Toelichting behorende bij de Subsidieregeling economie en innovatie Noord-Brabant.
Algemeen
Op 11 mei 2012 hebben Provinciale Staten het Economisch Programma Brabant 2020 vastgesteld. In het economisch programma wordt enerzijds ingestoken op het in orde houden van de basis en anderzijds worden de ambities op het gebied van economische topsectoren verbonden met maatschappelijke opgaven. Het Economische Programma kent een nauwe relatie met de eerder vastgestelde Energieagenda 2010-2020 en het recent vastgestelde beleidskader en uitvoeringsprogramma Vrijetijdseconomie.
Met deze regeling wordt beoogd om een aantal doelstellingen uit het Economisch Programma Brabant 2020 te realiseren door gebruik te maken van het instrument subsidie. Het betreft een aanbouwregeling waarbij allereerst een subsidiemogelijkheid wordt gecreëerd voor de onderdelen vrijetijdseconomie, Green Deal zonneceltechnologie en Regionaal Economische Actieprogramma’s.
Juridisch kader
Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in deze subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten en algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht.
Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.
Hoofdstuk 1 Vrijetijdseconomie
Op 22 februari 2013 hebben Provinciale Staten het Beleidskader en Uitvoeringsagenda vrijetijdseconomie vastgesteld. Het beleidskader en de uitvoeringsagenda 2013- 2020 zijn een uitwerking van de Agenda van Brabant, het bestuursakkoord ‘Tien voor Brabant’ 2010-2015 en het Economisch Programma 2020, waarin het belang van de vrijetijdseconomie voor de Brabantse economie wordt onderschreven. De vrijetijdseconomie levert een wezenlijke bijdrage aan de werkgelegenheid en de bestedingen in de provincie Noord-Brabant. Met dit hoofdstuk wordt beoogd uitvoering te geven aan de uitvoeringsagenda.
De provincie wil de vrijetijdseconomie versterken door subsidie beschikbaar te stellen voor projecten die naast de sector vrijetijdseconomie zich bevinden op het snijvlak van een of meer andere sectoren om vernieuwingen in het regulier aanbod te bevorderen. Ook wil de provincie graag projecten, gericht op het internationaal vermarkten van het unieke aanbod en het internationaal onderscheidende vermogen van Brabant, mogelijk maken. Verder vindt de provincie het van belang dat de kennis die aanwezig is bij kennisinstellingen op het gebied van vrijetijd beschikbaar en op maat wordt aangeboden aan ondernemers in de Brabantse vrijetijdssector. Dit alles heeft als doel nieuwe vrijetijdsconsumenten te bereiken, het herkomstgebied van de consument te vergroten of de bestedingen per bezoek van de vrijetijdsconsument te verhogen, om daarmee meer werkgelegenheid en bestedingen naar de provincie Noord-Brabant te krijgen.
De-minimissteun
In het kader van staatssteun is er voor gekozen om voor dit hoofdstuk aan te sluiten bij de vrijstellingsvereisten zoals geformuleerd in Verordening (EG) nr. 1998/2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de-minimissteun (Pb 2006, L379/05). Hiertoe is bepaald dat niet meer subsidie wordt verstrekt dan tot het drempelbedrag van € 200.000 (€ 100.000 voor ondernemingen in het wegvervoer). De subsidieaanvrager dient hier overigens zelf op toe te zien en zelf de juiste gegevens toe aan te dragen.
Hoofdstuk 2 Green Deal
Op 3 oktober 2011 is een Green Deal gesloten tussen het Rijk en de provincie Noord-Brabant. Aan deze Green Deal liggen de provinciale Energieagenda 2010-2020, het daaraan gekoppelde investeringsprogramma en het nationale topsectorenbeleid ten grondslag. Duurzame energie is een van de pijlers van de Brabantse economie. Een groter gebruik van zonne-energie leidt tot een verduurzaming van de energiemix in Brabant en uiteindelijk tot lagere energiekosten voor de Brabanders. Het stimuleren van innovatieve zonne-energieprojecten en daarmee kennisontwikkeling op het gebied van zonne-energie in Brabant kan worden gestimuleerd door subsidies in de vorm van garantstellingen te verlenen;
In de Green Deal is een bedrag van 12 miljoen euro door het Rijk beschikbaar gesteld voor het verlenen van subsidies in de vorm van garantstellingen voor het afdekken van (financiële) risico’s die zich kunnen voordoen bij projecten in het zogeheten solar experimenteergebied en de biobased economy. De aanpak voor de beide gebieden verschilt.
