Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
Gelet op van artikel 5.8, tweede lid, van de Erfgoedwet;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 30 september 2008 het Besluit Aanwijzing Gemeentelijke
Depots Bodemvondsten Noord-Brabant hebben vastgesteld;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten voorheen op basis van artikel 51 Monumentenwet
een gemeentelijk depot aanwezen;
Overwegende dat artikel 51 Monumentenwet is vervallen en thans artikel 5.8, tweede
lid van de Erfgoedwet Gedeputeerde Staten de bevoegdheid geeft een gemeentelijk depot
aan te wijzen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten hierop de regeling wensen aan te passen;
Overwegende dat de bewaar- en ontsluitingsfunctie van een depot jegens de wetenschappelijk
onderzoeker, de amateurarcheoloog en/of het publiek ook inhoudelijk goed tot zijn
recht moet komen en er daarom geen sprake moet zijn van een al te grote versnippering;
Overwegende dat een goed functionerend depot bodemvondsten een zekere schaal vraagt,
zowel qua menskracht als qua fysieke omstandigheden (ruimte, inrichting, klimaatbeheersing),
beveiliging en toegankelijkheid;
Overwegende dat bij grote gemeenten, met archeologische diensten met een lange staat
van dienst, de wens leeft een eigen depot aan te houden en de gemeentelijke archeologie
haar belangrijke rol op het gebied van archeologische vrijwilligers en erfgoededucatie
kan blijven vervullen.
Besluiten vast te stellen de volgende regeling: