Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
Gelet op artikel 26.1 Verordening ruimte Noord-Brabant;
Overwegende dat Provinciale Staten in 2014 in de Structuurvisie RO en de Verordening
ruimte Noord-Brabant, verder te noemen Verordening ruimte, maatregelen hebben neergelegd
die ertoe moeten leiden dat de veehouderij in Noord-Brabant komt tot een zorgvuldige
veehouderij die in evenwicht met zijn omgeving produceert;
Overwegende dat is gebleken dat deze maatregelen niet afdoende zijn, waarna in het
najaar van 2016 een aanvullend pakket aan maatregelen is opgesteld dat heeft geleid
tot een wijziging van de Verordening ruimte op 8 juli 2017;
Overwegende dat onderdeel van deze aanvullende maatregelen is het opnemen van de verplichting
tot staldering zoals vastgelegd in artikel 26.1 in de Verordening ruimte, hetgeen
inhoudt dat binnen een aangeduid stalderingsgebied de toename van de oppervlakte dierenverblijf
van een hokdierhouderij binnen een bouwperceel uitsluitend wordt toegestaan als elders
in het gebied de oppervlakte dierenverblijf van een hokdierhouderij is afgenomen met
tenminste 110%;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten de werkwijze met betrekking tot het bij staldering
af te geven stalderingsbewijs in een beleidsregel wensen vast te leggen;
Besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel:
Toelichting behorende bij de Beleidsregel staldering Noord-Brabant
Algemeen
Gedeputeerde Staten stellen deze beleidsregel vast om de werkwijze van het stalderingsloket
vast te leggen. Het stalderingsloket is ingesteld om uitvoering te geven aan de stalderingsregeling
zoals vastgelegd in artikel 26 Verordening ruimte Noord-Brabant. De taken van het
stalderingsloket zijn benoemd in artikel 6 van deze beleidsregel.
Aanvraag
In artikel 3 staan de vereisten waaraan Gedeputeerde Staten een aanvraag voor een
stalderingsbewijs toetsen. Voor het indienen van de aanvraag hebben Gedeputeerde Staten
een aanvraagformulier ter beschikking gesteld.
Het gesaneerde dierenverblijf
In deze beleidsregel wordt gesproken over ‘het gesaneerde dierenverblijf’. Deze term
omvat ook de situatie dat er een samenloop bestaat van de sanering van meerdere dierenverblijven.
Dit heeft betrekking op twee situaties:
- ●
Gedeputeerde Staten verwachten dat een “uitbreider” in de meeste gevallen stalderingsmeters
verzamelt van verschillende locaties om zijn uitbreiding mogelijk te maken. Een stalderingsbewijs
wordt enkel uitgegeven voor de gehele omvang van de voorgenomen uitbreiding. Indien
een uitbreider beschikt over bewijsstukken van sanering die enkel stalderingsmeters
voor een gedeelte van zijn voorgenomen uitbreiding opleveren, dient hij eerst bewijsstukken
voor de resterende stalderingsmeters te verkrijgen.
- ●
Het is in de praktijk niet aannemelijk dat de omvang van de “gesaneerde locatie” precies
110% van de gewenste uitbreiding betreft. Daarom hebben gedeputeerde Staten in de
beleidsregel opgenomen dat het van belang is dat de sanerende veehouder verklaart
welk gedeelte van zijn gebouw aan de uitbreider wordt toegekend. De stalderingsmeters
van één locatie kunnen dus verdeeld worden over meerdere uitbreidingslocaties.
Omvang dierenverblijf
Voor staldering wordt het staloppervlak ingebracht van een gesaneerd dierenverblijf
dat gerekend vanaf de peildatum 17 maart 2017 de daaraan voorafgaande drie jaren legaal
gebruikt en ingericht was voor de hokdierhouderij. Hierbij gelden in beginsel de maatvoeringen
zoals opgenomen in het BAG. Indien een aanvrager wil afwijken van deze maatvoeringen
is ingevolge het zesde lid een meetrapport vereist.
Voor zogenaamde stoppers geldt dat Gedeputeerde Staten de staloppervlakte van het dierenverblijf alleen meetellen,
voorzover dit past binnen een ingediend en door de gemeente geaccordeerd bedrijfsontwikkelplan.
Gebruik van een dierenverblijf dat niet past binnen dit door de gemeente geaccordeerde
plan is niet legaal en kan derhalve niet meetellen voor stalderen.
In een bedrijfsontwikkelplan is aangegeven op welke manier de ondernemer de maximale
productiecapaciteit van de opstallen beperkt. In dat geval wordt naar rato van productie
ten opzichte van de productiecapaciteit van het gebouw, de omvang van de stalderingsmeters
bepaald. Dat is neergelegd in artikel 4, tweede lid. Deze uitzondering is gemaakt
om de doelstelling van het stalderen, het voorkomen van verdere regionale concentratie
van vee, niet in gevaar te brengen. De verwachting is dat veel gesaneerde hokdierhouderijen
de komende jaren afkomstig zijn van veehouders die te kwalificeren zijn als stopper.
Specifieke eisen
Voor sloop of herbestemming gelden specifieke voorwaarden voor het aan te leveren
bewijsmateriaal waar Gedeputeerde Staten aan toetsen. Deze zijn in het vierde en vijfde
lid van artikel 3 opgenomen.