Op 19 maart 2013 zijn de afspraken uit de Green Deal en de uitvoering ervan uitgewerkt in een bestuursovereenkomst. In deze bestuursovereenkomst is vastgelegd dat de subsidie in de vorm van een garantstelling wordt verstrekt.
Garantstelling
De subsidie voor solar wordt verstrekt als een garantstelling van 80% van de financiële verplichting. Een subsidie in de vorm van een garantstelling is hetzelfde als een subsidie onder opschortende voorwaarden. Als de opschortende voorwaarde intreedt, komt de verlening tot stand en kan vaststelling van het subsidiebedrag worden gevraagd. Gedurende de looptijd van de garantie ofwel na de voorwaardelijke verlening en hangende de opschortende voorwaarden wordt geen premie gevraagd van de aanvrager.
Europese regelgeving
Een garantstelling is aan te merken als staatssteun wanneer de ontvangende onderneming door de garantstelling een voordeel verkrijgt dat hij niet op de markt had verkregen. Dit voordeel is niet afhankelijk van het feit of daadwerkelijk tot uitkering van de garantie wordt overgegaan, immers is ook het niet vragen van premie of het vragen van een lagere premie gedurende de looptijd van de garantie, aan te merken als staatssteun. De beoordeling of sprake is van staatssteun vindt derhalve plaats bij aanvang van de garantie.
In de Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (2008/C155/02) zijn voorwaarden opgenomen om uit te sluiten dat sprake is van staatssteun. Hierin is bepaald dat de aanwezigheid van staatssteun kan worden uitgesloten indien de garantie
niet meer dekt dan 80% van de uitstaande lening of andere financiële verplichting en afneemt als het risico voor de ondernemer afneemt.;
de omvang van de garantie goed valt te meten op het tijdstip van toekenning (dit betekent dat de garantie met een welbepaalde financiële transactie verband moet houden, een vast maximumbedrag moet betreft en in de tijd beperkt moet zijn);
de kredietnemer niet in financiële moeilijkheden verkeert.
Omdat de garantstelling zelf beperkt is tot maximaal 80% van de financiële verplichting en ook aan de overige voorwaarden is voldaan, is geen sprake van staatssteun ten aanzien van de garantie. Een vierde voorwaarde die wordt gesteld is echter het betalen van een marktconforme prijs voor de garantie: een premie. Deze wordt niet gevraagd.
De niet gevraagde premie is aan te merken als staatssteun. De premie kan voor solar ondergebracht worden onder module 1 van de Omnibus Decentraal regeling, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie bij beschikking van SA.34101 (2011N) (hierna ODR). Deze regeling is van toepassing op alle maatregelen van provincies en gemeenten voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OO&I) die staatssteun bevatten. De steun kan geplaatst worden in module 1: Onderzoek en ontwikkeling projecten, industrieel onderzoek. Van de totale subsidiabele kosten mag in het geval van steun in het kader van industrieel onderzoek 50% en bij experimentele ontwikkeling 25% (de samenwerkingsverhogingen even buiten beschouwing gelaten) aan steun verleend worden. Hiermee is de steun geoorloofd en is melden niet meer nodig.
Premie
De premie wordt als steun in een andere vorm dan een subsidie verleend. De ODR bepaalt in hoofdstuk 2, definities, onder c dat in het geval dat de steun in een andere vorm dan subsidie wordt verleend het steunbedrag het subsidie-equivalent van de steun is, uitgedrukt in een percentage van de in aanmerking komende kosten.
