Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Overwegende dat bij Wet van 18 december 2008, Stb 561, houdende wijziging van de Wet
luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en militaire
luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het
provinciaal bestuur (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens), taken
op het gebied van luchtvaart zijn gedecentraliseerd van rijk naar provincies;
Overwegende dat op grond van artikel 8a.51 van de Wet luchtvaart Gedeputeerde Staten
ontheffingen kunnen verlenen van het verbod bedoeld in artikel 8.1a, eerste lid van
de Wet luchtvaart indien een terrein, niet zijnde een luchthaven als bedoeld in artikel
1.1 Wet luchtvaart, wordt gebruikt door een luchtvaartuig dat behoort tot een in artikel
21 van het Besluit burgerluchthavens aangewezen categorie;
Overwegende dat het wenselijk is ter uitvoering van de bevoegdheid in artikel 8a.51
Wet luchtvaart beleidsregels vast te stellen waarin Gedeputeerde Staten duidelijk
maken op welke wijze zij zullen omgaan met deze bevoegdheid;
besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel:
Toelichting op de Beleidsregel ontheffing luchtvaartgebruik terreinen Noord-Brabant.
Toelichting op de Beleidsregel ontheffing luchtvaartgebruik terreinen Noord-Brabant.
1. Inleiding
Op 1 november 2009 is een wijziging van de Wet luchtvaart (Wlv) in werking getreden.
Deze wijziging is bekend onder de naam Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire
Luchthavens (Rbml). Door deze wijziging van de Wet luchtvaart zijn er taken en bevoegdheden
voor bepaalde luchtvaartactiviteiten overgedragen van het Rijk aan de provincies.
De meeste van die taken en bevoegdheden liggen bij Provinciale Staten. Aan Gedeputeerde
Staten is, op grond van artikel 8a.51 Wet luchtvaart, een bevoegdheid toegekend om
ontheffingen te verlenen voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik (hierna: TUG) van
een terrein, niet zijnde een luchthaven, voor luchtvaartactiviteiten. Dat betekent
dat voor starts en landingen van luchtvaartuigen, zoals genoemd in artikel 21 van
het Besluit Burgerluchthavens, buiten luchthaventerreinen met een luchthavenbesluit
of een luchthavenregeling, een ontheffing voor TUG noodzakelijk is. Een TUG-ontheffing
betreft alleen het zogenoemde landzijdige gebruik (starten en landen van een luchtvaartuig),
voor het zogenoemde luchtzijdige gebruik (het luchtruim) is het Rijk bevoegd gezag.
2. Ontheffing
Ontheffingen algemeen
In deze beleidsregels leggen Gedeputeerde Staten vast hoe zij zullen omgaan met haar
bevoegdheid op grond van artikel 8a.51 van de wet tot het al dan niet verlenen van
ontheffingen. Het betreft hier een ontheffing van het verbod bedoeld in artikel 8.1a,
eerste lid van de wet indien een terrein, niet zijnde een luchthaven als bedoeld in
artikel 1.1 van de wet, wordt gebruikt door een luchtvaartuig dat behoort tot een
in artikel 21 van het Besluit burgerluchthavens aangewezen categorie. Kort gezegd
dus tijdelijk en uitzonderlijk gebruik van een terrein voor een luchtvaartbeweging
met een specifiek luchtvaartuig. Vanuit de Rbml en aanverwante wet- en regelgeving
is een zekere beleidsvrijheid geboden voor het afgeven van een TUG-ontheffing door
Gedeputeerde Staten.
Tijdelijk en uitzonderlijk gebruik¶
De wet- en regelgeving geeft allereerst aan dat de ontheffing is gekoppeld aan het
gebruik van een bepaald terrein. De provincies zijn voorts tot de opvatting gekomen
dat voor een terrein dat op meer dan 12 dagen per jaar gebruikt wordt, of zal gaan
worden, voor luchtvaartactiviteiten met een of meer luchtvaartuigen, er geen sprake
meer is van tijdelijk en uitzonderlijk gebruik waardoor het tot stand brengen van
een luchthavenregeling (of –besluit) voor dat terrein nodig is. Op die manier wordt
bevorderd dat voor een dergelijk meer structureel gebruik, een structurele afweging
van belangen wordt gemaakt. Om invulling te geven aan het begrip ‘tijdelijk en uitzonderlijk
gebruik’ in artikel 8a.51 Wet luchtvaart, is aangesloten bij de ontstane praktijk
met betrekking tot afwijking van het normale gebruik van een inrichting (de incidentele
bedrijfssituatie) in de milieuvergunning voor wat betreft geluidemissies. Tijdelijk
en uitzonderlijk gebruik van een terrein is te beschouwen als incidenteel gebruik.
