het Europees recht geen sprake van staatssteun. Omdat de Ministeriële Regeling een minimum van kosten van € 200.000 als ondergrens voor de totale subsidiabele kosten stelt, is de verwachting dat weinig gebruik zal worden gemaakt van de de-minimisverordening.
Juridisch kader
Artikel 125, derde lid, van Verordening 1303/2013 bepaalt dat de Managementautoriteit ten aanzien van de selectie van concrete acties, passende selectieprocedures en –criteria opstelt. Op Europees niveau is aldus het opstellen van regels om subsidie voor de EFRO-gelden te verstrekken neergelegd bij de Managementautoriteit. Dit dient te worden ingepast in het nationale recht.
Hiertoe is in het nationale recht het volgende af te leiden:
Artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat subsidieverstrekking een wettelijke grondslag dient te hebben, waarin wordt geregeld voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. In of bij het wettelijk voorschrift dienen de essentialia van subsidieverstrekking te worden geregeld, dat zijn: een aanduiding van de activiteiten, de aanwijzing van het bevoegde orgaan, het subsidieplafond, de verdelingsmaatstaf, verplichtingen en bevoorschotting.
In de EFRO-Uitvoeringswet is vervolgens in artikel 6 bepaald dat in een Ministeriële Regeling ter zake van de aldaar genoemde essentialia, regels moeten worden gesteld. In artikel 9 is bepaald dat de Managementautoriteit beleidsregels kan stellen waarin de uitgangspunten omtrent de bevoegdheidsuitoefening rondom de subsidieverstrekking zijn geregeld. In de Ministeriële Regeling de Uitvoeringsregeling EFRO programmaperiode 2014-2020, is vervolgens in artikel 2.2. bepaald dat de Managementautoriteit een subsidieplafond vaststelt, alsmede de verdeelcriteria.
De directe grondslag om deze regeling te maken is daarmee dus te vinden in artikel 2.2. van de Ministeriële Regeling.
Een subsidieplafond is volgens heersende jurisprudentie (onder andere een uitspraak van de ABRvS van 24 september 2014, vindplaats: ECLI:NL:RVS:2014:3465 en AB 2015/5) een algemeen verbindend voorschrift vanwege het normstellende karakter. Derhalve is er voor gekozen om een regeling op te stellen. De overige onderdelen van de regeling delen, voor zover zij zelf geen zelfstandige normstelling inhouden, in het normstellende karakter van het besluit.
In de Verordening 1303/2013 en de Ministeriele Regeling zijn diverse zaken geregeld. Deze worden niet herhaald in deze regeling.
Daarnaast zijn er ook vereisten en verplichtingen die op grond van hogere wet- en regelgeving rechtstreeks gelding hebben. Ook deze vereisten en verplichtingen zijn niet expliciet in deze subsidieregeling opgenomen. De subsidieregeling staat dus niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een breder kader.
Artikelsgewijs
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In Europees recht en nationaal recht kunnen begrippen verschillend worden geïnterpreteerd. Daar waar Europees recht afwijkt en in deze regeling moet worden toegepast, wordt de betreffende begripsbepaling opgenomen. Voor de begrippen subsidieontvanger en aanvrager geldt dat de definitie uit de Awb wordt gevolgd. Deze begrippen zijn derhalve niet in de begripsbepalingen opgenomen. Overigens is in artikel 1 van Verordening 1303/2013 onderscheid gemaakt tussen de begrippen begunstigde, artikel 1, onder 10, en eindontvanger, artikel 1, onder 12. Deze begrippen omvatten meer, behalve het zijn van aanvrager en subsidieontvanger, ook een doelgroep afbakening. Voor het toepassen van de regeling is hiertoe de Awb en het nationale recht aangehouden. Daar waar verplichtingen uit de Verordening 1303/2013 rechtstreeks worden toegepast, is de begunstigde gelijk te stellen met de aanvrager en de eindontvanger met de subsidieontvanger. Voorts is het begrip concrete actie uit Verordening 1303/2013 gelijk te stellen met het begrip subsidiabele activiteit en project.