Om de berekening van de steuncomponent bij deze en andere vormen van staatssteun te verduidelijken heeft de Europese Commissie een methode van ‘referentie- en disconteringspercentages’ vastgesteld. De rente die op basis van deze methode wordt berekend zal de Commissie als indicatie van de marktrente gebruiken. Voor deze berekening is uitgegaan van een marktconform premie percentage van 10% per jaar.
Gezien de looptijd van de regeling (tot 31 december 2020), de ingangsdatum van de regeling en de realisatietermijn van de subsidiabele activiteit zal de periode waarover subsidie wordt verstrekt en dus geen premie wordt gevraagd, maximaal zes jaar en een paar maanden zijn. Hiermee blijft de totale premie onder het maximum te subsidiëren percentage volgens de ODR. Per verleende subsidie wordt de niet gevraagde totale premie inzichtelijk gemaakt in de beschikking. Uitgaande van 10% premie per jaar over 80% van de in aanmerking komende kosten is de jaarlijkse steunintensiteit maximaal 8% over het totaal van de in aanmerking komende kosten. De totale steunintensiteit wordt berekend door de jaarlijkse steunintensiteit te vermenigvuldigen met het aantal jaren waarover de garantstelling wordt verleend.
De garantststelling wordt, om de steunequivalent van de premie uit te kunnen drukken in een percentage van de in aanmerking komende kosten, alleen verstrekt over de in aanmerking komende kosten.
Hoofdstuk 3 Regionaal Economische ActieProgramma’s
Brabant heeft de ambitie om te behoren tot de top van de innovatieregio’s in Europa. Hiertoe hebben Provinciale Staten in 2012 het Economisch Progamma Brabant 2020 vastgesteld. In het Economisch Programma 2020 wordt voortgebouwd op de eerdere inzet van de regio’s, rijk en Europa op de economische clusters: High-tech systems en materialen, ( inclusief automotive en solar), Life sciences/ health, Food, Logistiek, Maintenance en Biobased economy.
Het verder ontwikkelen van deze clusters leidt tot het versterken van de Brabantse concurrentiekracht en het verzilveren van de groeipotentie, voldoende werkgelegenheid voor de Brabantse inwoners en een goede koopkracht van de consument.
De vier Brabantse regio’s en de B5-gemeenten hebben voor de komende jaren ambitieuze strategische agenda’s geformuleerd, zoals Brainport 2020 en de strategische agenda’s van West-Brabant, Midden-Brabant en Noordoost Brabant. Het Economische Programma Brabant 2020 sluit hier inhoudelijk bij aan.
De regio’s en steden zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de implementatie van hun strategische agenda’s. De provincie wil op basis van maatwerk een partner zijn in de concrete ontwikkelingopgaven en haar acties, verbinden met Triple Helix aanpak zoals die zich op regionale schaal manifesteren.
Om deze positieve economische ontwikkeling te bewerkstelligen heeft de provincie jaarlijks € 1.133.913 beschikbaar gesteld om als subsidie te verstrekken aan de REAP-organisaties.
De REAP-organisaties stellen in overleg met de provincie, Triple Helix-organisaties, ondernemers en onderwijs een jaarprogramma op dat past binnen de economische clusters van de REAP-organisatie en het beleid en uitvoering van de provincie zelf.
De subsidie wordt verleend als cofinanciering van 50% van het jaarprogramma. De uitvoering van de projecten uit het jaarprogramma is gesteld op maximaal twee jaar, met een mogelijkheid van verlenging op verzoek met maximaal één jaar. Na afronding van (de projecten uit) het jaarprogramma vindt, op verzoek, vaststelling van de subsidie voor het jaarprogramma plaats. Dit is een verandering in de werkwijze ten opzichte van de huidige situatie waar de vaststelling van de subsidie plaatsvond na afloop van het meerjarenprogramma.
Het jaarprogramma is onder andere gebaseerd op het meerjarenprogramma van de REAP-organisatie. Het meerjarenprogramma heeft een looptijd van vier jaar. De looptijd van de meerjarenprogramma’s van de verschillende REAP-organisaties is gelijk. Het tijdens de vaststelling van de subsidieregeling lopende programma betreft de periode 2012-2015.
De REAP-organisatie verstrekt vervolgens een deel van de subsidie samen met 50% eigen middelen aan de uitvoerder van het project. De grondslag voor de verstrekking door de REAP-organisatie is geheel afhankelijk van de organisatie en rechtsvorm van de REAP-organisatie. De eigen middelen van de REAP-organisatie bestaan uit bijdragen van de regionale partners.
Europese regelgeving
Subsidie wordt verstrekt voor het jaarprogramma. Het jaarprogramma stelt ofwel het kader voor concrete projecten of bevat dergelijke concrete projecten reeds. Nu de REAP-organisatie, of de publiekrechtelijk rechtspersoon voor de REAP-organisatie, een deel van de subsidie samen met 50% eigen middelen aan de uitvoerder van het project verstrekt, is de REAP-organisatie verantwoordelijk voor het toetsen van hun subsidie aan Europese regelgeving. Een van de onderwerpen betreft de toets aan staatssteun. De concrete projecten die worden uitgevoerd op grond van het jaarprogramma zijn aan te merken als economische activiteit, subsidie daarvoor is aan te merken als staatssteun. Dit betekent dat voor het verstrekken van subsidie voor de concrete projecten waarop het jaarprogramma is gericht, getoetst dient te worden aan de Europese regelgeving in het kader van de staatssteun.
Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1 Vrijetijdseconomie
Artikel 1.6 Subsidievereisten
Tweede lid
Onder a Crossover
Bij cross-overs wordt gezocht naar het leggen van nieuwe verbindingen tussen de vrijetijdssector en andere thema’s zoals: cultuur, erfgoed, natuur, landschap, leefbaarheid, zorgeconomie, topsport en economische sectoren. Het gaat hierbij om vernieuwingen in reeds bestaande reguliere concepten. Dit kan door de samenwerking aan te gaan binnen en buiten de vrijetijdssector en te komen tot nieuwe product- en marktcombinaties op basis van nog niet bestaande concepten.
Onder b Gezamenlijke marketing en internationale salesactiviteiten
De Brabantse vrijetijdsinfrastructuur is in overwegende mate kleinschalig en die kleinschaligheid draagt bij aan de relatief geringe zichtbaarheid, zowel in Brabant zelf als in de rest van het land en over de grens. Door een bijdrage te leveren aan gezamenlijke marketing van het unieke en internationaal onderscheidende Brabantse aanbod wordt de vrijetijdssector in Noord-Brabant beter zichtbaar gemaakt en wordt het draagvlak onder publiek binnen en buiten de provincie vergroot.
Bij projecten op het gebied van collectieve programmering en de daarbij behorende marketing gaat het om projecten die het unieke, internationaal onderscheidende aanbod van Brabant vermarkten en om het profileren van Brabant in het binnen- en buitenland, met een duidelijk publiek belang dat verder gaat dan het commerciële belang van de separate partners. Het gaat om gezamenlijke marketing en internationale salesactiviteiten die Brabant als geheel als te bezoeken gebied op de kaart zetten.
Daarnaast streven de projecten een algemeen maatschappelijk doel na, namelijk het vergroten van het herkomstgebied van de vrijetijdsconsument. Tevens leveren zij een bijdrage aan het versterken van de shortbreakmarkt. Het unieke en onderscheidende internationale aanbod bepaalt voor een groot deel het imago van de provincie, is van grote waarde voor de internationale zakelijke positionering en is in potentie aanleiding voor het (eerste) bezoek. Van Gogh Brabant, 2018Eindhoven Brabant en Bosch500 zijn hiervan voorbeelden.
Onder c Kennisoverdracht en kennisverspreiding
De kennisinfrastructuur op het terrein van vrije tijd is in Brabant sterk ontwikkeld. De provincie wil graag de samenwerking tussen kennisinstellingen en ondernemers in het vrijetijdsdomein verder versterken. Projecten richten zich op de overdracht van kennis op het gebied van innovatie, op het gebied van product- en conceptontwikkeling in de vrijetijdssector of kennis op het gebied van toeristische ontwikkelingen aan ondernemers in de vrijetijdssector, passend bij de strategie van het Beleidskader en Uitvoeringsagenda Vrijetijdseconomie 2013-2020.
Artikel 1.11 Subsidiehoogte
Tweede lid De-minimis
Het bedrag van € 200.000 komt overeen met het drempelbedrag dat de Europese Commissie heeft vastgesteld ten aanzien van de-minimissteun. Dit bedrag geldt per onderneming over een periode van drie belastingjaren. Steun onder deze drempel behoeft niet te worden aangemeld. In deze subsidieregeling is ervoor gekozen om bij de subsidieverlening dit bedrag niet te overschrijden. Het kan echter in de praktijk voorkomen dat een door ons begunstigde onderneming in de afgelopen drie jaar al eens subsidie of een andere vorm van steun van een overheidsorgaan heeft ontvangen. Dit moet blijken uit de “Verklaring de-minimissteun”. Indien de te verlenen subsidie tezamen met de reeds ontvangen steun een bedrag van € 200.000 (resp. € 100.000) overschrijdt, zal in dat specifieke geval onderzocht worden of er op grond van een andere vrijstellingsverordening subsidie kan worden verstrekt.
Hoofdstuk 2 Green Deal
§ 1 Algemene bepalingen
Artikel 2.3 Subsidievorm
De subsidie wordt verstrekt onder opschortende voorwaarden, hiermee krijgt de subsidie de vorm van een garantstelling aan de aanvrager voor het betreffende project. De garantstelling wordt niet verleend aan een kredietverstrekker of ten behoeve van een kredietverstrekker. Dat betekent dat er geen leningsovereenkomst met een kredietverstrekker behoeft te worden overgelegd dan wel dat de garantstelling wordt gebruikt om het krediet te verkrijgen.
Voor de Green Deal solar biedt de subsidie de aanvrager de zekerheid dat zijn investeringskosten worden terugverdiend ook indien zich risico’s voordoen waardoor de opbrengsten lager uitvallen dan geraamd. Hiermee beoogt de provincie de betreffende projecten te stimuleren opdat ondernemers hierdoor het risico durven aangaan.
Vanwege de aard van de garantstelling vindt de verlening onder opschortende voorwaarden plaats en wordt slecht dan de subsidie vastgesteld en vervolgens uitbetaald indien de opschortende voorwaarde zich voordoet.
§ 2 Zonneceltechnologie
Artikel 2.5 Weigeringsgronden
Samenloop met andere subsidieregelingen is mogelijk.
Artikel 2.6 Subsidievereisten
Eerste lid
Onderdeel d
Het project heeft een sluitende begroting en is hiermee op voorhand rendabel. Evengoed kan een dergelijk rendabel project niet bankable zijn omdat een kredietverstrekker de mogelijke risico’s te groot acht om krediet te verstrekken of garantie te willen afgeven.
Onderdeel f
Bij de aanvraag dient duidelijk te zijn dat het haalbaar is om het project binnen 15 maanden in werking te stellen. Artikel 2.12 bevat vervolgens de verplichting dat het project ook daadwerkelijk in die 15 maanden in werking moet zijn gesteld.
Onderdeel g
De looptijd van de Green Deal eindigt op 31.12.2020. Dat betekent dat voor deze datum alle fasen van het subsidieproces doorlopen moeten zijn en de garantstelling voor deze tijd eindigt ongeacht de looptijd of terugverdientijd van het project.