Met de keuze van het criterium van 12 dagen is daarom aangesloten bij de gangbare
praktijk in milieuvergunningen. Op basis van jurisprudentie is het, onder voorwaarden,
toegestaan om 12 dagen per jaar af te wijken van een vergunde situatie. In de aanvraag
voor een milieuvergunning wordt deze afwijking dan ook gedefinieerd als Incidentele
Bedrijfssituatie (IBS).
Vereisten ontheffing
Volgens de nu bekende wet- en regelgeving gelden voor een ontheffing de volgende eisen:
- a.
er moet sprake zijn van tijdelijk en uitzonderlijk gebruik van een bepaald terrein
niet zijnde een luchthaven (max. 12 dagen/jaar);
- b.
het terrein moet voldoen aan de eisen van de Ministeriële Regeling veilig gebruik
luchthavens en andere terreinen (Inspectie Leefomgeving en Transport ziet hier op
toe en handhaaft);
- c.
er moet sprake zijn van een categorie luchtvaartuig waarvoor een TUG is toegestaan
(artikel 21 Besluit burgerluchthavens);
- d.
in de procedure voor verlenen van ontheffing is een termijn voor het nemen van een
beschikking van maximaal 4 weken opgenomen (artikel 35 Regeling veilig gebruik luchthavens
en andere terreinen), dus minimaal 4 weken van te voren aanvragen;
- e.
verplicht overleg van Gedeputeerde Staten met de burgemeester van betrokken gemeente
over de aspecten openbare orde en veiligheid (artikel 35 Regeling veilig gebruik luchthavens
en andere terreinen).
- f.
tenminste 24 uur van te voren moet de houder van de ontheffing melding doen van het
gebruik van het terrein aan de Minister van Infrastructuur en Milieu en de burgemeester
van de gemeente waarin het desbetreffende terrein ligt (artikel 35, derde lid, van
de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen).
Volgens de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen is toestemming
van de terreineigenaar geen vereiste voor het afgeven van een TUG-ontheffing. Er wordt
van uitgegaan dat dit een civielrechtelijke kwestie is tussen de gebruiker en de eigenaar
van het terrein.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
In dit artikel wordt onder andere gedefinieerd wanneer er sprake is van tijdelijk
en uitzonderlijk gebruik (TUG). In paragraaf 2 van deze toelichting is hierop uitvoerig
ingegaan.
Artikel 2
Gedeputeerde Staten onderscheiden drie soorten ontheffingen:
- -
generieke TUG-ontheffing;
- -
locatiegebonden TUG-ontheffing
- -
specifieke TUG-ontheffing
De generieke TUG-ontheffing
Deze vorm van ontheffing is ontstaan naar aanleiding van een wens om flexibiliteit
vanuit de helikopterbranche. Voorheen was er onder de oude Luchtvaartwet namelijk
een algemene ontheffing voor helikopters voor heel Nederland die vergelijkbaar was
met een generieke TUG-ontheffing. In eerste instantie werd de generieke ontheffing
overigens paraplu-ontheffing genoemd. Deze paraplu-ontheffing geeft vrijheid aan de
houder, maar vrijblijvend is het niet. De commerciële landelijk opererende bedrijven
welke hiervan gebruik willen maken, hebben voor de invoering van de Rbml gelobbyd
om hun flexibiliteit niet kwijt te raken vanwege het feit dat de provincies bevoegd
gezag zouden worden. In IPO-verband is besloten dat deze soort ontheffing er ook moet
komen. Er zijn inmiddels al diverse provincies die paraplu-ontheffingen of generieke
ontheffingen op basis van hun beleidsregels hebben afgegeven. Landelijk gezien is
het dus niet precedentwerkend.
In de toelichting op artikel 35 Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen
alsmede in de toelichting op de onlangs vastgestelde wijziging van de Wet luchtvaart
(de zogenoemde Veegwet; in de toelichting op de wijziging van artikel 8a.51 Wlv) wordt
de paraplu-ontheffing zonder verdere uitleg genoemd. In het Interprovinciaal Overleg
(IPO) is getracht om aan de paraplu-ontheffing een definitie te geven. Hierbij is
er vanuit gegaan dat een paraplu-ontheffing wordt verleend voor het gehele grondgebied
van een provincie, behalve daar waar het stijgen en eventuele landen met het specifieke
luchtvaartuig is uitgezonderd (aangegeven op een provinciale kaart). Bij de aanvraag
om een dergelijke ontheffing zal dus ook overleg met de burgemeester van alle betrokken
gemeenten moeten plaatsvinden. Overigens betekent de toevoeging “paraplu” dat er sprake
is van een ontheffing voor meerdere terreinen in één bepaalde provincie.
In den lande blijkt onder paraplu-ontheffing niet altijd hetzelfde te worden verstaan.
Op voorstel van het IPO hebben diverse provincies een beleidsregel betreffende TUG-ontheffingen
vastgesteld. Hierin wordt ook de paraplu-ontheffing gedefinieerd. Wij hebben een definitie
gegeven welke grotendeels is ontleend aan de IPO-definitie. In IPO-verband spreekt
men thans over generieke ontheffing in plaats van paraplu-ontheffing. Wij zijn van
mening dat onder een generieke ontheffing moet worden verstaan:
een ontheffing voor meerdere onbekende terreinen. De locaties van de terreinen zijn
onbekend; de data van gebruik zijn veelal ook onbekend. Gedeputeerde Staten geven
in hun besluit op het verzoek om ontheffing aan waar in de provincie niet mag worden
geland en opgestegen. Het gebruik van een terrein is beperkt tot maximaal 2x2-vliegbewegingen
(= 2 vluchten), voor maximaal 12 dagen per kalender jaar per terrein en dient 1 werkdag
voor de voorgenomen datum van gebruik te worden gemeld aan Gedeputeerde Staten.
In de helikopterbranche wordt de generieke ontheffing veelal gebruikt ten behoeve
van een maatschappelijke functie en voor commerciële helikoptervluchten zodat zij
op afroep klanten of goederen kunnen vervoeren naar locaties die in overleg met de
klant bepaald kunnen worden. Deze locaties zijn bij het verlenen van de TUG-ontheffing
nog niet bekend. De generieke ontheffing is overigens niet uitsluitend bedoeld voor
helikopters, maar kan ook mogelijk zijn voor andere luchtvaartuigen.
Het maximum van 12 dagen in de ontheffing is niet gerelateerd aan het bedrijf, maar
aan het terrein. Een terrein is verder niet gedefinieerd in de wet- en regelgeving,
maar in de praktijk is het meestal een perceel.
De ontheffinghouder moet middels een melding 1 werkdag voorafgaand aan de gewenste
datum van gebruik het terrein aangeven dat hij voornemens is te gaan gebruiken. Deze
verplichting wordt bij voorschrift aan de ontheffing verbonden. Gedeputeerde Staten
kunnen dan het gebruik van het gewenste terrein aan de hand van deze beleidsregel
beoordelen. Tijdens het voornemen om een terrein te gebruiken, kan blijken (uit onze
registratie) dat het betreffende terrein al 12 dagen is gebruikt door een of meerdere
bedrijven. Overigens kan dit laatste ook zijn gebeurd middels een normale ontheffing
(data en terrein bekend). In de voorschriften bij de ontheffing wordt tevens bepaald
dat indien het aantal van 12 dagen is bereikt door één of meerdere ontheffingen ex
artikel 8a.51 Wet luchtvaart, het betreffende terrein niet meer beschikbaar is. De
betrokken ontheffinghouder zal hiervan in kennis worden gesteld.
Het is niet wenselijk dat in de gehele provincie starts en landingen mogen plaatsvinden.
Er zijn gebieden die extra bescherming behoeven. Om verstoring in natuur- en stiltegebieden
zoveel mogelijk tegen te gaan geldt een generieke ontheffing niet in de vastgestelde
EHS, Natura 2000-gebieden en de stiltegebieden. Deze gebieden zullen worden weergegeven
op een actuele provinciale kaart, die via de website van de provincie Noord-Brabant
te raadplegen zal zijn. Eveneens is ter voorkoming van overmatige geluidhinder gesteld
dat een generieke ontheffing bedoeld is voor maximaal vier vliegbewegingen (bijvoorbeeld
2 starts en 2 landingen) per dag. Dit betekent dat de helikopter een reiziger (of
vracht) kan ophalen (één landing en één start) en even later terug kan brengen (nogmaals
een landing en een start). Zowel de eis van maximaal 4 vliegbewegingen als de vrijwaring
van natuur en stiltegebieden is een aanscherping ten opzichte van de algemene ontheffing
die tot 1 november 2009 voor de sector gold.
Zoals eerder aangegeven dient het gewenste gebruik van een terrein minimaal 1 werkdag
vooraf bij Gedeputeerde Staten te worden gemeld. Ook dient de ontheffinghouder op
basis van artikel 35, lid 3 van de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen,
tenminste 24-uur voor de dag dat het terrein zal worden gebruikt, hiervan melding
te doen aan de burgemeester van de gemeente waarin het betreffende terrein is gelegen.
De burgemeester is dus niet alleen betrokken bij de aanvraag, maar heeft, bij de nadere
invulling van de ontheffing nog de bevoegdheid om in het kader van de openbare orde
en veiligheid het gebruik van het beoogde terrein te verbieden.