Combineren met andere regelingen
Het stalderen laat zich niet combineren met regelingen waarbij een vergoeding wordt
gegeven voor het saneren van de stalruimten, zoals Ruimte-voor-Ruimte en de Sanering
Urgentiegebieden Noord-Brabant. Stalderen kan wel gecombineerd worden met regelingen
gericht op het beëindigen van de productiecapaciteit van hokdierhouderijen, mits daarmee
niet ook een vergoeding voor het slopen wordt verstrekt.
Sloop/nieuwbouw
Bij een gecombineerde omgevingsvergunningaanvraag voor de sloop van een gebouw en
de bouw van een gebouw binnen eenzelfde bouwperceel, is er vanuit de verordening geen
verplichting tot staldering als de oppervlakte dierenverblijf voor de hokdierhouderij
niet toeneemt. In zo’n geval is er dus ook geen stalderingsbewijs vereist.
Legaal en onafgebroken in gebruik
Indien het staloppervlak uit de pas loopt met het vloeroppervlak dat ruwweg benodigd
is voor de dieraantallen die uit het “Overzicht ingevulde gegevens gecombineerde opgave”
van het RVO blijken, dan passen Gedeputeerde Staten bij de toetsing een correctie
toe op het staloppervlak op basis van de feitelijke en legaal in gebruik zijnde situatie.
(Voorlopig) stalderingsbewijs
Het voorlopig stalderingsbewijs heeft een maximale geldingstermijn van 3 maanden.
Binnen die termijn moet een bewijs worden overlegd dat een ontvankelijke aanvraag
voor omgevingsvergunning bij de gemeente is ingediend. Als dat bewijs wordt geleverd
zetten Gedeputeerde Staten het voorlopige stalderingsbewijs om in een definitief stalderingsbewijs.
Als er geen bewijs wordt overlegd binnen drie maanden na afgifte van het voorlopige
stalderingsbewijs vervalt het voorlopige stalderingsbewijs.
In een voorkomend geval kan een uitbreider opnieuw een aanvraag voor stalderingsbewijs
indienen. Met deze regeling willen Gedeputeerde Staten voorkomen dat er gedurende
langere perioden reserveringen vanwege voorlopige bewijzen blijven bestaan.
Het stalderingsbewijs geldt alleen voor het initiatief waarvoor het is aangevraagd
en is dus gefixeerd qua locatie en omvang van het dierenverblijf voor de hokdierhouderij.
Dit is in het stalderingsbewijs opgenomen.
Geen omgevingsvergunning
In gevallen waarin de uitbreider geen omgevingsvergunning verkrijgt voor het realiseren
van het gewenste dierenverblijf voor de hokdierhouderij, kan het stalderingsbewijs
terug gegeven worden aan het stalderingsloket.
In zo’n geval vervalt het stalderingsbewijs en kan het gesaneerde dierenverblijf ter
beschikking komen van een andere uitbreider. Voorwaarde is wel dat het niet aan de
uitbreider is toe te rekenen dat hij de vergunning niet krijgt.
Voorbeelden van situaties waarin het afgegeven de omgevingsvergunning niet onherroepelijk
wordt en de oorzaak hiervan niet gelegen is bij de uitbreider zijn:
- a.
een van de bedrijfseigenaren of partner van bedrijfseigenaar overlijdt of raakt arbeidsongeschikt,
en naar aanleiding daarvan wordt de aanvraag omgevingsvergunning niet doorgezet;
- b.
de omgevingsvergunning wordt niet afgegeven (al dan niet na bezwaar en beroep);
- c.
de onderneming is failliet en naar aanleiding daarvan wordt de aanvraag omgevingsvergunning
niet doorgezet.
Hardheidsclausule
In de Algemene wet bestuursrecht is in artikel 4.84 een algemene hardheidsclausule
opgenomen voor beleidsregels. Die hardheidsclausule gaat er van uit dat het bestuursorgaan
handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden
gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding
tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Indien de toepassing van deze beleidsregel
dus in een concreet en bijzonder geval leidt tot onevenredige gevolgen, kunnen Gedeputeerde
Staten deze clausule toepassen. Gedeputeerde Staten hanteren hierbij als uitgangspunt
dat zij materieel zoveel mogelijk toepassing geven aan het doel van stalderen, te
weten een gelijkblijvende omvang van de veestapel binnen een stalderingsgebied.
Stalderingsgebied
Het juridische kader voor staldering is opgenomen in de Verordening.
In onderstaand kaartbeeld zijn de stalderingsgebieden illustratief weergegeven:
NB Per 01-01-2017 zijn Veghel, Sint-Oedenrode en Schijndel gefuseerd tot de gemeente
Meijerijstad.
In de Verordening zijn zes stalderingsgebieden vastgelegd. De juridisch bindende begrenzing
van stalderingsgebieden ligt vast in de Verordening ruimte Noord-Brabant. Voor de
gemeenten in West Brabant die in bovenstaand kaartbeeld wit zijn gekleurd, is geen
stalderingsgebied vastgelegd. Artikel 26 is binnen die gemeenten niet van toepassing
zodat daar geen eis van staldering geldt.
Bij stalderen zijn de locatie van de uitbreider en de locatie van de stopper/herbestemmer
altijd verbonden aan een zelfde stalderingsgebied. Het is niet mogelijk om te stalderen
met een locatie uit een ander stalderingsgebied.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter,
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris,
ir. A.M. Burger