Onderdeel h
De subsidieregeling beoogt het nemen van risico’s die dergelijke innovatieve projecten groter zijn dan een gemiddeld ondernemersrisico, terug te brengen tot het normale ondernemersrisico. Als een project dergelijke risico’s niet in zich heeft, valt het buiten de doelstelling van de regeling. Zodra deze risico’s zich voordoen en met gevolg voor de ondernemer, doet zich de opschortende voorwaarde voor waaronder de verlening tot stand komt. Dit is geregeld in artikel 2.12.
Tweede lid
Schematisch ziet de berekening van het puntentotaal er als volgt uit:
Criteria | Indicatoren | Weging (%) |
Uitstraling (onder a) | Omvang in aantal m2 (10 pnt) Het iconisch gehalte (10 pnt) Mate van vernieuwing (10pnt) 35 | 35 |
Kwaliteit van het project (onder b) | Technologische haalbaarheid (10 pnt) Organisatiegraad (10 pnt) Solide financiering (10 pnt) | 25 |
Risicoprofiel aanvraag (onder c) | Periode dat garantstelling in werking is (10 pnt) Percentage van de investeringskosten waar garantstelling op werkt (10 pnt) Tevoren ingeschatte risico’s (max.10 pnt totaal naar gelang risico’s waar geen subsidie is gevraagd) | 5 |
Koppeling nationale/ regionale belangen (onder d) | Koppeling met de nationale programma’s Solliance en SEAC (10 pnt) Werken met regionale/nationale toeleveranciers (10 pnt) Uitbesteding regionale installateurs (10 pnt) | 35 |
Totaal | | 100% |
Derde lid
Onderdeel a en b
Het projectplan en de sluitende begroting tezamen vormen de businesscase van het project. Hierin dienen voldoende de opbrengsten en uitgaven in beeld te zijn gebracht.
Met het vragen van een sluitende begroting van opbrengsten en uitgaven is voldoende te beoordelen of het project op voorhand rendabel is.
Onderdeel c
Commitment kan ook voorwaardelijk, te weten onder de voorwaarde dat de subsidie in de vorm van garantstelling wordt verleend.
Artikel 2.7 Subsidiabele kosten
Onderdeel a
Investeringskosten zijn onder andere kosten van aanschaf van de zonneceltechnologie.
Artikel 2.10 Subsidiehoogte
Eerste lidDe hoogte van de subsidie wordt bepaald door de afschrijvingsduur van de investeringskosten en de mate waarin de investeringskosten in die periode zijn terugverdiend. De subsidie beoogt immers alleen verlies van de ondernemer door het voordoen van de risico’s te compenseren.
Artikel 2.12 Subsidieverlening
De subsidie heeft de vorm van een garantstelling. Dit betekent dat de verlening pas tot stand komt indien een onzekere toekomstige gebeurtenis intreedt, in dit geval indien zich een of meer van de risico’s waarvoor subsidie is gevraagd, voordoen èn dit gevolgen heeft voor het terug kunnen verdienen van de investeringkosten. Het terugverdienen van de investeringskosten is gerelateerd aan de hoogte van de afschrijving gedurende periode waarvoor subsidie is gevraagd.
Indien de opschortende voorwaarde zich niet voordoet, vervalt de subsidieverlening overigens van rechtswege en behoeft geen aanvraag tot vaststelling te worden voldaan.
Artikel 2.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger.
Onderdeel a
Het voortgangsverslag dient de jaarlijkse opbrengst te bevatten opdat tussentijds het risico kan worden ingeschat.
Hoofdstuk 3 Regionaal economische actieprogramma’s
Artikel 3.2 Doelgroep
De REAP-organisaties in de vier Brabantse regio’s zijn op verschillende manieren georganiseerd:
De REAP-organisatie Midden-Brabant (Midpoint Brabant) wordt uitgevoerd door de Stichting De Ideale Connectie, een regionaal economisch samenwerkingsverband van Midden-Brabant;
De REAP-organisatie West-Brabant valt onder de gemeenschappelijke regeling Regio West-Brabant;
De REAP-organisatie Zuidoost-Brabant komt voort uit een samenwerkingsverband tussen de Kamer van Koophandel, SRE (-gemeenten), MKB Brabant, BZW, Syntens, Brainport Development en provincie Noord-Brabant. Deze REAP-organisatie heeft geen rechtspersoonlijkheid;
De REAP-organisatie Noordoost-Brabant valt onder de samenwerkingsvorm 5-sterrenregio Noordoost Brabant. Deze REAP-organisatie heeft geen rechtspersoonlijkheid.
Tweede lid
In artikel 6 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant is bepaald dat subsidie kan worden aangevraagd door natuurlijke of rechtspersonen. In de regeling is dit afgebakend tot publiekrechtelijke rechtspersonen, mede vanwege de Europese regelgeving ten aanzien van staatssteun. Derhalve is bepaald dat in die gevallen dat de REAP-organisatie geen publiekrechtelijk rechtspersoon is, de aanvraag wordt ingediend door een deelnemer van de REAP-organisatie die wel publiekrechtelijk rechtspersoon is.
Artikel 3.3 Subsidievorm
In artikel 7 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant zijn de vormen van subsidie afgebakend tot projectsubsidie, exploitatiesubsidie, begrotingssubsidie of incidentele subsidie. In de regeling dient vervolgens te worden benoemd voor welke subsidievorm is gekozen, in dit geval projectsubsidie.
Het begrip project is in de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant gedefinieerd als activiteit of een samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in de tijd en gericht op een specifiek resultaat. Een projectsubsidie is gedefinieerd als een subsidie voor een project in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen. Vooruitlopend op de subsidiabele activiteit van artikel 3.4 dient het begrip projectsubsidie niet verward te worden met de projecten en initiatieven die gebundeld zijn in het jaarprogramma waar de subsidie voor wordt verleend.
Artikel 3.4 Subsidiabele activiteit
De subsidie wordt verleend voor het jaarprogramma dat jaarlijks door de REAP-organisatie wordt opgesteld. De doelen van de subsidie zijn in artikel 3.6. opgenomen als vereisten die aan dit jaarprogramma worden gesteld.
In de regeling wordt gesproken over jaarprogramma in plaats van subsidiabele activiteit of project om verwarring met de projecten waarvoor het jaarprogramma een kader stelt, te voorkomen.
Artikel 3.5 Weigeringsgronden
In artikel 4:25 van de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen dat het overschrijden van het subsidieplafond een verplichte grond is om een subsidie te weigeren. Artikel 4: 35 van de Algemene wet bestuursrecht bevat facultatieve algemene gronden om een subsidie te weigeren, bijvoorbeeld indien reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden. Deze weigeringsgronden uit de Algemene wet bestuursrecht gelden aanvullend op de weigeringsgronden die in artikel 8 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant en in deze regeling zijn opgenomen. Artikel 8 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant bevat onder andere de weigeringsgrond dat subsidie in ieder geval wordt geweigerd indien de activiteiten van de aanvrager niet gericht zijn op de provincie Noord-Brabant.
Onderdeel b
In de regeling is de keuze gemaakt om het subsidiearrangement tot € 25.000, als bedoeld in artikel 13, eerste lid van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, uit te sluiten van subsidieverstrekking. De regeling is voor wat betreft uitvoerings- en verantwoordingseisen dan ook ingericht voor subsidies waarvan het aangevraagde bedrag voor het jaarprogramma meer dan €25.000 bedraagt.
Artikel 3.6 Subsidievereisten
In artikel 9, eerste lid van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant zijn algemene vereisten aan een projectsubsidie opgenomen. In aanvulling hierop zijn inhoudelijke vereisten opgenomen in dit artikel. Bij de opbouw van dit artikel is rekening gehouden met de aard van de vereisten. Het eerste lid ziet op vereisten aan de aanvrager, het tweede lid ziet op vereisten ten aanzien van de planvorming die ten grondslag ligt aan het jaarprogramma en het derde lid ziet op de inhoud van het jaarprogramma – de subsidiabele activiteit – zelf.
Eerste lid
Onderdeel a
Dit vereiste vloeit voort uit artikel 3.2, tweede lid omdat daar is bepaald dat een deelnemer van een REAP-organisatie een aanvraag in kan dienen voor de REAP-organisatie. Van belang is dat alle deelnemers instemmen met een dergelijke aanvraag.
Onderdeel d
Bij de aanvraag geeft de aanvrager aan op welke wijze de resultaten over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, toegankelijk gemaakt worden voor derden.
Tweede lid
De regionale samenwerking die via de REAP-organisaties wordt ondersteund heeft regionale clusters bepaald. Deze clusters zijn consistent met het Economisch Programma Brabant 2020. Deze expliciet benoemde clusters zijn leidend bij het opstellen van meerjarenactieprogramma en jaarprogramma.
Derde lid
Onderdeel a
Dit vereiste is opgenomen om te voorkomen dat er dubbeling in de beleidsvorming en uitvoering ontstaat tussen de projecten van de REAP-organisatie en hetgeen de provincie reeds doet. Vooroverleg tussen de aanvrager en de provincie of voorafgaande verkenning op andere wijze vergroot de kans dat de aanvraag aansluit bij de door de provincie gestelde vereisten.
Onderdeel b
Dit vereiste is opgenomen opdat het jaarprogramma een breed draagvlak bij de Triple Helix-organisatie of in de regio heeft.
Onderdeel e
Het woord “of” bij de samenwerking tussen ondernemers, overheid of onderwijs impliceert een samenwerking met twee of drie van de genoemde partijen.
Onderdeel f
In artikel 9, eerste lid onder c van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant is reeds bepaald dat voldaan moet worden aan de vereiste dat de aanvraag niet de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager betreft. Dit vereiste is een aanvulling op de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant.
Artikel 3.7 subsidiabele kosten
Tweede lid
Indien tot de subsidiabele kosten ook de kosten voor gemaakte uren behoren, wordt een standaardberekeningswijze in de vorm van een forfait van deze kosten gehanteerd. In de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen is in artikel 10, aanhef en onder c bepaald dat de subsidieaanvrager bij het berekenen van subsidiabele uurtarieven een vastgestelde standaardberekeningswijze in dit geval berekeningswijze op basis van een vastgesteld forfaitair uurtarief, hanteert.
Het forfaitaire uurtarief is in artikel 13 van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen vastgesteld op € 50 per uur.
Artikel 3.8 Niet subsidiabele kosten
Onderdeel a
In artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant is bepaald dat BTW die op grond van de Wet op de Omzetbelasting 1968 verrekenbaar kan zijn en BTW die op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds 2003 compensabel kan zijn, niet voor subsidie in aanmerking komt. Dit betekent dat BTW niet tot de subsidiabele kosten behoort.
Voorts komt de reguliere bedrijfsvoering op grond van artikel 9, eerste lid onder c van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant niet voor subsidie in aanmerking, dus zijn de kosten daarvan niet subsidiabel.
Onderdeel b
Indien de kosten (voor een van de projecten) van het jaarprogramma reeds zijn opgevoerd in een andere aanvraag, vanwege een andere subsidieregeling van de provincie, en daar subsidiabel zijn geacht, wordt die kosten niet opnieuw subsidiabel geacht.
Artikel 3.11 Subsidiehoogte
De subsidie wordt verdeeld over de vier REAP-organisaties op basis van het aantal inwoners per regio. Het aantal inwoners wordt berekend volgens het CBS met als peildatum 1 januari 2011.
Daardoor ontstaan de volgende verdeling:
REAP-organisatie | Aantal inwoners | Totaal bedrag |
Midden- Brabant | 459.483 | € 248.121 |
Zuidoost-Brabant | 738.855 | € 398.982 |
Noordoost-Brabant | 639.620 | € 345.395 |
West- Brabant | 616.257 | € 332.779 |
Artikel 3.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Op grond van artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld als de ontvanger niet heeft voldaan aan de verplichtingen.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter | de secretaris |
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk | drs. W.G.H.M. Rutten |