Onder c crossover
Een crossover kan een innovatie die nieuw is voor elk van de innovatiegebieden betreffen, of een bestaand product, dienst of lopende innovatie in een innovatiegebied die innovatie oplevert in een ander innovatiegebied. Dit vraagt samenwerkingsverbanden tussen partijen uit verschillende technologiedomeinen, waarin innovatieve producten en diensten worden ontwikkeld.
Onder f Deskundigencommissie
De Deskundigencommissie is een commissie van onafhankelijke experts die is ingesteld door de Managementautoriteit om de projectvoorstellen in het OPZuid te beoordelen, zowel voordat rangschikking bij overschrijding van het subsidieplafond plaatsvindt, als ook voor de rangschikking zelf.
Onder g EFRO
Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling is een van de drie Europese structuurfondsen waarmee het regionaal beleid van de Europese Unie wordt gerealiseerd ter zake convergentie, regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid en Europese territoriale samenwerking. Het fonds is bedoeld om de belangrijkste economische onevenwichtigheden tussen de Europese regio’s terug te dringen. Voor de lidstaat Nederland betekent dit specifiek dat met EFRO middelen regionale sterktes worden gefinancierd.
Onder j internationale topclusters
De Regionale Innovatie Strategie voor Slimme Specialisatie (RIS3) is op 24 september 2013 vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de hoedanigheid van beoogde managementautoriteit, voor de inzet van het Operationeel Programma Zuid-Nederland. In de RIS3 zijn de doelstellingen van Europa vertaald naar regionale en maatschappelijke uitdagingen en is focus aangebracht op drie sterke internationale clusters.
Onder k kennisinstelling
De definitie van kennisinstelling is afgeleid van de Subsidieregeling sterktes in innovatie.
Onder l Managementautoriteit
Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant is bij besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 december 2014 aangewezen als managementautoriteit voor het Operationeel Programma EFRO Zuid-Nederland 2014-2020.
Onder o nationale topclusters:
De Regionale Innovatie Strategie voor Slimme Specialisatie (RIS3) is op 24 september 2013 vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de hoedanigheid van beoogde Managementautoriteit, voor de inzet van het Operationeel Programma Zuid-Nederland. In de RIS3 zijn de doelstellingen van Europa vertaald naar regionale, maatschappelijke uitdagingen en is focus aangebracht naar vier sterke nationale clusters. Deze clusters hebben een bredere reikwijdte dan de zogeheten topsectoren.
Onder Q open innovatie
De uitwisseling kan plaatsvinden in (multidisciplinaire) samenwerking. Om voorop te lopen is innovatie in ecosystemen een belangrijk onderscheidend principe, zeker waar het innovatie op basis van samenwerking betreft: open innovatie. Open innovatie wordt onder andere gedreven door de volgende factoren:
- -
de kosten van R&D groeien sneller dan de inkomsten van individuele bedrijven;
- -
de complexiteit van vraagstukken en oplossingen neemt toe en vraagt om multidisciplinaire samenwerking;
- -
doorbraken worden vaak gerealiseerd op het snijvlak van technologieën of door convergentie van technologieën in een toepassingsgebied;
- -
langere productlevenscycli en daarom is er behoefte aan een korte(re) time-to-market;
- -
door toenemende specialisatie van individuele organisaties ontstaat de behoefte aan het gebruik maken van interne en externe kennisbronnen;
- -
het delen van ideeën kosten, risico en capaciteit in R&D.
Onder t outputindicatoren
Tabel 5 van het OPZuid is als bijlage bij de regeling gevoegd. De tabel geldt zowel voor 1B1 (paragraaf 2) als voor 1B2 (paragraaf 3) onverminderd de vermelding van alleen 1B1 in het opschrift van de tabel. In deze tabel wordt uitleg gegeven over de outputindicatoren.
Onder u RIS3
De afkorting staat voor Research & Innovation strategy for smart specialisation Zuid-Nederland. De RIS3 is op 24 september 2013 vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de hoedanigheid van beoogde Managementautoriteit. In de RIS3 is de innovatiestrategie voor Zuid-Nederland voor de periode 2014-2020 uiteengezet. De RIS3 maakt integraal onderdeel uit van het OPZuid. De RIS3 is daarnaast gebaseerd op een aantal onderleggers, zoals de provinciale economische agenda’s en de agenda’s van de Triple Helix organisaties en het nationale Topsectorenbeleid.
Artikel 1.2 Subsidievorm
Subsidie wordt verleend voor projecten, een projectsubsidie in de zin van Europees recht. Op grond van verordening 1303/2013 kan de subsidie als geldbedrag, maar ook als financieringsinstrument worden verleend. Artikel 2.1 van de Ministeriële Regeling biedt deze ruimte ook. Daarom is deze ruimte ook open gehouden in de subsidieregeling.
Artikel 1.3 Weigeringsgronden algemeen
Onder a
Staatssteun aan ondernemingen kan alleen vrijgesteld of anderszins gerechtvaardigd worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend effect. Stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming verandert. Er wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie.
In artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit aanvangt. Indien de activiteiten eerder zijn aangevangen, dient het stimulerend effect te worden aangetoond door de aanvrager.
Omdat deze weigeringsgrond alleen betrekking heeft op staatssteun, is deze beperkt tot aanvragers die, ten minste voor de activiteit waarvoor subsidie is gevraagd, aangemerkt worden als onderneming. Het begrip onderneming wordt gebruikt op de manier zoals het in Europees recht is gedefinieerd: iedere entiteit die een economische activiteit uitoefent. Dit betekent dat publiekrechtelijke rechtspersonen die met de subsidiabele activiteit een economische activiteit uitoefenen ook onder deze bepaling vallen. Privaatrechtelijke rechtspersonen die met de subsidiabele activiteit geen economische activiteit uitoefenen vallen niet onder de werking van deze bepaling.
Onder b
In de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in financiële moeilijkheden (PbEU 2004/C244/02) is aangegeven in welke gevallen een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen van een aanvraag, dient hiervoor een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard dat de aanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeert.
Onder c
Algemeen aanvaarde rechtsbeginselen is een breed begrip. Hieronder worden zowel de algemene beginselen verstaan die opgenomen zijn in artikel 7 van Verordening 2013/1303, zoals bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen en non-discriminatie, genderperspectief en gehandicaptenbeleid, als ook het recht van de Unie en het nationale recht.
Artikel 1.4 Vereisten subsidieaanvraag algemeen
Op grond van artikel 4:2 van de Awb dient een aanvraag aan diverse vereisten te voldoen om in behandeling genomen te kunnen worden. Hiertoe stelt de Managementautoriteit een aanvraagformulier en diverse bijlagen vast.
Als sprake is van openstelling binnen een tenderperiode, is het van belang dat de aanvraag bij indienen direct volledig is. Derhalve wordt de mogelijkheid geboden voorafgaand aan het indienen bij de Managementautoriteit te informeren over de volledigheid van de aanvraag.
Onder a
De behandeling van aanvragen wordt uitgevoerd door Stimulus Programmamanagement, een afdeling van de provincie Noord-Brabant die het secretariaat namens de Managementautoriteit voert.
Onder b
Voor het indienen van een aanvraag is één landelijk elektronisch systeem ontwikkeld. Het systeem voldoet aan de eisen van verordening 1303/2013, met name de eisen in artikel 122, derde lid, dat de uitwisseling van alle informatie tussen de subsidieontvanger en de Managementautoriteit, Certificeringsautoriteit en Auditautoriteit door middel van elektronische systemen voor gegevensuitwisseling kan plaatsvinden. Deze systemen moeten er voor zorgen dat de aanvrager alle informatie slechts één keer hoeft in te dienen.
Onder c
Een aanvraag is pas volledig als zowel het aanvraagformulier als de daarin voorgeschreven bijlagen op de juiste wijze zijn ingevuld en ingediend.
Artikel 1.5 Verplichtingen algemeen
De bevoegdheid om verplichtingen te verbinden aan de subsidie volgt uit artikel 2.15 van de Ministeriële Regeling. Naast de Ministeriele Regeling bevat ook verordening 1303/2013 verplichtingen aan de subsidieontvanger, onder andere in bijlage XIII, onder 2, behorende bij artikel 115, de verplichting om te vermelden dat voor het project steun is verleend uit het EFRO.
Artikel 1.6 Vaststelling
In artikel 2.17 van de Ministeriële Regeling is bepaald dat de Managementautoriteit binnen 26 weken beslist op een aanvraag om subsidievaststelling.
Artikel 1.7 Betaling en bevoorschotting
In artikel 132 van verordening 1303/2013 is bepaald dat de Managementautoriteit uiterlijk 90 dagen na het indienen van de betalingsaanvraag van de begunstigde subsidie aan de begunstigde uitbetaalt. Dit betreft de betaling van voorschotten op het verleende subsidiebedrag op basis van de door de begunstigde gemaakte en betaalde kosten. Het voorbehoud wegens beschikbaarheid van financiering, zoals opgenomen in de aanhef van artikel 132, eerste lid, is vertaald in een beperking van het aantal betalingsaanvragen tot twee maal per jaar, een beperking van de totale bevoorschotting tot 80% en een rangorde ingeval van gelijktijdig indienen van meerdere betalingsaanvragen.
De bepaling laat onverlet de bevoegdheid van de Managementautoriteit de betalingstermijn op te schorten wegens onder andere gebrek aan gegevens om de betalingsaanvraag te beoordelen, conform artikel 132, tweede lid, van verordening 1303/2013.
Artikel 1.8 Sanctiebeleid
Eerste lid
Het sanctiebeleid wordt door de Managementautoriteit vastgesteld in de vorm van beleid en als zodanig gepubliceerd. Dit sanctiebeleid heeft de vorm van een categoriseringstabel. De tabel wordt met enige regelmaat geactualiseerd op basis van Europese regelgeving. De tabel zoals deze geldt bij verlening, is van toepassing voor de subsidieontvanger.
Tweede lid
In het beleid, de categoriseringstabel, wordt aangegeven welke sancties zullen worden opgelegd wanneer niet wordt voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de regelgeving. Deze tabel is gebaseerd op zowel Europese als ook nationale regelgeving.
§2 Versterking innovatiesysteem
Artikel 2.1 Doelgroep
Derde lid, onder a
In het verleden en bij rijksregelingen wordt hiervoor vaak de term penvoerder gebruikt. Omdat uit de term penvoerder onvoldoende blijkt of deze de aanvrager of een gemachtigde is, is gekozen om de term penvoerder niet als zodanig in de regeling te hanteren.
Derde lid, onder b
Instemming van alle deelnemers met het project omvat onder andere instemming met de begroting en het sluitend financieringsplan, dat is opgenomen als onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst. Voor de samenwerkingsovereenkomst is een model beschikbaar.
Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten
Een van de speerpunten van het OPZuid is innovatiebevordering, onder andere door het versterken van het open innovatiesysteem door in te zetten op het ondersteunen van verdergaande samenwerking in de innovatieketen tussen bedrijfsleven, overheden en kennisinstellingen. In het OPZuid is dit beschreven in paragraaf 2.A.1 van het OPZuid, onderdeel ‘Investeringsprioriteit 1.B – Specifiek doel 1.B.1’.
Artikel 2.3 Subsidievereisten
De strategie waarop het OPZuid is gebaseerd is vastgelegd in de RIS3. De vereisten waaraan de aanvrager en het project dienen te voldoen, zijn uit het OPZuid en de RIS3 afgeleid. De Managementautoriteit beoordeelt of een aanvraag voldoet aan de subsidievereisten.
Eerste lid, onder g
De wijze waarop het MKB deel uitmaakt van het project, is afhankelijk van het soort project. Derhalve is geen nadere invulling aan dit vereiste gegeven. Op welke wijze het MKB deel uitmaakt van het project, dient nader te worden beschreven in het projectplan.
Eerste lid, onder h
De beoordeling of een aanvraag aan het geheel van de genoemde criteria voldoet, wordt uitgevoerd door de Deskundigencommissie. Nadrukkelijk is gekozen voor de term ‘geheel’ omdat een mindere beoordeling van het ene criterium kan worden opgevangen door een betere beoordeling van een van de andere criteria. De Deskundigencommissie beoordeelt hierbij of een aanvraag in zijn geheel van voldoende kwaliteit is om voor subsidie in aanmerking te komen dan wel om mee te gaan in de onderlinge rangschikking bij overschrijding van het subsidieplafond. Dezelfde criteria worden vervolgens gebruikt in de tender om te beoordelen in welke mate aan de criteria wordt voldaan en aldus welke plaats het project inneemt in de rangschikking.
De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:
- 1º.
Bijdrage aan doelstellingen van OP
Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:
- -
bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;
- -
score op van toepassing zijnde outputindicatoren;
- -
onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;
- -
verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);
- -
schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;
- -
aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.
- 2º.
Innovativiteit
Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:
- -
het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;
- -
het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;
- -
de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.
- 3º.
De uitvoerbaarheid van de businesscase
Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.
- 1.
Technisch perspectief;
- 2.
Organisatorisch perspectief;
- 3.
Economisch perspectief;
- 4.
Financieel perspectief.
Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.
- 4º.
Kwaliteit van de aanvraag
Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:
- 1.
Kwaliteit aanvrager
- -
Relevant en representatief consortium over het werkveld;
- -
Mate van samenwerking binnen het project;
- -
Track record;
- -
Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.
- 2.
Kwaliteit projectplan
- -
bijstuurbaarheid, planning en opzet;
- -
doelstelling objectief en meetbaar;
- -
begroting helder en effectief ingericht;
- -
hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.
Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen.
- 5º.
Duurzame ontwikkeling
Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:
- -
de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;
- -
de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;
- -
de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.
Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.
Tweede lid
Indien sprake is van staatssteun dan kan dit worden aangemerkt als geoorloofde staatssteun als het past binnen een van de genoemde vrijstellingen in de algemene groepsvrijstellingsverordening. De aanvullende vereisten aan een project om te passen binnen een vrijstelling zijn opgenomen in het aangehaalde artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Op welke wijze een aanvrager voldoet, dient nader te worden toegelicht in het projectplan.
Derde lid
Indien sprake is van staatssteun, de subsidie niet past binnen een van de vrijstellingen van de algemene groepsvrijstellingsverordening en het totaal verstrekte subsidiebedrag onder de deminimisgrens blijft, kan subsidie aan een onderneming worden verstrekt op basis van de de-minisverordening.
Vierde lid
Zoals eerder aangegeven, dient een aanvraag volledig te zijn om in behandeling te worden genomen. Dit betekent dat een aantal bijlagen voor zowel de aanvrager, als ook voor de deelnemers van het samenwerkingsverband, dient te worden aangeleverd. In het aanvraagformulier staat duidelijk beschreven welke bijlagen dienen te worden aangeleverd. De bijlagen die niet blijken uit de regeling zelf, zijn opgesomd in het vierde lid. Als een van deze bijlagen ontbreekt, is de aanvraag niet volledig.
Onder a
In het projectplan dient onder andere te worden aangegeven of het project voldoet aan de vereisten in het eerste lid.
Onder b
Een sluitend financieringsplan betekent dat alle betrokken partijen die cofinanciering verlenen, hiervan een bewijs dienen aan te leveren, zodat uit deze stukken kan worden opgemaakt dat de financiering sluitend is met de gevraagde EFRO-bijdrage.
Artikel 2.5 Vereisten subsidieaanvraag
Op grond van de Awb is een aanvraag tijdig indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 2.7 Subsidiehoogte
Tweede lid
Uit de aanvraag blijkt voor welk percentage en bedrag subsidie wordt aangevraagd, omdat de financiering bij aanvraag sluitend dient te zijn.
Derde lid
EFRO wordt als cofinanciering aangeduid in verordening 1303/2013. Uit deze bewoording en de systematiek blijkt dat de EFRO bijdrage aanvult op de reeds verkregen bijdragen. Voorts mag de totale subsidie niet meer bedragen dan het percentage dat op grond van staatssteunregelgeving is toegestaan. Derhalve wordt de EFRO bijdrage verminderd naar gelang dit volgt uit cofinanciering en de staatssteunbepalingen.
Artikel 2.8 Verdeelcriteria
Eerste lid
Met de keuze voor rangschikking naar geschiktheid indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.6, onder b, van de Ministeriële Regeling. De Deskundigencommissie geeft advies af over de beoordeling en rangschikking van projecten.
De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:
- 1º.
Bijdrage aan doelstellingen van OP
Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:
- -
bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;
- -
score op van toepassing zijnde outputindicatoren;
- -
onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;
- -
verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);
- -
schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;
- -
aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.
