1. Inleiding
Om de aantasting van biodiversiteit te keren zijn op Europees niveau natuurdoelen geformuleerd. De lidstaten moeten deze natuurdoelen realiseren ten behoeve van een Europees natuurnetwerk: Natura 2000. Een overmaat aan stikstof is met stip het grootste knelpunt bij Natura 2000 en daarmee ook het grootste knelpunt bij de uitvoering van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw).
De agrarische sector is door de emissie van ammoniak uit stallen een belangrijke bron van stikstof. Provinciale Staten kunnen op grond van artikel 19ke van de Natuurbeschermingswet 1998 een verordening vaststellen om de verslechtering van de kwaliteit van de voor stikstofgevoelige habitats in een Natura 2000-gebied te voorkomen.
De Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant is een effectieve manier gebleken om de emissie uit stallen te verminderen. Er wordt een forse milieuwinst behaald door de combinatie van traditionele veehouderijen die stoppen en het faciliteren van veehouderijen die uitbreiden met toepassing van vergaande emissiereducerende technieken in stallen.
Voor het behalen van deze milieuwinst geldt wel een drietal randvoorwaarden:
- -
geen (regionale) toename van dieraantallen;
- -
emissiereducerende technieken werken zoals vereist;
- -
er vindt voldoende innovatie plaats in emissiereducerende technieken bij met name rundvee.
Om bedrijfsontwikkelingen met toepassing van emissiereducerende technieken mogelijk te maken vanuit de Nbw, wordt gebruik gemaakt van de provinciale depositiebank. Doordat de vraag naar ontwikkelruimte (saldo aan emissie-rechten) uit de depositiebank het aanbod overtreft dreigen bedrijfsontwikkelingen met toepassing van emissiereducerende technieken te stagneren.
Daarnaast is sprake van onnodige administratieve lasten.
Om te zorgen dat de verordening optimaal kan bijdragen aan een blijvende daling van de stikstofuitstoot is een wijziging van de verordening nodig. De wijziging ondersteunt tevens de transitie naar een duurzame veehouderij. Over de wijziging is overeenstemming bereikt met de convenantpartijen . Met de voorgestelde wijzigingen wordt tevens invulling gegeven aan de aangehouden motie vreemd aan de orde van de dag d.d. 25 januari 2013 (M6a).
Landelijke Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)
Naar verwachting treedt in januari 2014 de PAS in werking. Als de PAS in werking treedt zal ook de verordening moeten worden herzien. Om de milieuwinst en de transitie naar een duurzame veehouderij te borgen is het wenselijk dat de verordening zo snel mogelijk wordt gewijzigd en niet wordt gewacht op de herziening die nodig is vanwege de PAS.
2. Wijzigingen verordening
De wijzigingen hebben betrekking op:
- 1.
afschaffen van de meldingsplicht en depositiebank niet meer verplicht;
- 2.
opnemen van meer milieuvergunningen in de depositiebank;
- 3.
afschaffen van afroming via het Gecorrigeerd Emissieplafond;
- 4.
technische wijzigingen.
Ad 1. Afschaffen meldingsplicht en depositiebank niet meer verplicht
Voor een efficiënte dienstverlening en terugdringing van de administratieve lasten voor bedrijfsleven en provincie is het gewenst de uitvoering van de Nbw terug te brengen tot één procedure: de vergunningenprocedure.
Op grond van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 september 2011 is er naast de meldingsprocedure ook een vergunningenprocedure. Om die reden wordt de meldingsplicht afgeschaft. Hierdoor wordt tevens een versnelling in de beoordeling van bedrijfsontwikkelingen gerealiseerd.
Het verplichtende karakter van saldering via de depositiebank wordt verlaten. Dit betekent dat veehouders ten behoeve van uitbreidingsplannen gebruik kunnen maken van de depositiebank of emissierechten (ingetrokken milieuvergunningen) van gestopte bedrijven kunnen aankopen. Deze aangekochte emissierechten kunnen niet in de depositiebank opgenomen worden waardoor deze minder gevuld zal worden. Dit is echter vooral een verantwoordelijkheid van de sector die zelf gebaat is bij de vulling van de depositiebank.
Ad 2. Opnemen van meer milieuvergunningen in de depositiebank
Saldering via de provinciale depositiebank maakt het mogelijk een emissietoename van stikstof te vergunnen in het kader van de Nbw. Via saldering wordt de emissietoename ten gevolge van bedrijfsuitbreiding vereffend met afnames (ingetrokken milieuvergunningen) door bedrijven die gestopt zijn. Het opnemen van meer ingetrokken milieuvergunningen in de depositiebank leidt tot een hoger saldo aan ‘stikstofrechten’ en dus tot meer ruimte voor bedrijfsuitbreidingen.
In de oorspronkelijke opzet van de verordening zijn milieuvergunningen gereserveerd voor een voorziening voor interimmers. Dit zijn bedrijfsontwikkelingen sinds 7 december 2004 die gepaard zijn gegaan met een toename van stikstofemissie, maar nog niet over een Nbw-vergunning beschikken. In de huidige verordening is opgenomen dat Gedeputeerde Staten een voorziening zullen treffen voor interimmers.
Een voorziening voor interimmers is aan de orde bij alle provincies. Daarom wordt dit integraal meegenomen in de PAS die naar verwachting in januari 2014 in werking treedt. Een door Gedeputeerde Staten te treffen voorziening op grond van de verordening is om die reden niet meer noodzakelijk en daarom niet in de nieuwe verordening opgenomen.
Op 25 september 2012 hebben Gedeputeerde Staten er voor gekozen prioriteit te geven aan nieuwe bedrijfsontwikkelingen boven administratieve handelingen die gericht zijn op het formaliseren van ontwikkelingen in het verleden (Commissienotitie EH-0176). Nu deze bedrijfsontwikkelingen integraal worden meegenomen in de PAS, kan de genoemde reservering voor interimmers beschikbaar worden gesteld voor nieuwe ontwikkelingen. Dit wordt geconcretiseerd door het opnemen van de genoemde milieuvergunningen in de depositiebank.
Interimmers kunnen hun bedrijfsontwikkeling uit het verleden formaliseren door een eigen saldering of hiervoor wachten op de PAS. Overigens is een voorziening via de PAS geen garantie dat alle ontwikkelingen in het verleden ook zullen worden geformaliseerd (Commissienotitie EH-0176).
Ad 3. Afschaffen van afroming via het Gecorrigeerd Emissieplafond (GEP)
Met de convenantpartijen is geconcludeerd dat de milieuwinst via afroming van emissierechten op basis van het GEP, beperkt is ten opzichte van de milieuwinst via de toepassing van emissiereducerende technieken. De verplichting tot vergaande emissiereducerende technieken bij bedrijfsuitbreiding blijft gelden. Door het afschaffen van het GEP kunnen meer bedrijfsuitbreidingen met toepassing van emissiereducerende technieken worden gefaciliteerd (er hoeft minder te worden gesaldeerd). Afschaffen van het GEP leidt bij de huidige onbalans tussen vraag en aanbod van ontwikkelruimte per saldo dan ook tot meer milieuwinst.
De provincie laat zo ook zien dat er ontwikkelingsruimte verdiend kan worden door te investeren in (één van de aspecten van) duurzame veehouderij.
Ad 4. Technische wijzigingen
De technische wijzigingen betreffen:
a. actualisatie in verband met wijzigingen in aanpalende wet- en regelgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Activiteitenbesluit milieubeheer);
b. delegatie van bevoegdheden op uitvoeringsniveau aan Gedeputeerde Staten;
c. saldering niet meer gekoppeld aan realisatie stallen;
d. verduidelijken van enkele artikelen en begripsbepalingen.
Ad. a
De belangrijkste wijziging betreft de definitie van nieuwe stal. Hiervoor is gekozen om de verplichtingen uit de verordening optimaal te laten aansluiten bij het investeringsritme van de ondernemers. Dit uitgangspunt blijft gehandhaafd. In de huidige opzet was dit gekoppeld aan een bouwvergunning. Door deregulering in landelijke wet- en regelgeving is echter onbedoeld een lacune ontstaan in de verordening. Dit wordt in de nieuwe verordening gerepareerd via artikel 1, tweede lid. Daarnaast zijn enkele bedrijfsontwikkelingen die onbedoeld niet onder de verordening vielen, maar wezenlijk relevant zijn voor de emissiereductie van stikstof alsnog onder de reikwijdte van de verordening gebracht.
