Toelichting behorende bij de Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2023-2027
I.Algemeen
1. Inleiding en doelstelling
In 1995 werd door de provincie Noord-Brabant en de voorloper van de Zuidelijke Land-
en Tuinbouw Organisatie het samenwerkingsverband “Landbouw Innovatie Noord-Brabant
(LIB)” opgericht. Deze samenwerking is vastgelegd in een convenant met een meerjarenprogramma
en tot nu toe telkens met vier jaar verlengd. Doel van het LIB is het gezamenlijk
bevorderen van de ontwikkeling van een duurzame en in de maatschappij verankerde land-
en tuinbouw. Dit wordt gedaan door middel van themabijeenkomsten, een bestuurlijk
platform en door de ondersteuning van innovatieve projecten.
Gedeputeerde Staten zal naar verwachting najaar 2023 besluiten over het al dan niet
voor vier jaar continueren van LIB. Vooruitlopend op dit besluit wordt de subsidieregeling
vervangen door een nieuwe die is aangepast aan de onlangs gewijzigde landbouwvrijstellingsverordening
van de Europese Commissie (Verordening 2022/2472, PBEU 2022 L327/1). Deze vrijstellingsverordening
biedt het kader waarbinnen nationale landbouwsteun kan worden verstrekt. Hiermee is
de LIB-regeling nu reeds voor de komende jaren EU-proof.
2. De landbouwgroepsvrijstellingsverordening
Subsidieverlening onder deze subsidieregeling kan staatssteun inhouden. Gedeputeerde
Staten maken om die reden gebruik van de vrijstellingen uit de landbouwvrijstellingsverordening.
Meer specifiek gaat het om de artikelen 14, 17, 20, 21 en 32 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening.
De voorwaarden voor toepassing van deze verordening, zijn in deze subsidieregeling
verwerkt. Op enkele onderdelen wordt de aanvraag echter rechtstreeks aan de verordening
zelf getoetst (zie o.a. artikel 5, onder c en d en artikel 6, tweede lid, onder b,
2° van de subsidieregeling).
3. Juridisch kader subsidieregeling
Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening
Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van
subsidies niet in de subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat
onder meer wat de termijnen zijn voor het nemen van een beslissing op een aanvraag
en ook bevat de Asv algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht
in geval van het niet, niet tijdig of niet geheel verrichten van de activiteiten dan
wel nakomen van de verplichtingen.
Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is bestudering van de Asv dus noodzakelijk.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van
toepassing zijn op subsidies die worden verstrekt op grond van deze subsidieregeling.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1 Begripsbepalingen
Onder MKB-onderneming wordt in deze regeling verstaan: een kleine, middelgrote of
micro-onderneming die voldoet aan de criteria, bedoeld in bijlage 1 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening.
Artikel 1 van genoemde bijlage bepaalt dat als onderneming wordt beschouwd: iedere
eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Dat betekent
dat zowel een entiteit met rechtspersoonlijkheid (BV, NV, een (coöperatieve) vereniging
of stichting) als een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid (vof, cv, maatschap of
eenmanszaak) onder dit begrip ‘onderneming’ kunnen vallen.
Artikel 2 Doelgroep
Per categorie subsidiabele activiteiten (zie artikel 4) is aangegeven welke aanvragers
tot de doelgroep behoren. Daarmee is aangesloten bij de landbouwvrijstellingsverordening.
Voor sommige activiteiten kan subsidie eveneens worden aangevraagd door een samenwerkingsverband.
Indien dit verband geen eigen rechtspersoonlijkheid heeft, dienen de deelnemers een
verklaring te overleggen waaruit de samenwerking blijkt en waaruit blijkt dat zij
de subsidieaanvrager hebben aangewezen als penvoerder.
Artikel 5 Weigeringsgronden
De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit
de artikelen 4:25 en 4:35 Awb en 8 Asv.
Onderdelen a en b
De uitvoeringswerkzaamheden van een project mogen nog niet gestart zijn voordat de
subsidie is aangevraagd. Voorbereidingswerkzaamheden mogen wel al hebben plaatsgevonden.