Gedeputeerde Staten kiezen voor het verlenen van generieke TUG-ontheffingen omdat
dit leidt tot aanzienlijke vermindering van de administratieve lasten voor zowel de
sector als de provincie en onderschrijft hiermee het IPO-standpunt.
De locatiegebonden TUG-ontheffing
Een locatiegebonden ontheffing is een ontheffing voor één of meerdere bekende terreinen.
Het aantal vliegbewegingen is beperkt tot maximaal 48 vliegbewegingen (24 vluchten)
verspreid over maximaal 12 dagen per jaar per terrein. Het maximale aantal vliegbewegingen
van 48 komt voort uit maximaal 2x2-vliegbewegingen (= 2 vluchten) voor maximaal 12
dagen per jaar per terrein. Verspreid over maximaal 12 dagen betekent dit maximaal
4 vliegbewegingen per dag. Maximaal 48 vliegbewegingen kan echter ook inhouden 48
vliegbewegingen (= 24 vluchten) op één dag maar dat heeft dan tot gevolg dat de rest
van het jaar geen vliegbewegingen meer mogelijk zijn vanaf dat terrein.
Een melding aan Gedeputeerde Staten met het voornemen om het terrein te gebruiken
dient één werkdag van te voren plaats te vinden. Deze verplichting wordt bij voorschrift
aan de ontheffing verbonden.
De specifieke ontheffing
Een specifieke ontheffing betreft een ontheffing bij evenementen/projecten voor meerdere
starts en/of landingen op 1 dag, maar wel met een maximum van een aaneengesloten periode
van 3 dagen per terrein per jaar. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan rondvluchten
tijdens een kermis of een luchtvaartvertoning.
Artikel 3
Bij een generieke ontheffing zijn de data waarop gevlogen wordt veelal niet bekend.
Ook voor een locatiegebonden ontheffing kan dit het geval zijn. Om uiting te geven
aan het tijdelijk gebruik in artikel 8a.51 Wlv, is behoudens het 12-dagen criterium
ook de geldigheidsduur van een ontheffing beperkt tot één jaar. ¶Bij veel locatiegebonden
en specifieke ontheffingen zijn de data bekend waarop het terrein voor luchtvaartactiviteiten
wordt gebruikt en geldt de ontheffing alleen voor de aangevraagde data.
Artikel 4
Bij de beoordeling van een verzoek om ontheffing zijn een aantal criteria, die bij
de beoordeling betrokken kunnen worden. Er kunnen zich specifieke omstandigheden voordoen
waardoor beoordeling van een criterium noodzakelijk is dat niet is genoemd in dit
artikel. De genoemde criteria zijn daarom niet limitatief.
Artikel 5
In dit artikel zijn een aantal omstandigheden genoemd die leiden tot weigering van
een aangevraagde ontheffing. In lid 1 wordt het landen en/of opstijgen met een gemotoriseerd
luchtvaartuig in EHS-, Natura 2000- of stiltegebieden niet toegestaan. De stiltegebieden
zijn aangegeven op de kaarten in bijlage 6 behorend tot de Provinciale Milieuverordening
2010. De EHS-gebieden zijn aangegeven op de kaarten behorend tot de Verordening ruimte
Noord-Brabant 2012. De Natura 2000-gebieden zijn aangegeven op de kaarten behorend
tot de besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond
van artikel 10a Natuurbeschermingswet 1998.
Op de website van de provincie Noord-Brabant is onder Kaart ontheffing Wet luchtvaart
een actuele overzichtskaart aanwezig zijn waarop de EHS-, Natura 2000- en stiltegebieden
zijn aangegeven. Deze kaart kent een vergrotingsmogelijkheid tot op perceelsniveau
zodat bezien kan worden of het gewenste terrein niet in één of meerdere van genoemde
gebieden is gelegen.
Indien 2 percelen naast elkaar als 2 terreinen worden aangemerkt, zou er veel opgestegen
en geland kunnen worden. Om te voorkomen dat naastliggende terreinen gebruikt gaan
worden is lid 1, sub d opgenomen. Als richtlijn voor het bepalen van ‘directe omgeving’
in lid 2 geldt: locaties die minder dan 1000 meter hemelsbreed van elkaar verwijderd
zijn. Let wel: hier is de term ‘richtlijn’ bewust gebruikt, er kan om specifieke redenen
goede aanleiding zijn om in een lokale situatie tot een andere gedragslijn te komen.
Artikel 6 en 7
Het in deze artikelen genoemde aanvraag- en meldingsformulier staan op de provinciale
website, onder aanvraagformulier TUG respectievelijk meldingsformulier TUG. De beleidsregel
inclusief kaart en formulieren worden tevens geplaatst op de Brabantsite onder het
dossier Luchtvaart.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter de secretaris
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk drs. W.G.H.M. Rutten