- 2º.
Innovativiteit
Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:
- -
het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;
- -
het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;
- -
de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.
- 3º.
De kwaliteit van de businesscase
Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.
- 1.
Technisch perspectief;
- 2.
Organisatorisch perspectief;
- 3.
Economisch perspectief;
- 4.
Financieel perspectief.
Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.
- 4º.
Kwaliteit van de aanvraag
Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:
- 1.
Kwaliteit aanvrager
- -
Relevant en representatief consortium over het werkveld;
- -
Mate van samenwerking binnen het project;
- -
Track record;
- -
Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.
- 2.
Kwaliteit projectplan
- -
bijstuurbaarheid, planning en opzet;
- -
doelstelling objectief en meetbaar;
- -
begroting helder en effectief ingericht;
- -
hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.
Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen.
- 5º.
Duurzame ontwikkeling
Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:
- -
de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;
- -
de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;
- -
de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.
Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.
Tweede lid
Alleen indien twee of meer aanvragen, na toepassing van de rangschikking, op dezelfde plaats eindigen en het plafond overschrijden, vindt loting op grond van het tweede lid plaats.
§3 Valorisatievermogen MKB-ondernemingen
Artikel 3.1 Doelgroep
Derde lid, onder a
In het verleden en bij rijksregelingen wordt hiervoor vaak de term penvoerder gebruikt. Omdat uit de term penvoerder onvoldoende blijkt of deze de aanvrager of een gemachtigde is, is gekozen om de term penvoerder niet als zodanig in de regeling te hanteren.
Derde lid, onder b
Instemming van alle deelnemers met het project omvat onder andere instemming met de begroting en het sluitend financieringsplan, dat is opgenomen als onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst. Voor de samenwerkingsovereenkomst is een model beschikbaar.
Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten
Een van de speerpunten van het OPZuid is innovatiebevordering, onder andere door het versterken van het valorisatievermogen, middels het ondersteunen van innovatieve activiteiten in de vorm van de genoemde crossovers. Hiermee richten deze subsidiabele activiteiten zich op het innovatieve deel van het MKB. In het OPZuid is dit beschreven in paragraaf 2.A.1 van het OPZuid, onderdeel ‘Investeringsprioriteit 1.B – Specifiek doel 1.B.2’.
Artikel 3.3 Subsidievereisten
De strategie waarop het OPZuid is gebaseerd is vastgelegd in de RIS3. De vereisten waaraan de aanvrager en het project dienen te voldoen, zijn uit het OPZuid en de RIS3 afgeleid. De Managementautoriteit beoordeelt of een aanvraag voldoet aan de subsidievereisten.
Eerste lid, onder g
De beoordeling of een aanvraag aan het geheel van de genoemde criteria voldoet, wordt uitgevoerd door de Deskundigencommissie. Nadrukkelijk is gekozen voor de term ‘geheel’ omdat een mindere beoordeling van het ene criterium kan worden opgevangen door een betere beoordeling van een van de andere criteria. De Deskundigencommissie beoordeelt hierbij of een aanvraag in zijn geheel van voldoende kwaliteit is om voor subsidie in aanmerking te komen dan wel om mee te gaan in de onderlinge rangschikking bij overschrijding van het subsidieplafond. Dezelfde criteria worden vervolgens gebruikt in de tender om te beoordelen in welke mate aan de criteria wordt voldaan en aldus welke plaats het project inneemt in de rangschikking.
De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:
- 1º.
Bijdrage aan doelstellingen van OP
Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:
- -
bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;
- -
score op van toepassing zijnde outputindicatoren;
- -
onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;
- -
verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);
- -
schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;
- -
aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.
- 2º.
Innovativiteit
Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:
- -
het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;
- -
het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;
- -
de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.
- 3º.
De uitvoerbaarheid van de businesscase
Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.
- 1.
Technisch perspectief;
- 2.
Organisatorisch perspectief;
- 3.
Economisch perspectief;
- 4.
Financieel perspectief.
Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.
- 4º.
Kwaliteit van de aanvraag
Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:
- 1.
Kwaliteit aanvrager
- -
Relevant en representatief consortium over het werkveld;
- -
Mate van samenwerking binnen het project;
- -
Track record;
- -
Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.
- 2.