Zo moet de subsidieaanvrager in het geval investeringsprojecten (zie artikel 4, onder
a of b) bij aanvraag reeds beschikken over de eventueel benodigde vergunningen en
milieueffectrapportages.
Artikel 6 Subsidievereisten
Eerste lid
Onderdeel d
Op grond van onderdeel d dient het project een bijdrage te leveren aan ten minste
twee van de in dat onderdeel genoemde drie thema’s.
onder 1°
Bij de onder 1° genoemde thema’s kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het zuinig gebruiken
van eindige grondstoffen, de verbetering van de bodem-, water- en luchtkwaliteit en
de beheersing van de waterkwantiteit (beschikbaarheid en berging). Voorts kan bij
dit thema ook gedacht worden aan de verbetering van het dierenwelzijn, diergezondheid
en het verminderen van risico’s voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens
en dier.
onder 2°
Bij ‘nieuwe verdienmodellen of vernieuwende marktconcepten’ kan worden gedacht aan
nieuwe inkomstenbronnen, betere benutting van productiemiddelen, slimmere agrofoodketens
of het op onderscheidende wijze (bijvoorbeeld gelet op de kwaliteit of exclusiviteit
van een product) op de markt brengen van producten.
onder 3°
Met ‘maatschappelijke inbedding van de landbouwsector’ wordt gedoeld op het leveren
van een bijdrage aan het verkleinen van de kloof tussen boer en burger, waardoor er
meer wederzijds begrip ontstaat en de maatschappelijke waardering voor voedsel en
de productie ervan toenemen. Bijvoorbeeld door vernieuwende korte ketens en versterking
van (commerciële) stad-platteland relaties op het gebied van de landbouw. Een ‘aantrekkelijk
landbouwondernemerschap’ bestaat o.a. uit veilige, gezonde en prettige werkomstandigheden
voor de landbouwondernemer en eventuele werknemers in dienst. Zowel betere maatschappelijke
inbedding als aantrekkelijk ondernemerschap dragen bij aan het imago van de landbouwsector.
Onderdeel f
Het vereiste dat het project een innovatief karakter moet hebben, betekent dat het
gericht moet zijn op een vernieuwing die nog niet of zeer weinig wordt toegepast bij
de doelgroep in Noord-Brabant en voldoende afwijkt van de gangbare praktijk en technologie.
De innovatie kan technisch (bv. apparatuur), sociaal of een combinatie van beide zijn.
Sociale innovatie verwijst naar vernieuwingen op het gebied van gedragsverandering
van mens en organisatie die zijn gericht op maatschappelijke vraagstukken rond de
landbouw en agrofood en die leiden tot nieuwe sociale relaties, samenwerkingsverbanden,
producten of diensten. Bijvoorbeeld nieuwe voedselketens, vormen van waardecreatie
en verdienmodellen om investeringen in verduurzaming uit de markt terug te kunnen
verdienen. Daarbij hebben innovaties die bijdragen aan systeemveranderingen de voorkeur
boven innovaties die de nadelen (zoals emissies en niet gesloten kringlopen) van het
huidige dominante landbouw- en voedselsysteem maskeren.
Onderdeel g
Dit onderdeel ziet op de slagingskans van het project. Uit de onderbouwing bij de
aanvraag zal moeten blijken dat het reëel is dat het projectresultaat kan worden behaald.
Hierbij is onder meer het draagvlak binnen de landbouwsector en de betrokkenheid van
ondernemers van belang.
Onderdeel h
In dit onderdeel wordt met grootschalige toepassing bedoeld dat het resultaat (zoals
nieuwe kennis of een innovatieve werkwijze of apparatuur) aantrekkelijk is voor toepassing
door een grote groep van landbouwondernemers.
Tweede lid
In het tweede lid zijn specifieke vereisten opgenomen die alleen voor bepaalde activiteiten
gelden.