Ad. b
In de nieuwe verordening krijgen Gedeputeerde Staten, meer dan op grond van de huidige verordening, de bevoegdheid deze uitvoeringsbepalingen vast te stellen in een nadere regeling. Het gaat hierbij om bepalingen die relevant zijn voor de vergunningenprocedure op grond van de Nbw, zoals gegevens die verstrekt moeten worden bij een salderingsverzoek, de wijze waarop de berekening van stikstofdepositie plaatsvindt en de in saldering betrokken habitats.
Door deze verschuiving van bevoegdheden kunnen Gedeputeerde Staten, binnen de door Provinciale Staten vastgestelde kaders, snel inspelen op nieuwe technische en wetenschappelijke inzichten en eisen in jurisprudentie over de Nbw. Op deze wijze kan zo effectief en efficiënt mogelijk uitvoering worden gegeven aan zowel de verordening als de vergunningenprocedure op grond van de Nbw.
Ad. c
In de huidige opzet van de verordening is een saldering in eerste instantie slechts voorlopig en vindt definitieve toekenning van ontwikkelruimte plaats op het moment dat de bouwvergunning of een omgevingsvergunning is verleend. Dit om te voorkomen dat ontwikkelruimte wordt toegekend aan bedrijfsontwikkelingen die uiteindelijk niet gerealiseerd worden. Door de huidige koppeling met de bouwvergunning kan bij het verkrijgen van alle vereiste toestemmingen echter een procedurele impasse ontstaan die de ondernemer niet kan doorbreken. Een bouwvergunning kan in een aantal gevallen namelijk pas verleend worden nadat het bestemmingsplan gewijzigd is. Voor de onderbouwing van de bestemmingsplanwijziging is een definitief salderingsbesluit vereist. Het salderingsbesluit wordt echter pas definitief als de bouwvergunning verleend is.
In de nieuwe verordening wordt het toekennen van definitieve ontwikkelruimte niet meer gekoppeld aan een bouwvergunning. Hierdoor wordt de bovenstaande impasse doorbroken en heeft de ondernemer zekerheid over de saldering in parallel lopende procedures. Door het afschaffen van de koppeling met de bouwvergunning worden ook de administratieve lasten verminderd.
De verantwoordelijkheid voor het voorkomen van claims op de depositiebank voor bedrijfsontwikkelingen die uiteindelijk niet worden gerealiseerd, ligt bij de sector.
Ad. d
Als belangrijkste verduidelijking is in de nieuwe verordening opgenomen dat nieuwe stallen niet elk afzonderlijk moeten voldoen, maar dat de nieuwe stallen gemiddeld moeten voldoen aan de emissiereductie-eisen van de verordening. Dit komt overeen met het uitgangspunt van de verordening om zo veel mogelijk aan te sluiten bij het investeringsritme van de ondernemer.
3. Overgangsrecht
Bij het inwerkingtreden van de verordening is maximaal rekening gehouden met de huidige achterstanden bij het afhandelen van meldingen op grond van de verordening: de wijziging is zoveel mogelijk van toepassing op nog lopende procedures, tenzij dit ten koste gaat van de rechtszekerheid voor de ondernemer.
Vanwege deze onmiddellijke werking van de nieuwe verordening vervalt de meldingplicht ook voor de reeds ingediende meldingen waarover Gedeputeerde Staten nog niet hebben beslist. Dit zal vanwege het afschaffen van het gecorrigeerd emissieplafond voor een aantal meldingen betekenen dat saldering niet langer nodig is. Hierdoor worden procedures versneld.
Daarnaast wordt erin voorzien dat voorlopig toegekende ontwikkelruimte bij inwerkingtreding van de nieuwe verordening definitief wordt.
Ten aanzien van reeds ingediende salderingverzoeken blijft de oude definitie van nieuwe stal gelden. Ook blijven de emissiereductie-eisen zoals deze golden voor inwerkingtreding van de nieuwe verordening van toepassing. Dit geeft rechtszekerheid aan de ondernemer. De ondernemer kan wel de keuze maken tussen een saldering via de depositiebank of een eigen saldering.
Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1 Algemeen
Artikel 1, eerste lid
N-depositie
Van belang voor de depositie is de hoeveelheid stikstof. Stikstof komt voor in vele verbindingen, zoals ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx), die allemaal een verschillend specifiek gewicht hebben. Om het aandeel stikstof sec (N) in die verbindigen weer te geven wordt het begrip mol N gebruikt (1 mol N komt overeen met 14 gram).
