PROVINCIALE STATEN van Noord-Brabant
gezien het voorstel van Gedeputeerde Staten, d.d. 25 oktober 2005, alsmede de Memorie
van Antwoord/Nota van Wijziging d.d. 29 november 2005; gelet op de artikelen 220 tot
en met 221, 227 tot en met 232h van de Provinciewet en artikel 15.44 van de Wet milieubeheer;
overwegende de wenselijkheid om met het oog op de toetsbaarheid en naleefbaarheid
van provinciale regelgeving de Verordening nazorgheffing Noord-Brabant op onderdelen
aan te passen;
Besluiten:
Verordening nazorgheffing Noord-Brabant
Bijlagen
Bijlage 1 behorende bij artikel 6, tweede lid, van de Verordening nazorgheffing Noord-Brabant
Berekeningsmethodiek nazorgheffing
Doel van het rekenmodel is het vaststellen van het doelvermogen wat vereist is op
het moment dat een stortplaats definitief gesloten wordt en voor de nazorg overgedragen
wordt aan de provincie. Het doelvermogen (en in aanloop daar naartoe, de bedragen
die geïnd zijn middels voorlopige aanslagen) wordt beheerd in het Nazorgfonds, uit
dit fonds dienen in de nazorgfase alle kosten gedekt te worden.
Het doelvermogen wordt als volgt gedefinieerd:
Netto contante waarde (exclusief BTW) benodigd op het moment van start nazorg ter
financiering van de reguliere nazorgactiviteiten inclusief het risicobedrag. Het doelvermogen
wordt berekend door het kapitaliseren van alle nazorgkosten. Het doelvermogen wordt
uitgedrukt in het prijspeil van het jaar waarin de nazorg aanvangt.
De nazorgactiviteiten zijn gericht op het borgen dat de gesloten stortplaats geen
nadelige gevolgen heeft naar het milieu, en als er eventuele nadelige gevolgen zijn,
dat dan de grootst mogelijke bescherming wordt geboden tegen deze nadelige gevolgen.
Alle voorzieningen om deze bescherming te bereiken, en het in stand houden van deze
voorziening (monitoring, onderhoud en vervanging), zijn opgenomen in het door de exploitant
opgestelde en provincie goedgekeurde Nazorgplan. Voor het beoordelen van de nazorgplannen
worden in IPO-verband opgestelde checklisten gebruikt. Deze checklisten worden als
beleidsregel door Gedeputeerde Staten vastgesteld.
In het Nazorgplan voor de betreffende stortplaats is bijvoorbeeld opgenomen hoeveel
peilbuizen er zijn, wat de frequentie van bemonstering en analyse daarvan moet zijn,
en wat de kostprijs hiervan is. Aan de hand van het rekenmodel wordt dan de hoogte
bepaald van het doelvermogen dat in het jaar van sluiting aanwezig dient te zijn om
de kosten van bemonstering en analyse in de nazorgfase te dekken. Zo worden van alle
vereiste voorzieningen de kosten in de nazorgfase bepaald. Er zijn voorzieningen waarvan
de kosten regulier jaarlijks terugkomen (zoals monitoring en onderhoud). Daarnaast
zijn er voorzieningen waarmee kosten gemoeid zijn bij vervanging na een bepaalde levensduur
(zoals bovenafdichting of percolaatwaterzuiveringsinstallatie). Het rekenmodel maakt
hierin onderscheid. Ook zijn in het rekenmodel kosten opgenomen ten behoeve van algemene
nazorgactiviteiten en een risicobedrag voor het voorkomen of herstellen van eventuele
verontreinigingen.
In een schema is de samenhang van deze elementen voor berekening van het vereiste
doelvermogen als volgt:
Het rekenmodel dat voor de berekening gebruikt wordt is een model die in IPO-verband
ontwikkeld en gevalideerd is, het RINAS-rekenmodel (Rekenmodel Ipo Nazorg Stortplaatsen
en baggerdepots). Het model is een computerprogramma, waarin de omschrijving van de
voorzieningen, de in te voeren parameters voor de voorzieningen, zoals bijvoorbeeld
de soort voorziening, frequentie, kostprijs en levensduur onderdeel zijn. Deze worden
onder anderen ingevuld door het nazorgplan op grond van artikel 8.49 van de Wet milieubeheer
en de zogenoemde IPO-checklisten die door Gedeputeerde Staten als beleidsregel worden
vastgesteld.
Bij de berekening van het doelvermogen wordt ervan uitgegaan dat iedere uitgave halverwege
het nazorgjaar plaatsvindt, en niet halverwege het kalenderjaar. Wordt er een kostenpost
ingevoerd in nazorgjaar 5 bij een aanvang nazorg van 1 februari 2011, dan valt de daadwerkelijke uitgave op
1 augustus 2015. De precisie van de datum van aanvang van nazorg is op basis van halve
maanden.
Kapitalisatie van de kostenposten vindt plaats op basis van de volgende formule:
Waarin:
Ft’s:
|
[€]omvang fonds op t=t’s
|
Ktp:
|
[€] ingevoerde kostenpost op t= tp
|
t’s:
|
[kalenderjaar] gebroken kalenderjaar van aanvang nazorg. Met “gebroken jaar” wordt
bedoeld dat dit een jaar is waarin een breuk voorkomt. Voorbeeld: als aanvang nazorg
1 april 2013 is, dan is t’s gelijk aan 2013 6/24
|
tp:
|
[kalenderjaar] kalenderjaar prijspeil van in RINAS ingevoerde kostenposten
|
c1:
|
[getal] afgeleide constante voor berekening van het rente- en inflatie-effect in de
periode t’s tot tu. Met tu: wordt bedoeld het kalenderjaar in nazorgfase waarin het
fonds aangesproken wordt om een uitgave te bekostigen
|
c2:
|
[getal] afgeleide constante voor berekening van inflatie-effect in de periode tp tot
t’s
|
ju:
|
[kalenderjaar] (gebroken) nazorgjaar waarin de uitgave valt
|
De constanten C1 en C2 worden per doelvermogenberekening aan de hand van de gehanteerde
rentepercentages voor inflatie en rendement van het Nazorgfonds. Deze constanten worden
één keer uitgerekend en het resultaat wordt als constante gebruikt bij de berekeningen
aan alle individuele kostenposten.
Deze formule wordt in RINAS in verschillende vormen ingezet afhankelijk van de soort
periodiciteit van de kosten: éénmalig, om de x-aantal jaren, of meerdere keren per
jaar.
Waarbij ju loopt van j0 tot en met j1 in stappen ter grootte van x
Waarin:
Per kostenpost bepaalt RINAS welk van de formules a t/m c gebruikt zal worden. De
berekende omvang van het totale fonds volgt uit de som van de individuele bijdragen
Ft’s en wordt tenslotte vermeerderd met het door de gebruiker ingevoerde bedrag voor
het risicofonds:
Waarin :
R:
|
[€] risicofonds
|
D:
|
[€]doelvermogen
|