Onderdeel a
Dit onderdeel verwijst naar projecten bestaande uit kennisuitwisseling, voorlichting
of demonstraties. Het zal afhangen van het type activiteit dat georganiseerd wordt,
wat ‘voldoende gekwalificeerd’ inhoudt.
Onderdeel b
onder 1°
Op grond van de landbouwvrijstellingsverordening moeten samenwerkingsverbanden waaraan
louter onderzoeksinstellingen meedoen, worden uitgesloten. Het vereiste onder 1° sluit
dergelijke samenwerkingen uit.
onder 2°
In artikel 32, zesde lid, staat een breed scala activiteiten opgesomd waar de samenwerking
betrekking op kan hebben, waaronder: proefprojecten, ontwikkeling van nieuwe producten,
praktijken, technologieën, opzetten van gezamenlijke werkprocedés, delen van voorzieningen
en middelen, ontwikkeling en afzetbevordering van korte ketens en lokale markten,
collectieve actie met het oog op klimaatmitigatie en klimaatadaptatie, gezamenlijke
milieuprojecten met inbegrip van efficiënt waterbeheer, hernieuwbare energie en instandhouding
van agrarische landschappen.
onder 3°
De eventuele invloed die de samenwerking heeft op de mededinging moet binnen de mededingingsregels
blijven. Artikel 11a Mededingingswet verwijst hiervoor naar de bijzondere EU-regels
die gelden voor de landbouwsector (zie de artikelen 206 tot en met 210bis van Verordening
1308/2013, PbEU 2013 L347).
Artikel 7 Subsidiabele kosten
Bij de formulering van de mogelijk te subsidiëren kostenposten is aansluiting gezocht
bij de artikelen 14, 17, 20, 21 en 32 van de landbouwvrijstellingsverordening. Onder
de algemene kosten, bedoeld in het eerste lid, onder c, vallen onder meer kosten voor
het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en kosten voor advies over
ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies.
Artikel 8 Niet subsidiabele kosten
Uit het eerste lid volgt dat alleen meerkosten ten opzichte van de gangbare bedrijfsvoering
voor ondersteuning in aanmerking komen. Met reguliere of gangbare bedrijfsactiviteiten
wordt hier bedoeld kosten voor activiteiten die al nodig zijn voor een bedrijfsvoering
zonder projectdeelname. Denk aan activiteiten zoals aanschaf en onderhoud van landbouwwerktuigen
die niet noodzakelijkerwijs bijdragen aan het beoogde innovatieproject.
Voorts zij opgemerkt dat verrekenbare BTW gelet op artikel 11, onder a, Asv niet subsidiabel
is.
Op grond van de landbouwvrijstellingsverordening is ook het subsidiëren van werkkapitaal
uitgesloten. Werkkapitaal wordt echter niet beschouwd als kosten en valt om die reden
al buiten de subsidiabele kosten.
Artikel 12 Verdeelcriteria
Artikel 12, eerste lid, bepaalt dat subsidie op grond van deze subsidieregeling wordt
verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen. Voor het bepalen van
de onderlinge rangschikking dient een aanvraag volledig te zijn. Voor het bepalen
of een aanvraag binnen de indieningstermijn van artikel 9 is ingediend, geldt echter
de initiële aanvraagdatum.
Artikel 13 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 13, onder a en b, kan onder meer worden
voldaan door publicatie op een website, het houden van een open dag of het organiseren
van een bijeenkomst.
Artikel 14 Prestatieverantwoording en artikel 16 Subsidievaststelling
Gelet op artikel 7, eerste lid, van de landbouwvrijstellingsverordening worden subsidies
verstrekt op basis van prestaties en gerealiseerde kosten, ook indien het gaat om
subsidies tot € 125.000. Dit laatste wijkt af van de voorgeschreven verantwoording
van de Asv. De subsidieontvanger dient in alle gevallen een aanvraag tot subsidievaststelling
in te dienen en daarbij bewijsstukken te overleggen waaruit de gerealiseerde kosten
blijken.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter,
mr. I.R. Adema
de secretaris,
drs. P.J. Buijtels