Artikel 1, tweede lid
Nieuwe stal
Het uitgangspunt van de verordening is dat de systematiek aansluit op het investeringsritme van de veehouderijen. Vaak in combinatie met een uitbreiding, investeert een veehouder in nieuwe stallen of in belangrijke renovaties van bestaande stallen. Op die momenten kan de investering worden benut voor emissiereducerende systemen die gemiddeld voldoen aan bijlage 2 bij deze verordening. Deze bijlage met emissie(reductie)eisen wordt periodiek aangescherpt aan de stand der techniek. De combinatie van het investeren en aanscherpen van de emissiereductie-eisen leidt stapsgewijs naar de reductiedoelstellingen waaraan alle stallen op 1 januari 2028 moeten voldoen zoals vereist op grond van artikel 3, tweede lid, van de verordening.
Tweede lid, onderdeel a, sub 1
Gelet op het voorgaande dient de definitie van nieuwe stal aan te sluiten op de belangrijke en grote investeringsmomenten van een veehouderij. Dit zijn de momenten waarop de bedrijfsontwikkeling leidt tot de bouw van nieuwe stallen en/of het renoveren van bestaande stallen waarbij geïnvesteerd kan worden in het toepassen van emissiereducerende systemen. Daarbij is een duidelijk koppeling gemaakt met de omgevingsvergunning (Wabo) voor het onderdeel bouwen (zie onder a, sub 1). Wanneer voor de nieuwbouw of renovatie van stallen een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen nodig is, dan moet deze betreffende nieuwe stal voldoen aan bijlage 1 bij deze verordening.
Het omgekeerde is ook van toepassing: wanneer er een renovatie van een bestaande stal plaatsvindt waar al dan niet een omgevingsvergunning (Wabo) voor het onderdeel bouwen nodig is (bijv. bij het vervangen van de kap na schade), maar waarbij door de wijziging er geen wijziging in de Rav-code plaatsvindt, dan valt deze renovatie niet onder definitie van nieuwe stal.
Tweede lid, onderdeel a, sub 2
Ten opzichte van de vorige Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant zijn bepaalde voor de stikstofreductie relevante nieuwbouw en renovaties, conform het uitgangspunt van de verordening, onder de definitie nieuwe stal gebracht. Het betreft het plaatsen van bepaalde emissiearme systemen binnen en buiten de stal, het veranderen van putten en roostervloeren, het installeren van ventilatie- en klimaatsystemen, luchtwassers of biofilters. Deze systemen, die zijn opgenomen in bijlage 1 van de verordening, vragen een dermate investering dat, gezien de eis om in 2028 te voldoen aan de technische eisen uit bijlage 2 en het doel van de verordening van een algemeen dalende trend in ammoniakdepositie, deze ook zonder bouwvergunning moeten voldoen aan de emissie(reductie)eisen uit de verordening. Ook het aanleggen, aankoppelen of installeren van zo’n systeem aan een bestaande stal leidt met deze verordening tot het beoordelen van deze stal als nieuwe stal. Deze stallen worden daarmee niet meer meegenomen in de beoordeling van een toename van emissie in de bestaande stallen en kunnen daarmee ook niet gebruikt worden om intern te salderen.
Tweede lid, onderdeel b
Vervolgens vallen ook de nieuwe verplaatsbare dierenverblijven (zoals iglo’s) onder de werking van de emissie(reductie)eisen uit bijlage 2. Hiermee kan ook voor de toename van emissie uit deze categorie een salderingsverzoek worden ingediend.
Tweede lid, onderdeel c
Bestaande gebouwen waarin tot nu toe nog geen dieren werden gehouden, kunnen vaak vergunningvrij worden ingericht voor het houden van dieren. Met het oog op de te behalen emissiereductie dient vergunningvrije nieuwbouw of renovatie van bestaande gebouwen met als doel om dieren te houden, ook te voldoen aan de emissie(reductie)eisen van bijlage 2 bij deze verordening en valt daarom onder de werkingssfeer van het begrip nieuwe stal.
Hoofdstuk 2 Eisen aan stalsystemen
Artikel 3, eerste lid
Dit artikel vormt de kern van de verordening en waarborgt dat de achtergrond stikstofdepositie, voor zover deze veroorzaakt wordt door stalemissies, op de gewenste manier afneemt. Op de ondernemer rust de verplichting om er zorg voor te dragen dat de nieuwe stallen gemiddeld voldoen aan de emissie(reductie)eisen uit deze verordening.
Alle nieuwe stallen tezamen moeten gemiddeld voldoen aan de emissie(reductie)eisen van bijlage 2 van deze verordening. Dit biedt de mogelijkheid om intern te salderen. Een minder reducerend (stal)systeem kan worden gecompenseerd door het toepassen van emissiereducerend systeem dat meer reduceert dan geëist in bijlage 2.
Eerste lid, onder a
Dit onderdeel regelt dat het moment van indienen van de aanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet (verder: Nbw) dan wel de Wabo-vergunning waarvoor een verklaring van geen bedenkingen in het kader van de Nbw noodzakelijk is, bepalend is voor de emissie(reductie)eisen: de op het moment van indienen geldende bijlage 2 van de verordening.
Eerste lid, onder b
Wanneer er voor de wijziging van een bedrijf geen vergunningplicht is in het kader van de Nbw geldt de datum van indienen van de vergunning in het kader van de Wabo dan wel de melding ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer die overeenkomt met de wijziging als leidend voor de datum van de dan geldende bijlage 2.
Artikel 3, tweede lid
Waar het eerste lid alleen emissie(reductie)eisen voorschrijft voor alle nieuwbouw en renovaties, is de veehouder op grond van dit lid verplicht om uiterlijk in 2027 alle stallen gemiddeld aan te passen aan de emissie(reductie)eisen van bijlage 2 of buiten gebruik te stellen, voor zover het bedrijf dan (gemiddeld) nog niet voldoet aan de in het artikel opgenomen emissie(reductie)eisen. De verwachting is dat in de periode tot en met 2027 het grootste deel van de bestaande stallen vervangen zal zijn door nieuwe stallen. Implementatie van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (verder: AMvB Huisvesting) zal hieraan bijdragen. Omgeslagen over alle bedrijven betekent dit, bij de in Bijlage 2 opgenomen normen, uiteindelijk ongeveer een halvering van de bijdrage van de stallen in de achtergronddepositie ten opzichte van de situatie in 2008/2010.
Artikel 4
De emissie(reductie)eisen worden regelmatig aangepast aan de stand der techniek. Dit is aan de orde zodra er nieuwe emissiereducerende systemen worden opgenomen in de Rav-lijst. Er zijn ook situaties denkbaar dat technieken nog niet opgenomen zijn in de Rav-lijst, maar wel dusdanig perspectiefrijk zijn dat de Commissie van Deskundigen aan Gedeputeerde Staten adviseert om deze emissiereducerende systemen op te nemen in Bijlage 2 van de verordening. De verordening biedt de mogelijkheid dat Gedeputeerde Staten deze voorschrijven.
Artikel 5
Voor het aanpassen van de emissie(reductie)eisen is specifieke kennis vereist over de technische ontwikkelingen in de dierhouderij. Hierin wordt voorzien door de Commissie van Deskundigen.
De Commissie kan ook worden geraadpleegd in concrete gevallen.
De term commissie impliceert, dat het gaat om meerdere personen, dus ten minste twee. Verder ligt de samenstelling van de commissie niet op voorhand vast. Zij is mede afhankelijk van de aard van de vraagstelling die zich voordoet.
Hoofdstuk 3 Salderingsverzoek voor nieuwe stallen
Artikel 6
Er wordt een onderscheid gemaakt in categorie A en categorie B-bedrijven. Alleen bedrijven die vallen onder deze categorieën kunnen een beroep doen op de depositiebank. Bedrijven met een hogere maximale belasting dan 50,0 mol N/ha/jr. kunnen geen salderingsverzoek indienen. Deze bedrijven moeten hun toename in depositie op een andere manier mitigeren. Aan categorie B-bedrijven worden extra regels gesteld in het kader van een salderingsverzoek (zie artikelen 17 en 18). Door deze categorie-indeling kunnen zoveel mogelijk bedrijven met een lage belasting op de Natura 2000-gebieden worden gefaciliteerd. Voor hogere belastingen gelden extra regels dan wel is het indienen van een salderingsverzoek niet mogelijk. Deze extra voorwaarden dienen om de afwaartse beweging van bedrijven ten opzichte van de Natura 2000-gebieden te ondersteunen.
Artikel 7
Voor de depositietoename vanuit nieuwe stallen voor een categorie A en B-bedrijf kan een salderingsverzoek worden ingediend. Het verzoek wordt dan afgehandeld via de depositiebank.
Het gebruik maken van de depositiebank is niet verplicht. De veehouder kan er voor kiezen om geen salderingsverzoek in te dienen, maar zelf de toename van depositie te mitigeren conform de Nbw.
Salderen via de depositiebank is een faciliteit. Salderen via de depositiebank heeft voordelen boven een eigen saldering. De voor eigen saldering aangekochte emissierechten kunnen niet in de depositiebank opgenomen worden waardoor deze minder gevuld zal worden. Dit is echter een verantwoordelijkheid van de sector die zelf gebaat is bij de vulling van de depositiebank.
Hoofdstuk 4 Depositiebank
Artikel 9
De verantwoordelijkheid voor het instellen en onderhouden van de depositiebank ligt bij Gedeputeerde Staten. Dit vloeit onder meer voort uit de functie van de bank als monitoring/registratiesysteem met betrekking tot de beoogde effecten van de verordening.
Artikel 10
De depositiebank B wordt als afzonderlijke administratieve eenheid binnen de depositiebank aangehouden om er voor te zorgen, dat de grotere depositietoenames (dus de in verhouding grotere en/of dichter bij het habitat gelegen bedrijven) -vooral- worden gesaldeerd met bijdragen van de grotere en/of dichtbij gelegen stoppende bedrijven, dus als instrument ter waarborging van de beleidsmatig gewenste ‘afwaartse beweging’ van veehouderijen.
Artikel 11
De beperking van de bijdrage van stoppende piekbelasters in de voor heruitgifte in aanmerking komende deposities, dient eveneens om de afwaartse beweging te stimuleren.
Hoofdstuk 5 Saldering via depositiebank
Algemeen
Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden, die bij de uitvoering van de saldering via de depositiebank in acht worden genomen.
Artikel 13
De N-gevoelige habitats bevinden zich lang niet altijd op alle plaatsen binnen het Natura 2000-gebied en evenmin zijn zij in het kader van de herstel/ontwikkelingsdoelstellingen op alle plaatsen voorzien. Bij saldering via de depositiebank wordt uitsluitend rekening gehouden met N-gevoelige habitats op de plaats waar zij zich werkelijk bevinden.
Gedeputeerde Staten stellen nadere regels met betrekking tot de minimumwaarde of afstand tot het N-gevoelig habitat waarbij salderen nog relevant is.
Artikel 14
Voor saldering middels de depositiebank is als uitgangssituatie de vergunde bedrijfssituatie uit de vergunning in het kader van de Nbw leidend. Wanneer een bedrijf niet over zo’n vergunning beschikt wordt als referentie genomen de vergunde bedrijfssituatie die op de referentiedatum 7 december 2004 volgens de op dat moment geldende vergunning krachtens de Wm, dan wel melding in het kader van een AMvB op grond van de Wm binnen het bedrijf aanwezig mocht zijn. Voor het vaststellen van de referentie-emissie van de vergunde bedrijfssituatie wordt de op het moment van indienen van het salderingsverzoek geldende Rav-lijst gehanteerd.
Artikel 15, eerste lid
De aan een bedrijf toe te rekenen depositie op een habitat is altijd variabel: aan de meest nabije rand zal zij in de regel hoger zijn dan in het midden, of op het verst verwijderde punt. Het Natura 2000-gebied kan meer locaties bevatten met hetzelfde habitat op verschillende afstanden van het bedrijf. Bij de saldering wordt de totale N-belasting op alle locaties met hetzelfde habitat binnen het Natura 2000-gebied in beschouwing genomen (in mol N/jr).
Artikel 15, tweede lid
Categorie B-bedrijven die voor 25 mei 2010 reeds een maximale belasting hadden boven de 5 mol N/ha/jr. en die in emissie zijn uitgebreid tussen de referentie-emissie zoals bedoeld in artikel 14, en 25 mei 2010 komen niet in aanmerking voor salderen middels de depositiebank. Het gaat hier om de zogenaamde interimbedrijven (tussentijdse uitbreidingen) waarvoor landelijk, in het kader van de PAS een oplossing gezocht wordt.
Artikel 16
Uitgifte van depositierechten via de depositiebank is een faciliteit voor uitbreidende bedrijven. Het bedrijf heeft zelf de mogelijkheid te kiezen tussen salderen middels de depositiebank dan wel op een andere wijze te voldoen aan de eisen uit de Nbw.
Artikel 17
Deze extra voorwaarde bij de saldering dient om de afwaartse beweging van bedrijven ten opzichte van de Natura 2000-gebieden te ondersteunen. Relatief sterke groei in de directe omgeving van de Natura 2000-gebieden wordt hiermee minder gemakkelijk gemaakt. Zonder deze bepaling zou het mogelijk zijn, dat bedrijven in de nabijheid van het Natura 2000-gebied relatief sterk groeien met gebruikmaking van de vrijkomende depositieruimte van (veel) stoppende bedrijven op grotere afstand van het Natura 2000-gebied. Dit zou een ongewenste aantrekkende werking kunnen veroorzaken.
Artikel 18
De beperking aan het groeitempo zal door de ondergrens van 5,0 mol N/ha/jr in het algemeen de grotere bedrijven betreffen (of bedrijven dicht bij het Natura 2000-gebied). Deze beperking sluit overigens een toename van het aantal dieren boven een verdubbeling per 6 jaar niet uit: indien men harder wil groeien met het aantal dieren, zal dat gepaard moeten gaan met extra technische maatregelen ter beperking van de emissie.
Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 21
De verslaggeving door Gedeputeerde Staten is onderdeel van de monitoring. Aan de hand van de verslagen kan worden beoordeeld of de beleidsdoelstelling met betrekking tot de emissie/depositiereductie naar verwachting verloopt, dan wel of er tijdelijk of structureel afwijkingen van de verwachtingen zijn, en zo ja, wat daarvan dan de oorzaken zijn. Deze beleidseffectanalyse kan aanleiding zijn tot aanpassingen in de verordening, dan wel (nieuw) flankerend beleid (hand-aan-de-kraan-principe). De aanpassingen kunnen vervolgens zowel het instrumentarium betreffen, maar ook het tempo waarin de doelstellingen gerealiseerd moeten worden, of in het uiterste geval de doelstellingen zelf.
Artikel 22
Dit artikel regelt de status van aanvragen om een Nbw-vergunning, bouwvergunning, milieuvergunning en meldingen in het kader van de Wm (melding op grond van artikel 8.19 Wm) uit het verleden, die in behandeling waren op 25 mei 2010. Voor bedrijven die in de maanden vóór de inwerkingtreding van de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant bezig zijn om een nieuwe stal te realiseren is een overgangsregeling van toepassing. Deze bepaling is in de nieuwe verordening gehandhaafd met als aanvulling dat als er inmiddels beschikt is op de aanvraag, deze beschikking leidend is.
Artikel 25
De onder de voorgaande verordening genomen salderingsbesluiten behouden hun rechtskracht. Binnen een dergelijk salderingsbesluit diende de aanvrager bewijsstukken aan te leveren om zijn reservering van emissierechten in de depositiebank definitief te laten onttrekken. Alle reserveringen zijn met inwerkingtreding van de nieuwe verordening definitief onttrokken aan de depositiebank.
Artikel 26
Salderingsverzoeken die via een melding zijn ingediend onder de voorgaande verordening worden gezien als salderingsverzoeken onder de nieuwe verordening en behouden hun volgorde die van belang is voor de uitgifte van salderingsrechten vanuit de depositiebank. Niet voor alle salderingsverzoeken onder de voorgaande verordening zal een saldering nodig zijn onder de nieuwe verordening. Dit komt door het afschaffen van het gecorrigeerd emissieplafond.
Artikel 27
De definitie nieuwe stal is binnen de nieuwe verordening aangepast (zie artikel 1, tweede lid). Meldingen en salderingsverzoeken die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden beoordeeld op basis van de oude definitie. Daarnaast geldt voor deze meldingen en salderingsverzoeken dat de emissie(reductie)eisen van de toen geldende Bjlage 1 blijven gelden.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter | de secretaris |
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk | drs. W.G.H.M. Rutten |