Kwaliteit projectplan
- -
bijstuurbaarheid, planning en opzet;
- -
doelstelling objectief en meetbaar;
- -
begroting helder en effectief ingericht;
- -
hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.
Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen.
- 5º.
Duurzame ontwikkeling
Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:
- -
de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;
- -
de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;
- -
de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.
Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.
Tweede lid
De vereisten opgenomen in het tweede lid zijn afkomstig uit artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Indien aan deze vereisten wordt voldaan, kan een hoger percentage subsidie worden verleend.
Indien sprake is van een samenwerkingsverband dan dient in het projectplan, met daarin de opgenomen begroting, te blijken dat wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Derde lid
Onder a
In het projectplan dient onder andere te worden aangegeven of het project voldoet aan de vereisten in het eerste en tweede lid.
Onder b
Indien sprake is van een individuele aanvraag, dan dient de begroting en een sluitend financieringsplan te worden opgenomen in het model van het projectplan. Indien sprake is van een samenwerkingsverband, dient de instemming van alle deelnemers met de begroting en het sluitend financieringsplan te worden verwerkt in de samenwerkingsovereenkomst. Uit deze ingediende stukken dienen de bijdragen en instemming van de partners te blijken door middel van tekening van deze samenwerkingsovereenkomst.
Een sluitend financieringsplan betekent dat alle betrokken partijen die cofinanciering verlenen, hiervan een bewijs dienen aan te leveren, zodat uit deze stukken kan worden opgemaakt dat de financiering sluitend is met de gevraagde EFRO-bijdrage.
Artikel 3.5 Vereisten subsidieaanvraag
Op grond van de Awb is een aanvraag tijdig indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 3.7 Subsidiehoogte
Derde lid
Uit de aanvraag blijkt voor welk percentage en bedrag subsidie wordt aangevraagd, omdat de financiering bij aanvraag sluitend dient te zijn.
Vierde lid
EFRO wordt als cofinanciering aangeduid in verordening 1303/2013. Uit deze bewoording en de systematiek in het verleden blijkt dat de EFRO bijdrage aanvult op de reeds verkregen bijdragen. Voorts mag de totale subsidie niet meer bedragen dan het percentage dat op grond van staatssteunregelgeving is toegestaan. Derhalve wordt de EFRO bijdrage verminderd naar gelang dit volgt uit cofinanciering en de staatssteunbepalingen.
Vijfde lid
De publieke financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten, exclusief de kosten die worden opgevoerd voor kosten in natura.
Artikel 3.8 Verdeelcriteria
Eerste lid
Met de keuze voor rangschikking naar geschiktheid indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.6, onder b, van de Ministeriële Regeling.
De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:
- 1º.
Bijdrage aan doelstellingen van OP
Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:
- -
bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;
- -
score op van toepassing zijnde outputindicatoren;
- -
onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;
- -
verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);
- -
schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;
- -
aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.
- 2º.
Innovativiteit
Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:
- -
het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;
- -
het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;
- -
de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.
- 3º.
De uitvoerbaarheid van de businesscase
Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.
- 1.
Technisch perspectief;
- 2.
Organisatorisch perspectief;
- 3.
Economisch perspectief;
- 4.
Financieel perspectief.
Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.
- 4º.
Kwaliteit van de aanvraag
Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:
- 1.
Kwaliteit aanvrager
- -
Relevant en representatief consortium over het werkveld;
- -
Mate van samenwerking binnen het project;
- -
Track record;
- -
Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.
- 2.
Kwaliteit projectplan
- -
bijstuurbaarheid, planning en opzet;
- -
doelstelling objectief en meetbaar;
- -
begroting helder en effectief ingericht;
- -
hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.
Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen.
- 5º.
Duurzame ontwikkeling
Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:
- -
de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;
- -
de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;
- -
de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.
Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.
Tweede lid
Alleen indien twee of meer aanvragen, na toepassing van de rangschikking, op dezelfde plaats eindigen en het plafond overschrijden, vindt loting op grond van het tweede lid plaats.
Gedeputeerde staten van Noord-Brabant in hun hoedanigheid als managementautoriteit voor het Operationeel Programma EFRO Zuid-Nederland 2014-2020,
de voorzitter de secretaris
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger